ECLI:NL:GHAMS:2021:4054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
200.278.448/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toepassing van het uniform loonbegrip in een arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn werkgever Liberty Global, evenals de verzekeraar Achmea, over de hoogte van de uitkering uit een WIA Excedent-verzekering. De werknemer heeft aanspraak gemaakt op een uitkering op basis van het uniform loonbegrip, dat emolumenten zoals bonussen en opties omvat, terwijl de werkgever en de verzekeraar van mening zijn dat de uitkering moet worden berekend op basis van het jaarloon zonder emolumenten. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer in eerste aanleg afgewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat Achmea het uniform loonbegrip zou hanteren bij de berekening van de uitkering. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en Achmea veroordeeld om de uitkering te berekenen op basis van het uniform loonbegrip, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2018. De uitspraak benadrukt de bescherming van de werknemer op basis van de verwachtingen die zijn gewekt door de verzekeraar en de werkgever, en de toepassing van artikel 3:35 BW, dat betrekking heeft op de uitleg van verklaringen en gedragingen in de context van verzekeringspolissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.278.448/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 7712535 CV EXPL 19-9016
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 december 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.C. van Deventer te Utrecht,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
LIBERTY GLOBAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede.
Partijen worden hierna [appellant] , Liberty Global en Achmea genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het gaat in deze zaak om een (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsverzekering met de naam WIA Excedent-verzekering die Liberty Global (als werkgever) heeft afgesloten bij Achmea (als verzekeraar) ten behoeve van [appellant] (als werknemer) ter uitvoering van een toezegging daartoe in de arbeidsovereenkomst van [appellant] . Vaststaat dat [appellant] aanspraak heeft op een uitkering op grond van deze verzekering. Wat partijen verdeeld houdt, is of bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering moet worden uitgegaan van het jaarloon zonder emolumenten (zoals opties en bonussen), zoals Liberty Global en Achmea verdedigen, of van het (meeromvattende) ‘uniform loonbegrip’, dat die emolumenten (wel) omvat, zoals [appellant] aan zijn vordering ten grondslag legt. Hantering van het uniform loonbegrip leidt tot een substantieel hogere uitkering voor [appellant] .
1.2.
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de vordering van [appellant] , die strekt tot hantering van het uniform loonbegrip, bij vonnis van 31 januari 2020 niet toewijsbaar geoordeeld. Het hof komt in dit arrest tot een ander oordeel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 30 april 2020 in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis van de kantonrechter, dat onder bovenvermeld zaak- en rolnummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en Liberty Global en Achmea als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 6 september 2021 doen toelichten, [appellant] door mr. Van Deventer, voornoemd, en Liberty Global en Achmea door mr. Robustella, voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht zal verklaren dat bij de berekening van de aanspraken van [appellant] uit hoofde van de namens hem bij Achmea door Liberty Global afgesloten WIA Excedent-verzekering het Uniform Loonbegrip ter hoogte van € 177.417,58 bruto als berekeningsgrondslag geldt;
alsook:
Liberty Global en Achmea hoofdelijk zal veroordelen:
ii. bij de berekening van de aanspraken van [appellant] uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering het Uniform Loonbegrip ter hoogte van € 177.417,58 als berekeningsgrondslag te hanteren;
iii. aan [appellant] , met terugwerkende kracht, per 1 maart 2018 tot het moment dat [appellant] of diens familieleden rechtens geen aanspraak meer op een uitkering uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering bij Achmea kan of kunnen doen gelden, uit hoofde van de ten behoeve van [appellant] afgesloten WIA Excedent-verzekering een (aanvullende) uitkering te voldoen, berekend op basis van het Uniform Loonbegrip van € 177.417,58 bruto, zijnde een aanvullend bedrag, te berekenen vanaf 1 maart 2018 tot een nader te bepalen datum, van € 3.339,06 per maand (te vermeerderen met de jaarlijkse indexatie vanaf 1 maart 2018), dan wel een door het hof in redelijkheid vast te stellen bedrag, dan wel op basis van een door het hof in redelijkheid te geven voorziening;
iv. de aanvullende uitkeringsaanspraak die [appellant] – uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering – zoals bedoeld onder iii. met terugwerkende kracht kan doen gelden, te verhogen met de wettelijke rente en maximale wettelijke verhoging zoals bedoeld in art. 7:625 BW, te rekenen vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen een week na dagtekening van het arrest;
v. in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente;
vi. in de nakosten, met rente;
vii. in de kosten van het geding in eerste aanleg, onder terugbetaling van de uit hoofde van de kostenveroordeling in eerste aanleg reeds ontvangen gelden.
