ECLI:NL:GHAMS:2020:2228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
23-003304-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met sociale uitkeringen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van fraude met sociale uitkeringen, maar het hof oordeelde dat het ten laste gelegde wel bewezen kon worden. De verdachte had in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 november 2015 valse documenten opgemaakt en gebruikt om ten onrechte uitkeringen te verkrijgen. Dit betrof onder andere aanvragen voor de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW), alsook een arbeidsovereenkomst en urenlijsten die valselijk waren ingevuld. Het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger van valsheid in geschrift kan worden aangemerkt, omdat hij zijn persoonlijke gegevens ter beschikking had gesteld voor het opmaken van deze valse documenten. De verdachte had opzet om de valse geschriften als echt te gebruiken, wat leidde tot de conclusie dat hij strafbaar was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003304-18
datum uitspraak: 11 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-993042-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 juli 2020.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 november 2015 te Utrecht en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een aanvraag WW d.d. 12 november 2015 op zijn, verdachtes, naam (DOC-007-01) en/of
- een aanvraag TW d.d. 12 november 2015 op zijn, verdachtes, naam (DOC-007-02) en/of
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] Bv en verdachte d.d. 1 oktober 2014 (DOC-007-19) en/of
- zes, althans een of meer urenlijst(en) op zijn,verdachtes naam, van maart (2015) tot en met augustus (2015) (DOC-007-07 tot en met DOC-007-12),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of (laten) opmaken en/of (laten) vervalsen door:
- die urenlijsten geheel valselijk in te (laten) vullen/ op te (laten) maken en/of op die urenlijsten (gewerkte) uren ingevuld/laten invullen die niet juist was/waren en/of
- door die arbeidsovereenkomst geheel valselijk op te (laten) maken en/of(vervolgens) op die arbeidsovereenkomst aan te (laten) geven dat [bedrijf 1] Bv een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met ingang van 1 oktober 2014 met hem, verdachte, terwijl dit niet zo was en/of (vervolgens) die arbeidsovereenkomst voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en/of
- op/in die aanvraag WW aan te (laten) geven dat hij, verdachte, in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 een groot aantal uren heeft gewerkt bij [bedrijf 1] BV en/of inkomsten heeft ontvangen voor die werkzaamheden, althans dat hij, verdachte, inkomsten uit dienstverband heeft ontvangen van [bedrijf 1] BV, terwijl dat niet zo was en/of
- op die aanvraag WW aan te geven/laten geven dat deze aanvraag naar waarheid was ingevuld, terwijl dat niet zo was en/of
- op die aanvraag TW aan te geven/laten geven dat zijn inkomsten lager zijn dan het toetsbedrag en/of dat hij recht had op een toeslag en/of dat die aanvraag naar waarheid was ingevuld, terwijl dat niet zo was,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die/ een of meer valse/vervalste
- urenlijst(en) (DOC-007-07 tot en met DOC-007-12) en/of
- arbeidsovereenkomst (DOC-007-19) en/of
- aanvraag WW (DOC-007-01) en/of aanvraag TW (DOC-007-02),
door die aanvraag WW en/of die aanvraag TW en/of die arbeidsovereenkomst en/of die urenlijst(en) (elektronisch) aan het UWV op te (laten) sturen (door middel van zijn, verdachtes, digid).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden komt dan de politierechter.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Inleiding
De verdenking tegen de verdachte in deze zaak maakt deel uit van een groter fraudeonderzoek naar de vermeend voormalige werkgever van de verdachte, [bedrijf 1] B.V. Dit onderzoek ziet op het creëren van gefingeerde dienstverbanden en het frauderen met aanvragen van onder meer sociale zekerheidsuitkeringen. De verdachte is in dit onderzoek naar voren gekomen, omdat de verdenking tegen hem is gerezen dat hij één van die fictieve werknemers van [bedrijf 1] B.V. zou zijn en dat hij verscheidene aanvragen voor uitkeringen heeft gedaan met gebruikmaking van ten behoeve van dat vermeende fictieve dienstverband opgemaakte stukken. Dit betreft een aanvraag ingevolge de Toeslagenwet (hierna: TW) en een aanvraag ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW). Voornoemde aanvragen zijn gedaan met behulp van de persoonlijke DigiD van de verdachte. Bij die aanvragen is gebruikgemaakt van zes urenlijsten van [bedrijf 1] B.V. die op naam van de verdachte staan en een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] B.V. en de verdachte. Die urenlijsten zijn afkomstig van [bedrijf 1] B.V. en daarop is [bedrijf 2] als opdrachtgever weergegeven. [bedrijf 2] huurde van [bedrijf 1] B.V. schoonmaakmedewerkers in.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft ten aanzien van het opmaken van de valse stukken aangevoerd dat het opzet op het valselijk opmaken van de stukken en het medeplegen niet bewezen kan worden. Ook betwist de verdediging de valsheid van de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [bedrijf 1] B.V. Ten slotte stellen de raadsman en de verdachte dat het aanvragen van de uitkeringen buiten de verdachte is om gegaan en dat de verdachte te goeder trouw kon menen aanspraak op de uitkeringen op grond van zijn dienstverband met [bedrijf 1] B.V. te kunnen maken.
