4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
“6. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
7. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
8. De rechtbank acht de drie vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand betreft goed vergelijkbaar met de woning. De enkele stelling dat de Richard Wagnerstraat een uitzonderlijk hoge status geniet, is onvoldoende om te concluderen dat de vergelijkingsobjecten niet voldoende vergelijkbaar zijn. Ook eventuele verschillen in geluidbelasting maken niet dat de vergelijkingsobjecten niet voldoende vergelijkbaar zijn. Dit kan wel aan de orde komen bij de vraag of voldoende rekening is gehouden met verschillen.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
9. De rechtbank stelt vast dat eiser onder andere beroepsgronden heeft gericht tegen de wijze waarop de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie van de vergelijkingsobjecten berekent.
10. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Een woning op eigen grond wordt geacht meer waard te zijn dan een woning op erfpachtgrond, en daarom wordt bij de transactieprijs van de woning een bedrag opgeteld, de zogenoemde erfpachtcorrectie.
11. De erfpachtcorrecties bij de vergelijkingspanden zijn achtereenvolgens € 121.000,-, € 87.470,- en € 105.205,-. Omgerekend bedraagt de erfpachtcorrectie gemiddeld € 466,- per m²-woningdeel. Uitgaande van de gegevens uit de matrix bedraagt het verschil tussen de m²-prijs van het woningdeel van de woning en de gemiddelde m²-prijs van de woningdelen van de vergelijkingspanden € 455,-. Dat betekent dus dat de gemiddelde erfpachtcorrectie groter is dan het verschil tussen de m²-prijs van het woningdeel van de woning en de gemiddelde m²-prijs van de woningdelen van de vergelijkingspanden. Hieruit volgt dat de erfpactcorrectie van invloed is op de hoogte van de waarde van de woning. Volgens deze rechtbank in de uitspraak van 7 december 2018heeft de heffingsambtenaar echter niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningsmethodiek voor de erfpactcorrectie juist is. Daarbij komt dat op de zitting is gebleken dat de cijfers die verweerder heeft gebruikt om de erfpachtcorrectie bij de vergelijkingsobjecten te berekenen niet overeenkomen met de cijfers die in het Kadaster staan vermeld. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat de cijfers opgenomen in de matrix inderdaad niet lijken te kloppen. Dat betekent dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond van eiser slaagt.
12. Omdat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, is vervolgens de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt.
13. Eiser heeft geen vergelijkingsobjecten opgevoerd, maar heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 1.450.000,-.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee de door hem voorgestelde waarde van € 1.450.000,- onvoldoende heeft onderbouwd en niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. Aangezien geen van de partijen de voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt, stelt de rechtbank de waarde van de woning, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, met weging van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, voor het kalenderjaar 2018 schattenderwijs vast op € 2.145.000,-.
16. Het beroep is gegrond. Eiser krijgt dus gelijk.”