ECLI:NL:GHAMS:2020:2013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
200.261.030/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis wegens strijd met openbare orde en gebrek aan motivering

In deze zaak heeft [eiseres] de Sub-VvE gedagvaard met het verzoek om vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 14 maart 2019 was gewezen. De vordering tot vernietiging was gebaseerd op de stelling dat het vonnis in strijd was met de openbare orde en niet met redenen was omkleed. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het hof oordeelde dat het arbitraal vonnis alleen werking heeft tussen de partijen en dat het niet in strijd is met de openbare orde. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, waarbij het hof opmerkte dat de arbiter zich had gehouden aan de redelijkheid en billijkheid in zijn beslissing. Het hof verwees naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 1065 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad. De kosten van het geding werden toegewezen aan de Sub-VvE, en [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.261.030/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2020
inzake
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. W.R. Jackman te Amsterdam,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS [adres ] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. E.A. Buziau te Amsterdam.

1.Verloop van het geding

Partijen worden hierna [eiseres] en de Sub-VvE genoemd.
[eiseres] heeft de Sub-VvE bij exploot van 11 juni 2019 voor dit hof gedaagd en de gedeeltelijke vernietiging gevorderd van een tussen partijen op 14 maart 2019 gewezen arbitraal vonnis (verder: het arbitrale vonnis), met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Op de dienende dag heeft [eiseres] overeenkomstig de dagvaarding geconcludeerd en producties in het geding gebracht.
Bij conclusie van antwoord heeft de Sub-VvE geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met beslissing over de proceskosten met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Op 23 juni 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben bij die gelegenheid hun standpunten nader doen toelichten, [eiseres] door mr. M. Zwennes, advocaat te Amsterdam, de Sub-VvE door mr. D. Beunk, advocaat te Amsterdam, en door mr. Buziau voornoemd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) Het gebouw aan de [adres ] is bij akte van 11 november 1996 (verder: de splitsingsakte) gesplitst in twee appartementsrechten: (i) het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond (verder: het appartementsrecht bedrijfsruimte) en (ii) het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woningen op de eerste, tweede en derde verdieping (verder: het appartementsrecht wonen). Bij de splitsingsakte is de Vereniging van Eigenaars van het Gebouw [adres ] opgericht (verder: de VvE) waarvan thans [eiseres] en de Sub-VvE de leden zijn. De leden beschikken in de ledenvergadering ieder over één stem, zodat de stemverhouding binnen de VvE 50/50 is.
( b) Bij akte van 28 maart 2003 (verder: de akte van ondersplitsing) is het appartementsrecht wonen ondergesplitst in drie appartementsrechten, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van respectievelijk de woning op de eerste, de tweede en de derde verdieping ( [adres ] ). Bij de akte van ondersplitsing is de Sub-VvE opgericht waarvan de drie rechthebbenden op de ondergesplitste appartementsrechten de leden zijn.
( c) Bij artikel D van de splitsingsakte is het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 1992 (verder: het Modelreglement) van toepassing verklaard. Op grond van artikel 2 lid 3 in verband met artikel 3 onder a van het Modelreglement dienen de eigenaars voor het in de splitsingsakte bepaalde breukdeel bij te dragen in de kosten van het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan. In afwijking van het voorgaande is bij de splitsingsakte aan artikel 3 van het Modelreglement een bepaling toegevoegd die inhoudt dat de kosten van het normale onderhoud, waaronder het schilderwerk van het houtwerk van de buitengevels, voor rekening van de respectieve eigenaren/gebruikers van het desbetreffende appartementsrecht is. Voormelde breukdelen zijn respectievelijk 2/5 voor [eiseres] en 3/5 voor de Sub-VvE. Het voormelde ter zake onderhoud in het Modelreglement bepaalde geldt daarmee onder de splitsingsakte alleen voor groot onderhoud.
( d) De splitsingsakte bevat een arbitraal beding, zonder de mogelijkheid van arbitraal hoger beroep.
( e) Het appartementsrecht bedrijfsruimte omvat een uitbouw. Partijen verschillen van mening over de vraag of de Sub-VvE moet bijdragen aan de kosten van het groot onderhoud (in voormelde zin) aan de uitbouw.
( f) De appartementseigenaars van de woningen wensen hun woningen uit te breiden met een balkon.
( g) Op verzoek van de Sub-VvE heeft tussen partijen een arbitrageprocedure plaatsgevonden voor het verloop waarvan het hof verwijst naar de overwegingen 1 tot en met 15 van het arbitrale vonnis.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het arbitrale vonnis heeft de arbiter met betrekking tot de door de Sub-VvE ingestelde vorderingen, voor zover thans van belang, als volgt beslist:
“(ii) bepaalt dat de Sub-VvE niet gehouden is om bij te dragen in de kosten van het onderhoud (groot noch normaal), gebruik en behoud van de Uitbouw[verder: besluit (ii); hof]