Opmaken van valse stukken
Valse geschriften
Het hof acht de valsheid van de aanvraag TW, de aanvraag WW en de zes urenlijsten die op naam van de verdachte bewezen. [naam 1] heeft namelijk verklaard dat hij een aantal mensen van [bedrijf 1] heeft ingehuurd voor schoonmaakwerkzaamheden en dat er vaste schoonmakers waren. [1] Voorts hebben werknemers van [bedrijf 2] verklaard dat zij de verdachte niet kenden en dat zij de urenlijsten altijd met pen invulden. [2] De urenlijsten die op naam van de verdachte staan zijn echter digitaal ingevuld, hetgeen niet strookt met de werkwijze van [bedrijf 2] . [3] De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij niet voor [bedrijf 2] heeft gewerkt. De valse urenlijsten zijn vervolgens gebruikt bij de aanvragen TW en WW, waardoor ook voornoemde aanvragen valselijk zijn opgemaakt.
Het hof overweegt ten aanzien van de arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [bedrijf 1] B.V. het navolgende. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn loon per maand verschilde, afhankelijk van het aantal gewerkte uren per maand en dat hij niet wist hoe zijn uren werden bijgehouden. [4] Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte aanvankelijk dat hij met [bedrijf 1] B.V. de afspraak had gemaakt een vast bedrag per maand te ontvangen en dat de gemaakte uren per werkdag varieerden tussen de 4 uur en 8 uur per dag. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn loon wel afhankelijk was van het totaal aantal uren dat hij had gewerkt. De verdachte heeft ook in hoger beroep verklaard dat hij niet wist wie zijn uren bijhield, maar dat hij wel altijd correct werd uitbetaald. Wat betreft de uitbetaling van zijn loon heeft de verdachte verklaard dat hij niet op zijn rekening kon kijken, omdat hij niet wist hoe dat moest en dat hij bij de pinautomaat bepaalde bedragen probeerde op te nemen en op die manier erachter kwam hoeveel hij had verdiend. De verdachte kreeg telkens een voorschot op zijn loon contant in een enveloppe overhandigd en het restant werd op zijn bankrekening gestort, aldus de verdachte.
De hiervoor weergegeven verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over zijn verloning door [bedrijf 1] B.V. zijn tegenstrijdig en onnavolgbaar. Het is het hof volstrekt onduidelijk hoe de uren van de verdachte werden bijgehouden en hoe de verdachte kon weten dat hij correct werd uitbetaald. Verder kan uit de stukken van het dossier niet worden afgeleid bij welke opdrachtgever van [bedrijf 1] B.V. de verdachte heeft dan wel zou hebben gewerkt. Zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij trappenhuizen van gebouwen in de omgeving van Utrecht zou hebben schoongemaakt, is daarvoor onvoldoende. Zouden deze werkzaamheden al door de verdachte zijn verricht, is niet aannemelijk geworden dat deze zijn verricht in het kader van zijn vermeende dienstverband met [bedrijf 1] B.V. Gelet op het vorenstaande, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte in dienst is geweest bij [bedrijf 1] B.V. Dit leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [bedrijf 1] B.V. vals is en dat de verdachte dat wist. Nu het doel van deze valse arbeidsovereenkomst was gelegen in het verkrijgen van de hiervoor bedoelde uitkeringen op naam van de verdachte volgt hieruit dat hij ook wetenschap had van de valsheid van ingediende aanvragen voor uitkeringen en van de onderliggende urenlijsten.
