Uitspraak
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten in hoger beroep. De appellant, wonend in Qatar, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de distributieovereenkomst en de koopovereenkomst tussen de appellant en de geïntimeerde sub 1 ontbonden en de geïntimeerde sub 1 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 27.045,18 aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente. De geïntimeerde sub 1 heeft in het incidentele appel gevorderd dat de appellant zekerheid stelt voor de proceskosten in beide instanties, omdat de appellant geen woonplaats in Nederland heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op grond van artikel 224 Rv verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn, wat in dit geval niet het geval was. Het hof heeft de gevorderde zekerheid voor de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 8.278,- en bepaald dat deze zekerheid moet worden gesteld in de vorm van een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van de geïntimeerde sub 1. De termijn voor het stellen van de zekerheid is vastgesteld op vier weken na de uitspraak. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.