Liberty Global en Achmea hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.12 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] is op 1 juni 2004 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Liberty Global. Blijkens art. 5 lid 1 van zijn arbeidsovereenkomst genoot hij toen een vast salaris. In art. 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst staat, voor zover van belang:
“(…) The Employee will also receive disability insurance (…) in accordance with Employer’s policy.”
3.2.
Met ingang van 1 januari 2009 heeft Liberty Global de door haar toegezegde arbeidsongeschiktheidsverzekering ondergebracht bij Achmea.
3.3.
Op 28 februari 2016 is [appellant] arbeidsongeschikt geraakt.
3.4.
Met ingang van 1 maart 2018 heeft het UWV aan [appellant] een loongerelateerde uitkering op grond van de WIA/WGA toegekend. Ingevolge de per 1 januari 2013 ingevoerde Wet uniformering loonbegrip hanteert het UWV het uniform loonbegrip als grondslag voor de berekening van de hoogte van de uitkering. In de toekenningsbrief van het UWV staat als jaarinkomen voor de berekening van de WIA-uitkering vermeld: € 177.417,59.
3.5.
Met ingang van 1 maart 2018 betaalt Achmea aan [appellant] een (aanvullende) uitkering op grond van de WIA Excedent-verzekering. Deze bedraagt € 5.814,48 bruto per maand, op grond van een jaarloon van € 130.277,86. Laatstgenoemd bedrag komt overeen met het laatstgenoten bruto jaarloon van [appellant] inclusief 8% vakantietoeslag en exclusief emolumenten (hierna ook: het jaarloon zonder emolumenten).
3.6.
De arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Liberty Global is beëindigd per 31 december 2018.

4.Beoordeling

4.1.
In het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moeten worden beoordeeld aan de hand van de toezegging(en) die Liberty Global aan [appellant] heeft gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter had [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld dat Liberty Global hem een toezegging heeft gedaan op basis van zijn salaris vermeerderd met bijtelling auto, opties en bonussen. De kantonrechter heeft [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten. Tegen deze oordelen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met acht grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3123 als volgt overwogen:
“3.5 (…) De vraag of, en zo ja in welke omvang, in een verzekeringspolis mede dekking wordt verleend aan derden (eventueel na aanvaarding van een daartoe strekkend derdenbeding), dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de verzekeraar en de verzekeringnemer dienaangaande zijn overeengekomen. (…) [De derde, hof] kan jegens de verzekeraar bescherming ontlenen aan art. 3:35 BW indien hij op grond van de bewoordingen van de polis, eventueel in samenhang met (andere) door de verzekeraar gedane mededelingen of gewekte verwachtingen, erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat hem dekking zal worden verleend.”
Voormelde maatstaf strekt ook in deze zaak tot uitgangspunt.
4.3.
Liberty Global en Achmea, die in deze zaak gezamenlijk optrekken, zijn het erover eens dat de verzekeringspolis dekking verleent aan [appellant] . [appellant] heeft het beding dat hem als verzekerde aanwijst aanvaard, waardoor hij, anders dan Liberty Global en Achmea stellen, als partij bij de verzekeringsovereenkomst geldt (art. 6:254 lid 1 BW).
4.4.
Liberty Global (als verzekeringnemer) en Achmea (als verzekeraar) zijn het erover eens dat zij zijn overeengekomen dat de verzekeringspolis aan [appellant] dekking verleent tot 80% van het jaarloon zonder emolumenten. Dat wijkt af van de stelling van [appellant] dat voor het verzekerd jaarloon van het (meeromvattende) uniform loonbegrip moet worden uitgegaan. Gelet op deze discrepantie moet ingevolge de onder 4.2 genoemde maatstaf worden onderzocht of [appellant] (als verzekerde) bescherming kan ontlenen aan art. 3:35 BW, in die zin dat Achmea in haar relatie tot hem (toch) van het uniform loonbegrip moet uitgaan.