Het verweer van de raadsman dat de arbeidsovereenkomst niet als vals kan worden aangemerkt, wordt gelet op het voorgaande verworpen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de raadsman ter onderbouwing van voornoemd punt heeft aangevoerd dat de verdachte consistent heeft verklaard over het dienstverband, hetgeen niet strookt met hetgeen het hof hierboven heeft geconstateerd.
Medeplegen van valsheid in geschrifte
De hiervoor als vals bestempelde stukken konden niet worden opgemaakt zonder dat de verdachte daarvoor zijn persoonlijke gegevens ter beschikking stelde. Dat hij dat heeft gedaan, acht het hof bewezen, nu er geen aanknopingspunt te vinden is voor een alternatief scenario – dat overigens ook niet van de zijde van de verdachte is gesteld – waarin buiten medeweten en medewerking van de verdachte [bedrijf 1] B.V. over deze gegevens heeft beschikt dan wel heeft kunnen beschikken. Daarmee heeft de verdachte bewust een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze valsheid in geschrifte, zodat hij als medepleger daarvan kan worden aangemerkt.
Opzet van de verdachte
Voor de bewezenverklaring van valsheid in geschrift is vereist dat de verdachte het oogmerk had om de mede door hem vervalste geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het oogmerk bestaat minst genomen uit noodzakelijkheidsbewustzijn en ziet niet op het valselijk opmaken zelf. [5] In dit geval heeft het hof in het vorenstaande geoordeeld dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt waaruit volgt dat hij op de hoogte was van de valsheid. Dan rest dus nog te beoordelen of de verdachte het oogmerk had om de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Nu de verdachte, zoals onder het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezen verklaard zal worden en hierna nog nader gemotiveerd, daadwerkelijk het gebruikmaken van deze stukken heeft medegepleegd, is daarmee naar het oordeel van het hof bedoeld oogmerk gegeven.
Gebruikmaking van de valse geschriften
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij alle stukken die afkomstig zouden zijn van [bedrijf 1] B.V. aan zijn boekhouder heeft overhandigd en dat zijn boekhouder, genaamd [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2] ) tevens de aanvragen WW en TW voor hem heeft aangevraagd. De verdachte heeft de urenlijsten, de arbeidsovereenkomst en de ingediende aanvragen nimmer gelezen, aangezien hij de Nederlandse taal niet beheerst, aldus de verdachte. [6] De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts verklaard dat [naam 2] de aanvragen zonder voorafgaande toestemming voor hem had ingediend, dat hij [naam 2] zijn DigiD inloggegevens had verstrekt ten behoeve van de aanvragen, maar ook dat [naam 2] de DigiD gegevens zelf had geregeld, aangezien de verdachte vanwege zijn taalbarrière niet weet hoe hij op internet de DigiD gegevens kan verkrijgen. [naam 2] heeft verklaard dat hij de aanvragen niet voor de verdachte heeft gedaan en dat hij enkel een bezwaarschrift voor de verdachte heeft ingediend tegen een korting die de verdachte kreeg op de Werkeloosheidsuitkering. [7]
Opzet van de verdachte
Vast staat in elk geval dat de aanvragen zijn ingediend aan de hand van de hiervoor genoemde, door de verdachte ter beschikking gestelde valse stukken met het doel om uitkeringen te krijgen waar hij geen recht op had. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee opzet heeft gehad op het gebruik van die geschriften. De bewustheid van de gebruikmaking van die valse geschriften blijkt voorts uit het feit dat de aanvragen enkel elektronisch kunnen worden ingediend door middel van de DigiD van de verdachte. DigiD is een persoonlijke inlogvoorziening, waarbij de inloggegevens enkel aan de desbetreffende persoon ter beschikking staan. Het is mogelijk dat iemand anders de DigiD voor de verdachte heeft aangevraagd en aldus over de inloggegevens beschikte. Dan nog heeft dit alleen kunnen gebeuren doordat de verdachte daarvoor zijn persoonlijke- en adresgegevens daadwerkelijk beschikbaar heeft gesteld.
