4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld?
7. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatierapport ingediend. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [object 2] en [object 1] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
8. De waarde van de woning wordt bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen [voetnoot rechtbank: Zie artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ] Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[voetnoot rechtbank: Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44]
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
9. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
10. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
11. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
12. Eiser stelt dat zijn woning vrijwel identiek is aan de woning van zijn buren op het adres [adres 4] . Die woning heeft een veel lagere WOZ-waarde, namelijk € 589.000,-. Volgens eiser moet zijn woning daarom ook op dat bedrag gewaardeerd worden.
13. Eiser doet dus een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In het belastingrecht geldt bij het gelijkheidsbeginsel de meerderheidsregel. Voor toepassing van de meerderheidsregel moet de vergelijking worden beperkt tot woningen die identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen naar het oordeel van de rechter verwaarloosbaar zijn. Dit brengt mee dat degene die een beroep doet op de meerderheidsregel minstens twee identieke objecten moet aanbrengen die lager zijn gewaardeerd dan de woning [voetnoot rechtbank: Zie het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9489]. Omdat eiser in beroep maar één naar gesteld identieke woning met een lagere WOZ-waarde heeft aangedragen, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom al niet. 14. De rechtbank stelt verder vast dat de gerealiseerde gemiddelde m²-prijs van het woningdeel van de twee hierboven genoemde vergelijkingsobjecten hoger is dan de getaxeerde m²-prijs van het woningdeel van eisers woning. Daarmee heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met eventuele verschillen.
15. Wat verder nog door eiser is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwe WOZ-waarde van de woning van € 622.000,- niet te hoog is vastgesteld.
17. Onder rechtsoverweging 5 is geoordeeld dat het beroep gegrond is. De heffingsambtenaar moet daarom het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser vergoeden.”