ECLI:NL:GHAMS:2020:4077

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002453-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak met medeverdachte en bewijsvoering

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018. De verdachte, geboren in 1993, is beschuldigd van woninginbraak samen met een medeverdachte. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 augustus 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank bevestigd, maar heeft de opgelegde straf herzien. Het hof concludeert dat de verdachte en de medeverdachte samen hebben gehandeld bij de inbraak, waarbij geld en een autosleutel zijn gestolen. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse, wat het hof als bewijs voor medeplichtigheid beschouwt. De verdachte heeft een strafblad en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te vervangen door een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 200 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds het delict niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De beslissing is genomen met het oog op de ernst van het feit en de recidive, maar ook op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002453-18
datum uitspraak: 21 augustus 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-746104-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
- overweegt dat het in hetgeen de raadsman in hoger beroep omtrent de herkenningen naar voren heeft gebracht, geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid of waarachtigheid van de tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van herkenning van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3]; het hof verenigt zich dienaangaande met de overwegingen van de rechtbank;
- de bewijsoverweging van de rechtbank met betrekking tot het veroordelende vonnis inzake de medeverdachte [medeverdachte] zoals opgenomen in de derde alinea onder paragraaf 3.3.2 op pagina 4 van het vonnis vervangt door de hierna onder 1 opgenomen nadere bewijsoverweging en de bewijsmiddelen te dien aanzien aanvult;
- de laatste twee volzinnen opgenomen onder paragraaf 3.3.4 op pagina 5 van het vonnis vervangt door de hierna onder 2 opgenomen nadere bewijsoverweging.

Nadere bewijsoverwegingen

1. Bewijsoverweging met betrekking tot de andere persoon op de camerabeelden

Zoals reeds door de rechtbank in paragraaf 3.3.1 van het vonnis is overwogen staat het voor het hof vast dat de verdachte één van de twee personen is die op de camerabeelden te zien zijn. Met betrekking tot de andere persoon op de camerabeelden overweegt het hof als volgt.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de andere persoon op de camerabeelden herkend als
[medeverdachte], die ook op de Top-600 lijst staat en in dat kader door [verbalisant 2] wordt begeleid. [1]
Verder stelt het hof vast dat de auto van de medeverdachte [medeverdachte], die destijds in het kader van opsporing was voorzien van een peilbaken, op dinsdag 10 januari 2017 omstreeks 10.12 uur werd aangetroffen nabij flatgebouw de [flat] te Zaandam, en daar heeft gestaan tot in ieder geval 10:50 uur, het tijdstip waarop de verbalisanten die de auto onder observatie hadden genomen weer vertrokken. [2]
Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat de andere persoon op de camerabeelden de medeverdachte [medeverdachte] is.

2. Aanvulling op de bewijsoverweging met betrekking tot het (mede-)daderschap

Het hof acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde, met dien verstande dat het naar de uiterlijke verschijningsvorm gaat om het in bewuste en nauwe samenwerking uitvoeren van een vooraf geplande diefstal met braak. Bij dit oordeel betrekt het hof ook dat verdachte in het strafproces – ook in hoger beroep – voortdurend heeft afgezien van het geven van een verklaring voor zijn aanwezigheid met medeverdachte [medeverdachte] ter plaatse, terwijl een alternatief scenario – zoals door de raadsman bepleit – niet aannemelijk is geworden.
Het hof stelt alles bij elkaar vast dat de verdachte en de medeverdachte zich gezamenlijk hebben begeven naar de plaats van het misdrijf en daarvandaan gezamenlijk met de buit zijn vertrokken. Gelet op de aard van deze opeenvolgende handelingen beschouwt het hof de door de verdachte en zijn mededader vervulde rollen als inwisselbaar en van gelijk gewicht voor de totstandkoming van het misdrijf.
De verdachte heeft ten aanzien van het medeplegen evenmin een aannemelijke, deze redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Nu de verdachte in eerste aanleg, noch in hoger beroep ter zitting is verschenen en geen enkele verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse en (dus) ook niet heeft verklaard wat zijn rol is geweest bij de inbraak, moet het er naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat de verdachte de ten laste gelegde woninginbraak heeft medegepleegd (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, r.o. 4.2.3).

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat hij sinds onderhavig feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, en verzocht hem een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij geld en een autosleutel zijn weggenomen. Uit de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte met een slotentrekker de cilinder uit het slot hebben verwijderd en zowel bij aankomst als vertrek er alles aan hebben gedaan om niet herkenbaar op de camerabeelden te staan, leidt het hof af dat zij berekenend en professioneel te werk zijn gegaan. Door hun handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte niet alleen schade aan de woning veroorzaakt, maar hebben zij tevens een forse inbreuk gemaakt op het huisrecht van het slachtoffer. Naast materiële schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaken woninginbraken ook maatschappelijke onrust en brengen woninginbraken bij de slachtoffers daarvan en hun omgeving onbehagen en gevoelens van onveiligheid teweeg. Hoewel verdachte het volste recht heeft om in het strafproces gebruik te maken van zijn zwijgrecht, weegt het hof bij de strafoplegging in zijn nadeel mee dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juli 2020 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor een woninginbraak. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die bij woninginbraken plegen te worden opgelegd, zoals die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Ten aanzien van een woninginbraak waarbij zoals in het geval van de verdachte sprake is van recidive, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden uitgangspunt.
Gelet op de ernst van het feit, de recidive en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, bestaat er in beginsel alle aanleiding de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Toch zal het hof vanwege de volgende redenen hiervan afzien.
Ten tijde van het thans bewezenverklaarde feit, inmiddels ruim 3,5 jaar geleden, kwam de verdachte veelvuldig in aanraking met politie en justitie en stond hij op de zogenoemde Top-600 lijst. Inmiddels lijkt de verdachte in rustiger vaarwater terecht gekomen. Uit hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt het hof af dat de verdachte inmiddels van de Top-600 lijst is verwijderd, enige tijd heeft gewerkt voor [baan], nu een uitkering geniet en op zoek is naar nieuw werk. Deze ogenschijnlijk positieve ontwikkelingen vinden bevestiging in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in die zin dat daaruit naar voren komt dat de verdachte sinds 8 augustus 2017 – thans 3 jaar geleden – niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer passend. Het hof acht het niet opportuun om de door de verdachte ingeslagen positieve weg te doorkruisen door oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt. Het hof zal de verdachte daarom een gevangenisstaf in voorwaardelijke zin opleggen, waarmee enerzijds wordt beoogd hem in de gelegenheid te stellen de ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten en anderzijds hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal het hof met het oog op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N.A. Schimmel en mr. A.C. Huisman,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 augustus 2020.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 2] van 1 november 2019, opgemaakt door mr. E. Mijnsberge, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam (pag. 2).
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016284470-10 van 11 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpag. 108).