Medeplegen
Ook hier geldt dat de verdachte door het ter beschikking stellen van zijn gegevens en de valse stukken bewust een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gebruikmaken van de valse stukken, zodat hij ook in deze als medepleger kan worden aangemerkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 november 2015 te Utrecht en/of elders in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een aanvraag WW d.d. 12 november 2015 op zijn, verdachtes, naam (DOC-007-01) en
- een aanvraag TW d.d. 12 november 2015 op zijn, verdachtes, naam (DOC-007-02) en
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] Bv en verdachte d.d. 1 oktober 2014 (DOC-007-19) en
- zes urenlijsten op zijn, verdachtes naam, van maart (2015) tot en met augustus (2015) (DOC-007-07 tot en met DOC-007-12),
valselijk heeft opgemaakt en/of (laten) opmaken door:
- die urenlijsten geheel valselijk in te (laten) vullen/ op te (laten) maken en op die urenlijsten (gewerkte) uren ingevuld/laten invullen die niet juist waren en
- door die arbeidsovereenkomst geheel valselijk op te (laten) maken en vervolgens op die arbeidsovereenkomst aan te (laten) geven dat [bedrijf 1] Bv een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met ingang van 1 oktober 2014 met hem, verdachte, terwijl dit niet zo was en vervolgens die arbeidsovereenkomst voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en
- in die aanvraag WW aan te laten geven dat hij, verdachte, in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 een groot aantal uren heeft gewerkt bij [bedrijf 1] BV en inkomsten heeft ontvangen voor die werkzaamheden, terwijl dat niet zo was en
- op die aanvraag WW aan te geven/laten geven dat deze aanvraag naar waarheid was ingevuld, terwijl dat niet zo was en
- op die aanvraag TW aan te geven/laten geven dat zijn inkomsten lager zijn dan het toetsbedrag en dat hij recht had op een toeslag en dat die aanvraag naar waarheid was ingevuld, terwijl dat niet zo was,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die valse
- urenlijst(en) (DOC-007-07 tot en met DOC-007-12) en
- arbeidsovereenkomst (DOC-007-19) en
- aanvraag WW (DOC-007-01) en aanvraag TW (DOC-007-02),
door die aanvraag WW en die aanvraag TW en die arbeidsovereenkomst en die urenlijsten elektronisch aan het UWV op te (laten) sturen door middel van zijn, verdachtes, DigiD.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
telkens: medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gefraudeerd om uitkeringen te kunnen krijgen. Dit is een ernstig feit en het hof rekent dit de verdachte aan. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat hun de juiste gegevens worden aangeleverd. Door zijn handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Daar komt nog bij dat de verdachte onderdeel uitmaakte van een groter geheel waarbinnen dit soort frauduleuze aanvragen werden gefaciliteerd. De verdachte heeft de frauduleuze aanvragen tezamen met zijn medepleger door middel van een vooropgezet plan bewerkstelligd.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een laag benadelingsbedrag in de eerste categorie, zoals thans aan de orde is, een gevangenisstraf van 2 maanden in combinatie met of te vervangen door een taakstraf genoemd. Het hof ziet aanleiding om een hogere gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen nu de verdachte er geen blijk van heeft gegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet en hij er in de toekomst van zal worden weerhouden om nogmaals dergelijke feiten te plegen. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof daarnaast de oplegging van een taakstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.D.L. Nuis en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 augustus 2020.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 12 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 698. e.v.
2.Vgl. Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 1 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , p. 711 e.v.
3.DOC-007-07, DOC 007-08, DOC 007-09, DOC 007-10, DOC 007-11, DOC 007-12.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 164 e.v.
5.Vgl. HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033 en HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8152.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 168.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 8 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 752.