ECLI:NL:GHAMS:2022:1350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
000376-21 (552a Sv) en 000375-21 (552a Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschriften inzake inbeslaggenomen voorwerpen en teruggave aan klagers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan over klaagschriften van klager en klaagster met betrekking tot inbeslaggenomen voorwerpen. Klager, geboren in 1966, en klaagster, geboren in 1988, hebben beiden een verzoek ingediend tot teruggave van verschillende voorwerpen die onder beslag zijn genomen. Het hof heeft vastgesteld dat het klaagschrift van klager ongegrond is, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat hij rechthebbende is op het in beslag genomen horloge van het merk Rolex. Evenzo is het klaagschrift van klaagster niet-ontvankelijk verklaard voor de schoenen, die reeds waren teruggegeven, en ongegrond voor de overige voorwerpen, omdat niet is aangetoond dat zij rechthebbende is. Echter, het hof heeft wel geoordeeld dat de geldbedragen, die onder beslag zijn genomen, aan klaagster moeten worden teruggegeven, omdat het openbaar ministerie niet heeft aangetoond dat deze bedragen zijn geretourneerd. De beslissing is genomen na een openbare behandeling in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal en de advocaten van klager en klaagster zijn gehoord. Het hof heeft de relevante juridische bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering toegepast, waaronder artikelen 94 en 552a Sv, en heeft de belangen van de strafvordering afgewogen tegen de rechten van de klagers.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummers: 000376-21 (552a Sv) en 000375-21 (552a Sv)
parketnummers in hoger beroep: 23-002643-20 (straf) en 23-002647-20 (ontneming)
Beschikking op de klaagschriften op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager], verder klager,
geboren op [geboortedag 1] 1966 te [geboorteplaats 1]
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. H. Raza,
Boompjes 404, 3011 XZ te Rotterdam.
en
[klaagster], verder klaagster,
geboren op [geboortedag 2] 1988 te [geboorteplaats 2]
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. H. Raza,
Boompjes 404, 3011 XZ te Rotterdam.

1.Inhoud klaagschriftHet klaagschrift van klager, strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klager van het hierna genoemde voorwerp:

a. een horloge, merk Rolex, kleur zwart (volgnummer 2).
Het klaagschrift van klaagster strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klaagster van de hierna genoemde voorwerpen:
schoenen, merk Balenciaga (volgnummer 17);
riem, merk Louis Vuitton (volgnummer 11);
portemonnee, merk Louis Vuitton (volgnummer 6);
zonnebril, merk Dita (twee stuks) (volgnummers 12 en 13);
vakantiegeld € 1.100,00
boodschappengeld € 300,00;
spaargeld kinderen (spaarpot).
In raadkamer van 27 juli 2021 heeft klaagster het verzoek onder b laten vervallen nu deze schoenen reeds waren teruggegeven. Klaagster wordt in zoverre niet ontvankelijk verklaard voor wat betreft het onder b. genoemde verzoek.
De advocaat-generaal heeft in de zijn e-mail gericht aan de advocaat van klaagster dd. 30 augustus 2021 zich op het standpunt gesteld dat de geldbedragen genoemd onder f; g en h. aan klaagster geretourneerd kunnen worden. De teruggave heeft echter nog niet plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden zal het hof de teruggave gelasten van deze geldbedragen genoemd onder f; g en h.
In zoverre is het verzoek van klaagster beperkt tot de hierna genoemde voorwerpen:
riem, merk Louis Vuitton (volgnummer 11);
portemonnee, merk Louis Vuitton (volgnummer 6);
zonnebril, merk Dita (twee stuks) (volgnummers 12 en 13);

2.ProcesgangDe klaagschriften zijn op 22 oktober 2020 bij de rechtbank Noord-Holland ingekomen.

Bij beschikking van 6 april 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland zich onbevoegd verklaard en de klaagschriften doorgezonden aan het gerechtshof.
Op 23 juni 2021 heeft de advocaat-generaal zijn standpunt ten aanzien van het klaagschrift van klager kenbaar gemaakt.
Het hof heeft de advocaat-generaal, klaagster en de advocaat van klager en klaagster op 27 juli 2021 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord. Klager is niet verschenen. [verdachte], als belanghebbende aangemerkt, is opgeroepen en evenmin verschenen.
Het hof heeft in raadkamer beslist -na ontvangst van het nadere standpunt van de advocaat-generaal- op 7 oktober 2021 te zullen beslissen op de klaagschriften danwel -indien nodig- te beslissen tot nadere behandeling van de klaagschriften in openbare raadkamer.
Op 1 december 2021 heeft de advocaat-generaal een nader standpunt ingenomen ten aanzien van de onder f, g en h genoemde goederen.
Het hof heeft de advocaat-generaal, en de waarnemend advocaat van klager en klaagster, mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam, vervolgens opnieuw op 19 april 2022 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord. Klager en klaagster zijn niet verschenen. [verdachte], als belanghebbende aangemerkt, is opgeroepen en evenmin verschenen.