;
(iii) verleent het bestuur van de VvE (…) een vervangende machtiging voor de plaatsing van de Balkons naar het ontwerp waarop de gemeente de omgevingsvergunning heeft verleend[verder: besluit (iii); hof]
;”
Verder heeft de arbiter, zakelijk weergegeven, [eiseres] in de kosten van de arbitrale procedure veroordeeld.
3.2.
[eiseres] wenst de vernietiging van het arbitrale vonnis ten aanzien van de zojuist weergegeven beslissingen, voor wat betreft besluit (ii) kennelijk uitsluitend ten aanzien van de kosten van groot onderhoud.
3.3.
Hoewel de datum van verzending of nederlegging van het arbitrale vonnis het hof onbekend is, is de vordering tot vernietiging tijdig ingesteld, immers binnen drie maanden na de dag waarop het arbitrale vonnis is gewezen en dus per definitie binnen drie maanden na verzending of nederlegging daarvan.
3.4.1.
[eiseres] vordert de vernietiging van besluit (ii), stellende dat het arbitraal vonnis in zoverre in strijd is met de openbare orde (art. 1065 lid 1 aanhef en sub e Rv) en niet met redenen is omkleed (art. 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv). Niet ter discussie staat het oordeel van de arbiter (eerste deel van overweging 52 van het arbitrale vonnis), kort gezegd, dat de kosten van groot onderhoud op grond van de splitsingsakte voor rekening van (beide) partijen komen overeenkomstig het in de splitsingsakte bepaalde breukdeel. De bezwaren van [eiseres] zijn gericht tegen de hier volgende overweging van de arbiter:
“52. (…)
Leden in een VvE hebben zich echter jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid (…). De Sub-VvE heeft gesteld dat de VvE noch de individuele leden belang hebben bij de Uitbouw. Door [eiseres] is ook niet betwist dat de Uitbouw slechts door haar wordt gebruikt en niet door de rechthebbenden van de drie Appartementsrechten[op de woningen; hof]
. Tussen partijen is dus niet in geschil dat de Uitbouw slechts door [eiseres] wordt gebruikt. In het licht hiervan acht de Arbiter het beroep van [eiseres] op art. 3 onder a Modelreglement in strijd met de redelijkheid en billijkheid en is de Arbiter van oordeel dat de Sub-VvE niet gehouden is om bij te dragen in de kosten van het onderhoud (groot noch normaal), gebruik en behoud van de Uitbouw. Op grond van het voorgaande wijst de Arbiter de (…) vordering toe.”
3.4.2.
[eiseres] legt aan haar stelling dat het arbitrale vonnis voor wat betreft besluit (ii) in strijd is met de openbare orde ten grondslag dat het besluit inhoudelijk neerkomt op een wijziging van de splitsingsakte die rechtsgevolgen heeft voor derden, in het bijzonder voor toekomstige kopers van de appartementen, meer concreet – naar het hof begrijpt –van haar eigen appartement. Het hof verwerpt deze vernietigingsgrond, reeds omdat het arbitrale vonnis alleen werking heeft tussen partijen en de rechtsopvolgers van [eiseres] daaraan (dus) niet zijn gebonden. De splitsingsakte is door het arbitrale vonnis noch formeel noch materieel gewijzigd.
3.4.3.
Aan haar stelling dat het arbitrale vonnis voor wat betreft besluit (ii) niet met redenen is omkleed legt [eiseres] ten grondslag dat de arbiter is voorbijgegaan aan enkele essentiële stellingen, zoals omschreven in de paragrafen 2.8 en 2.9 van de inleidende dagvaarding. Het hof verwerpt ook deze vernietigingsgrond. Overweging 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1593) luidt:
“(…) In zijn beschikking van 25 februari 2000 (…), NJ 2000, 508, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed, en dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. De Hoge Raad heeft dit oordeel in zijn arrest van 9 januari 2004 (…), NJ 2005, 190, aldus gepreciseerd dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed”.
Mede gelet op de door de Hoge Raad voorgeschreven terughoudende toepassing van het door hem geformuleerde criterium, kan niet op grond van het (eventueel) niet responderen door de arbiter op voormelde stellingen van [eiseres] worden geoordeeld dat het arbitrale vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Opgemerkt wordt nog dat [eiseres] niet heeft aangevoerd dat de arbiter zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden door niet in te gaan op deze – volgens haar – essentiële stellingen (art. 1065 lid 1 aanhef en sub c Rv), wat daarvan verder zij.
3.5.
[eiseres] legt aan haar stelling dat het arbitrale vonnis voor wat betreft besluit (iii) niet met redenen is omkleed eveneens ten grondslag dat de arbiter is voorbijgegaan aan enkele essentiële stellingen, zoals omschreven in de paragrafen 3.2 tot en met 3.4 van de inleidende dagvaarding. Het hof verwerpt deze vernietigingsgrond om dezelfde redenen als het in overweging 3.4.3 ten aanzien van die vernietigingsgrond met betrekking tot besluit (ii) heeft gedaan, reden waarom hier kortheidshalve naar die overweging wordt verwezen.
3.6.
De slotsom is dat het arbitrale vonnis ten aanzien van de besluiten (ii) en (iii) niet zal worden vernietigd. Bij deze stand van zaken bestaat evenmin aanleiding het arbitrale vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling (wel) te vernietigen.
3.7.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Zij zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding.

4.Beslissing

Het hof:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Sub-VvE begroot op € 741,00 aan verschotten, op € 2.148,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.