Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met elf grieven op. Tegen de afwijzing van een aantal van haar vorderingen (ten aanzien van onderhoud en gebruik door [geïntimeerde] c.s. van het pad en de hoogte van de schutting van [geïntimeerde] c.s.) heeft zij geen hoger beroep ingesteld, zodat die kwesties niet meer aan de orde zijn. [appellante] heeft verder haar eis gewijzigd en vordert in dit hoger beroep, zakelijk weergegeven:
I. voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid een breedte heeft van 3.80 meter, althans een in goede justitie vast te stellen breedte, althans de inhoud van de erfdienstbaarheid vast te stellen;
II. voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid parallel loopt aan de noordelijke grens van perceel [D] die grenst aan [adres 2] , althans dat het [appellante] is toegestaan de erfdienstbaarheid te verleggen aldus dat het haar is toegestaan grenzend aan [adres 2] een pad met een breedte van 3,80 meter, althans een zodanige breedte als het hof bepaalt, aan te wijzen als het gedeelte waarop de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend;
III. voor recht te verklaren dat het [appellante] vrijstaat om een erfafscheiding aan te brengen parallel aan de zijgevel van haar huis op dezelfde positie waar deze al heeft gestaan, dus op 2 meter uit de gevel ter hoogte van de straat inspringend naar 1 meter net voorbij de voordeur en aflopend naar 80 cm op het smalste deel, althans op 1 meter uitstekend uit de gevel op het voorste deel, van de straat tot en met de voordeur, aflopend tot 0,8 meter uit de gevel aan de achterzijde van het perceel, althans op een in goede justitie te bepalen positie;
IV. voor recht te verklaren dat de goot (inclusief witte klossen) van de garage van [geïntimeerde] c.s. en een deel van de regenpijp over de grens zijn gebouwd en [geïntimeerde] c.s. te veroordelen om die goot en klossen en regenpijp op straffe van verbeurte van een dwangsom te verwijderen;
V. voorwaardelijk en primair: de strook grond die kadastraal deel uitmaakt van perceel [D] over te dragen aan [appellante] voor zover die strook door verjaring eigendom van [geïntimeerde] c.s. zou zijn geworden;
VI. voorwaardelijk en subsidiair: [geïntimeerde] c.s. te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans tot een door het hof redelijk te achten bedrag;
VII. voor recht te verklaren dat het achterste deel van de schutting van [geïntimeerde] c.s. zich nog altijd op en over het perceel van [appellante] bevindt en [geïntimeerde] c.s. te veroordelen tot het verwijderen van de schutting voor zover deze de erfgrens overschrijdt, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Daarnaast heeft [appellante] alsnog afwijzing van de toegewezen tegenvorderingen van [geïntimeerde] c.s. gevorderd en proceskosten, nakosten en rente (zie hierboven onder 1).