4.5.
Art. 3:35 BW luidt als volgt:
“Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
4.6.
[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat hij op grond van verklaringen of gedragingen van Achmea heeft aangenomen dat Achmea bij de vaststelling van de hoogte van de verzekeringsuitkering van het uniform loonbegrip zou uitgaan en dat het hem pas nadat hij arbeidsongeschikt was geraakt duidelijk was geworden dat Achmea een (veel) beperktere invulling aan het loonbegrip geeft. In zoverre is dus aan de eisen van art. 3:35 BW voldaan.
4.7.
De vraag die vervolgens door het hof moet worden beantwoord, is of [appellant] op de door Achmea gedane mededelingen of gewekte verwachtingen heeft mogen vertrouwen. Daarvoor dienen de bewoordingen van de polis, eventueel in samenhang met (andere) door Achmea gedane mededelingen of gewekte verwachtingen (nader) te worden onderzocht, om zo vast te kunnen stellen of [appellant] daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze die betekenis mocht toekennen die hij daaraan heeft gegeven.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat op hun geschil de polis met nummer [nummer] van toepassing is, die op 1 maart 2016 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 in werking is getreden (hierna: de polis van 2016). Op blad 3 daarvan staat: “
Het verzekerd bedrag is het loon van de verzekerde dat boven de Excedentdrempel uitkomt” alsmede “
Dekkingspercentage: 80% over het bruto jaarloon boven de Excedentdrempel”. Verder staat op blad 3 van de polis dat de bijzondere voorwaarden nummer 421.101 gelden, en dat geen (afwijkende) clausules van toepassing zijn voor deze verzekering.
In de bijzondere voorwaarden nummer 421.101 is op pagina 29 onder “Begrippen” vermeld:
Jaarloon
Wij gaan uit van het uniform loonbegrip. Dit staat in de Wet Uniformering loonbegrip. Het gaat om het jaarloon dat de werknemer verdient voor hij arbeidsongeschikt wordt. (…)”
4.9.
De bewoordingen van de polis, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, steunen aldus het betoog van [appellant] . Daaruit volgt immers dat 80% over het bruto jaarloon boven de Excedentdrempel is gedekt en dat voor het begrip jaarloon wordt uitgegaan van het uniform loonbegrip.
4.10.
Het onderhavige geval wordt verder gekenmerkt door de volgende feiten en omstandigheden:
- De polis met nummer [nummer] met ingangsdatum 1 januari 2009 ging vooraf aan de polis van 2016. Op het desbetreffende polisblad staat:

Verschuldigde premie
De premie wordt berekend aan de hand van de door de verzekeringnemer verstrekte gegevens. Het premietarief voor de vermelde periode is 0,138% van de SV-loonsom.” Niet in geschil is dat de SV-loonsom méér inhoudt dan het jaarloon zonder emolumenten en op hoofdlijnen overeenstemt met het uniform loonbegrip.
- In een brief van 18 oktober 2018 aan (de advocaat van) [appellant] heeft Achmea met betrekking tot de polis van 2016 geschreven:

Onze “Rechten en Plichten” 421.101 zijn op de vergoeding van toepassing met uitzondering van het Uniform Loonbegrip
Voor de verzekeringen van Liberty Global geldt in afwijking van onze “Rechten en Plichten” het bruto loon en niet het Uniform Loonbegrip. Dit hebben wij met Liberty Global afgesproken. (…)”. Voordien gold de SV-loonsom als uitgangspunt voor (in elk geval) de berekening van het premietarief. De afspraak tussen Liberty Global en Achmea impliceerde dus een wijziging. Achmea heeft [appellant] daarover niet geïnformeerd.
