In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had op 29 november 2017 een aanslag opgelegd, waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) niet was toegekend. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en kende belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat hij recht had op de iack, omdat zijn kinderen in 2015 doorgaans drie dagen per week bij hem verbleven. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de kinderen in dat jaar daadwerkelijk zo vaak bij hem verbleven. Het Hof baseerde zich op het ouderschapsplan dat in 2015 was opgesteld, waaruit bleek dat de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdeeld was. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor het hoger beroep werd afgewezen.