- Achmea bood in het relevante tijdvak op haar website slechts één soort WIA Excedent-verzekering aan, zonder daarbij duidelijk te maken dat het voor verzekeringsnemers zoals Liberty Global mogelijk was om ofwel een verzekering op basis van het uniform loonbegrip, ofwel op basis van het jaarsalaris zonder emolumenten af te sluiten.
- Zelfs nadat [appellant] al vragen had gesteld over het verzekerd jaarloon, heeft Achmea bij e-mail van 2 mei 2018 nog de bijzondere voorwaarden nummer 421.101 aan hem toegezonden met de begeleidende tekst dat dit de op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing zijnde voorwaarden zijn, zonder hem erop te wijzen dat met Liberty Global iets anders was overeengekomen.
4.11.
Verder is van belang dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht dat hij – in verband met een functiewijziging – na 2013 aanspraak kreeg op emolumenten. Gesteld noch gebleken is dat hij van Achmea in de periode vanaf toen tot de aanvang van de verzekeringsuitkering rekentools of concept-berekeningen heeft ontvangen die een aanwijzing konden zijn dat Achmea met deze emolumenten geen rekening zou houden. Het door de kantonrechter onder 1.5 van het bestreden vonnis genoemde Uniform Pensioenoverzicht dat [appellant] is toegestuurd, maakt dat niet anders. [appellant] heeft immers onvoldoende weersproken gesteld dat dit overzicht betrekking heeft op de periode waarin hij nog geen emolumenten ontving. Verder wijzen Liberty Global en Achmea weliswaar op premienota’s over de jaren 2015 en 2016, maar die zijn enkel aan Liberty Global gestuurd.
4.12.
Ook de voormelde feiten en omstandigheden steunen dus het betoog van [appellant] .
4.13.
Liberty Global en Achmea hebben hiertegen ingebracht dat [appellant] hoe dan ook aan de verzekeringsovereenkomst niet méér rechten kan ontlenen dan Liberty Global hem in de arbeidsovereenkomst heeft toegekend. Volgens Liberty Global en Achmea is de toezegging in art. 5 lid 2 van de in 2004 gesloten arbeidsovereenkomst beperkt tot het jaarloon zonder emolumenten en volgt dit uit art. 5 lid 1 van de arbeidsovereenkomst waarin staat dat [appellant] een vast salaris van € 63.000 per jaar exclusief 8% vakantietoeslag zou ontvangen. Liberty Global en Achmea stellen dat hem nadien nooit een ruimere toezegging ter zake van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is gedaan.
4.14.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de (omvang van de) dekking onder de polis niet door de arbeidsovereenkomst wordt bepaald. [appellant] is als derde partij toegetreden tot de overeenkomst van verzekering die tussen Achmea en Liberty Global tot stand is gekomen, en ingevolge de onder 4.2 genoemde maatstaf volgt de (omvang van de) dekking onder die overeenkomst in eerste instantie uit de afspraken tussen Achmea en Liberty Global. Dat neemt niet weg dat voor de beantwoording van de vraag of [appellant] in de gegeven omstandigheden op de mededelingen van Achmea heeft mogen vertrouwen (en hij daarom jegens Achmea bescherming kan ontlenen aan art. 3:35 BW), wel van belang kan zijn wat [appellant] ten aanzien van de (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsverzekering met Liberty Global is overeengekomen.
4.15.
Zoals hiervoor in 3.1 is vermeld, staat in art. 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst:
“(…) The Employee will also receive disability insurance (…) in accordance with Employer’s policy.”
4.16.
Bij de beantwoording van de vraag wat [appellant] met Liberty Global is overeengekomen, komt het aan op de zin die partijen bij de arbeidsovereenkomst (dus [appellant] en Liberty Global) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan art. 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat de
Employer’s policywaar art. 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst naar verwijst uit de documenten bestaat, bedoeld in art. 17 lid 3 van de arbeidsovereenkomst, die (de rechtsvoorganger van) Liberty Global jaarlijks (digitaal) aan haar werknemers heeft verstrekt en die zijn aangeduid als
Summary of benefits/Benefits Summary. Daarvan zijn documenten uit de periode van 2005 tot en met 2009 in het geding gebracht. Tevens is een publicatie van 27 mei 2017 overgelegd. Deze documenten verwijzen niet naar de arbeidsovereenkomst zelf, zodat, anders dan Liberty Global en Achmea stellen, voor de beoordeling van onvoldoende gewicht is dat [appellant] volgens art. 5 lid 1 van zijn arbeidsovereenkomst (in 2004) een vast salaris genoot.
4.18.
Liberty Global en Achmea schrijven over de
Employer’s policyin de memorie van antwoord (onder 14):
“(…) Deze versies van de Summary of benefits zijn voor wat betreft de toezegging aan [appellant] ter zake de WIA Excedentverzekering duidelijk: deze toezegging betreft een voorziening die in het geval van voortdurende arbeidsongeschiktheid van [appellant] een aanvulling tot 80% van het “last salary” (versie 2005) respectievelijk het “gross annual salary” (versies 2006 tot en met 2009) biedt en welke begrippen tot uitdrukking brengen dat het gaat om “het laatst genoten salaris” (versie 2005) respectievelijk “het bruto salaris op jaarbasis” (versies 2006 tot en met 2009). In de publicatie van 27 mei [2017, hof] wordt in lijn met voornoemde begrippen gesproken van “last earned wages”.
Anders dan in dit citaat is vermeld, wordt in de
Employer’s policyin 2006 de term
annual salarygebruikt, en in 2007 tot en met 2009 de term
annual gross salary.
4.19.
[appellant] wijst er terecht op dat de termen die in deze documenten worden gebruikt niet eenduidig zijn, niet nader gedefinieerd zijn, en daardoor niet weerleggen dat de toezegging van Liberty Global tevens op de emolumenten zag. Dat het de bedoeling was dat de emolumenten meetelden, ligt zelfs voor de hand, omdat naar de onvoldoende weersproken stelling van [appellant] bij de door Liberty Global getroffen (collectieve) pensioenregeling ook rekening werd gehouden met emolumenten, en Liberty Global nooit heeft geëxpliciteerd dat de WIA Excedent-verzekering uitging van een jaarloon zonder emolumenten.
4.20.
Daarbij hing de aanspraak van [appellant] niet af van zijn
first salary, maar mocht hij op grond van de
Employer’s policyeen aanvulling van zijn
last salary(2005) respectievelijk
annual salary(2006) en
last earned wages(2017) verwachten. Ook dat is een voldoende aanwijzing dat de toezegging een dynamisch karakter had, in die zin dat de toezegging zou ‘meegroeien’ met de carrièrestappen van [appellant] en de daarbij behorende beloning, dus inclusief de emolumenten, zoals [appellant] stelt. Derhalve is van onvoldoende gewicht dat aan [appellant] na 2004 nooit (uitdrukkelijk) een ruimere toezegging inzake de arbeidsongeschiktheidsuitkering is gedaan. Aan het oordeel van het hof doet niet af dat in 2007 tot en met 2009 in de
Employer’s policyde term
annual gross salaryis gebruikt, alleen al omdat destijds niet is toegelicht wat daarmee precies werd bedoeld.
4.21.
Het voorgaande brengt mee dat bij de verdere beoordeling als vaststaand zal worden aangenomen dat hetgeen [appellant] en Liberty Global zijn overeengekomen aldus dient te worden verstaan dat de toezegging tevens op de emolumenten zag. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Liberty Global heeft nog op 22 februari 2018 per e-mail aan [appellant] meegedeeld: “
Income will be topped up to 85% of income (as calculated by UWV)”. Het UWV gaat uit van het uniform loonbegrip (zie 3.4). [appellant] mocht ook daaruit afleiden dat zijn uitleg van art. 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst juist was. Daaraan doet niet af dat Liberty Global deze mededeling op 3 april 2018 heeft gecorrigeerd.
4.22.
Het vorenstaande betekent dat het onder 4.13 omschreven verweer van Liberty Global en Achmea faalt. De slotsom van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is dat nu [appellant] erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen dat Achmea zou uitgaan van het uniform loonbegrip, Achmea in haar relatie tot [appellant] dat meeromvattende loonbegrip moet hanteren.
4.23.
Dat leidt ertoe dat de grieven, die verder geen afzonderlijke bespreking behoeven, slagen en dat de onder i. gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, evenals de jegens Liberty Global en Achmea gevorderde veroordelingen onder v.-vii.
4.24.
De vorderingen onder ii.-iv. zijn niet toewijsbaar jegens Liberty Global. Deze vorderingen strekken tot nakoming van de uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering bestaande verplichting (aanvullende) uitkeringen te doen. Deze vorderingen zijn alleen toewijsbaar jegens Achmea nu op haar de desbetreffende betalingsverplichting rust (zie hierna onder 4.26). Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat de uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering bestaande verplichting ook op Liberty Global rust, heeft hij die stelling onvoldoende toegelicht.
4.25.
Aan het oordeel dat de vorderingen onder ii.-iv. niet jegens Liberty Global toewijsbaar zijn, doet niet af dat [appellant] stelt dat op Liberty Global een schadevergoedingsverbintenis rust. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat Liberty Global is tekortgekomen in de nakoming van tegenover hem bestaande informatieverplichtingen inzake de (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsverzekering, en/of dat Liberty Global met het oog op die informatieverplichtingen haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden, maar onvoldoende toegelicht is dat hij daardoor schade heeft geleden. Daarom kan in het midden blijven of deze grondslagen voldoende aansluiten op de eis van [appellant] .
4.26.
De vorderingen onder ii.-iv. zijn wel toewijsbaar jegens Achmea. In dat verband geldt (i) dat Achmea geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde bedragen, zodat het hof van de juistheid daarvan moet uitgaan, en (ii) dat de vergoeding bedoeld in art. 7:625 BW niet toewijsbaar is omdat Achmea geen werkgever is. De gevorderde wettelijke rente is (telkens) toewijsbaar vanaf de dag waarop de desbetreffende (aanvullende) uitkering door Achmea had moeten worden voldaan, in lijn met de voor de betaling van vergoedingen bepaalde termijn bedoeld in art. 3.1 van de bijzondere voorwaarden nummer 421.101.
4.27.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Liberty Global en Achmea zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties en tot terugbetaling van de proceskosten die al zijn voldaan, op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.28.
Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden. Hun bewijsaanbiedingen worden derhalve gepasseerd.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat bij de berekening van de aanspraken van [appellant] uit hoofde van de namens hem bij Achmea door Liberty Global afgesloten WIA Excedent-verzekering het uniform loonbegrip ter hoogte van € 177.417,58 bruto als berekeningsgrondslag geldt;
veroordeelt Achmea bij de berekening van de aanspraken van [appellant] uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering het uniform loonbegrip ter hoogte van € 177.417,58 als berekeningsgrondslag te hanteren;
veroordeelt Achmea aan [appellant] , met terugwerkende kracht, per 1 maart 2018 tot het moment dat [appellant] of diens familieleden rechtens geen aanspraak meer op een uitkering uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering bij Achmea kan of kunnen doen gelden, uit hoofde van de ten behoeve van [appellant] afgesloten WIA Excedent-verzekering een (aanvullende) uitkering te voldoen, berekend op basis van het uniform loonbegrip van € 177.417,58 bruto, zijnde een aanvullend bedrag, te berekenen vanaf 1 maart 2018 tot een nader te bepalen datum, van € 3.339,06 per maand (te vermeerderen met de jaarlijkse indexatie vanaf 1 maart 2018);
veroordeelt Achmea de aanvullende uitkeringsaanspraak die [appellant] – uit hoofde van de WIA Excedent-verzekering – zoals hiervoor bedoeld met terugwerkende kracht kan doen gelden, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van dit arrest, te verhogen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW telkens vanaf de dag waarop de desbetreffende (aanvullende) uitkering had moeten worden betaald, te rekenen vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Liberty Global en Achmea hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 596,07 aan verschotten en € 1.682 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 432,89 aan verschotten en € 3.342 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Liberty Global en Achmea hoofdelijk tot terugbetaling van de uit hoofde van de kostenveroordeling in eerste aanleg reeds ontvangen gelden aan [appellant] ;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M. Korsten-Krijnen, mr. J.F. Aalders en mr. M. Spanjaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.