3.3. Beoordeling

Straf- en ontnemingszaak [verdachte]

Het beslag in de straf- en ontnemingszaken met voormelde parketnummers is onder een ander dan klager en klaagster, namelijk [verdachte], gelegd op grond van de artikelen 94 en 94a Sv.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2020 is in de strafzaak tegen [verdachte] de teruggave aan hem bevolen ten aanzien van het 94 Sv beslag van de onder a, b, c, d en e genoemde voorwerpen.
Bij vonnis van diezelfde datum in de ontnemingszaak tegen [verdachte] is aan hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten bedrage van € 59.592,94.
Ten aanzien van de onder a genoemde inbeslaggenomen Rolex is in dit vonnis door de rechtbank overwogen dat de stelling dat deze aan een ander toebehoort dan de veroordeelde dermate weinig gesubstantieerd is dat deze geen aanleiding geeft om aan te nemen dat [verdachte] niet de eigenaar is van deze Rolex. Deze Rolex is dan ook door de rechtbank betrokken in de berekening van het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel. Na teruggave van dit voorwerp aan verdachte [verdachte] bevindt dit voorwerp zich onder conservatoir beslag (94a Sv). Het conservatoir beslag (94a Sv) van de voorwerpen genoemd onder c; d en e. zijn eveneens betrokken bij de berekening van dit wederrechtelijk verkregen voordeel en rust daar ook nog het 94a Sv beslag op.
De officier van justitie heeft op 18 november 2020 tegen het vonnis in de strafzaak van [verdachte] hoger beroep ingesteld, maar heeft dit – blijkens de appelschriftuur van 2 december 2020 – beperkt tot de door de rechtbank opgelegde straf.
Namens de verdachte [verdachte] is op 18 november 2020 tegen het ontnemingsvonnis hoger beroep ingesteld.
Standpunten klager en klaagster
Klager en klaagster hebben gesteld dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van de voorwerpen aan klager en klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klager en klaagster de eigenaar zijn van de voorwerpen waarvan zij de teruggave verlangen, dat de beslagene/de verdachte [verdachte] in die zin heeft verklaard bij de politie, dat klaagster in die zin als getuige heeft verklaard en dat de rechtbank de teruggave aan de rechthebbenden heeft bevolen. Desgevraagd heeft de advocaat van klagers nog aangegeven dat klagers thans verder niet in staat zijn aan te tonen dat zij eigenaar zijn van de door hen teruggevraagde voorwerpen.
Standpunten openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer ten aanzien van de onder a, c, d, en e genoemde voorwerpen op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Er is door klagers te weinig is aangevoerd om zonder meer aan te nemen dat de voorwerpen aan hen toebehoren en niet aan de beslagene, [verdachte]. Bovendien doet zich geen situatie voor dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter aan de verdachte [verdachte] een verplichting tot betaling van een geldboete of een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de onder f, g en h genoemde voorwerpen
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu niet is gebleken dat het openbaar ministerie de geldbedragen intussen heeft teruggegeven zal het hof het klaagschrift in zoverre gegrond verklaren.
Ten aanzien van de onder a, c, d en e genoemde voorwerpen (94 Sv)
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94 Sv zijn de volgende maatstaven van belang (HR 20 september 2011, LJN BQ6737):
- verlangt het belang van strafvordering dat het beslag wordt voortgezet? En zo nee (vgl. HR 11 december 2012, LJN BY4870, BY4873, BY4874 en BY4875),
- dan volgt teruggave aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Is een niet-beslagene de klager, dan moet te allen tijde worden getoetst of hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.11).
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de betrokken klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is (lees: haast evident is dat dit niet zal gebeuren) dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3104 en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:747).
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert (en slechts dan, vgl. HR 11 december 2012, LJN BY4870, BY4873, BY4874 en BY4875) en waarin een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt (HR 15 februari 2005, LJN AS1803, HR 18 december 2007, LJN BB8869, NJ 2008, 35 en HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:38).
Uit de appelschriftuur van het openbaar ministerie van 2 december 2020 die ziet op de strafzaak van de verdachte [verdachte] met voormeld parketnummer blijkt dat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep zich richt tegen de door de rechtbank opgelegde straf. Daarbij is tevens opgemerkt dat om proceseconomische redenen wordt afgezien van hoger beroep tegen de vrijspraak van het aan [verdachte] onder 3 tenlastegelegde witwassen. De onder a, c, d en e genoemde voorwerpen zijn in het kader van dit feit onder [verdachte] in beslag genomen. De rechtbank heeft teruggave van deze voorwerpen gelast aan de verdachte. Nu uit de appelschriftuur van het openbaar ministerie blijkt dat het hoger beroep zich niet tegen het aan [verdachte] onder 3 tenlastegelegde witwassen richt is het naar het oordeel van het hof hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen zal bevelen.
Het hof is van oordeel dat uit het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer onvoldoende is gebleken dat klager redelijkerwijs als rechthebbende op het onder a genoemde voorwerp moet worden aangemerkt. Het hof zal het klaagschrift van klager daarom ongegrond verklaren.
Ten aanzien van de onder c, d en e genoemde voorwerpen is naar het oordeel van het hof uit het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer onvoldoende gebleken dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de onder c, d en e genoemde voorwerpen moet worden aangemerkt. Het hof zal het klaagschrift van klaagster in zoverre ongegrond verklaren.
Ten aanzien van de onder a, c, d en e genoemde goederen (94a Sv)
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
Het hof is van oordeel dat uit het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer onvoldoende is gebleken dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de klager als eigenaar van het onder a genoemde voorwerp moet worden aangemerkt. Het hof zal het klaagschrift van klager daarom ongegrond verklaren.
Ten aanzien van de onder c, d en e genoemde voorwerpen is naar het oordeel van het hof uit het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer onvoldoende gebleken dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de klaagster als eigenaar van deze voorwerpen moet worden aangemerkt. Het hof zal het klaagschrift van klaagster in zoverre ongegrond verklaren.

4.BeslissingHet hof:

Verklaart het klaagschrift van klager ongegrond.
Verklaart het klaagschrift van klaagster niet-ontvankelijk ten aanzien van het voorwerp waarom verzocht onder b.
Verklaart het klaagschrift van klaagster ongegrond ten aanzien van de voorwerpen waarom verzocht onder c, d en e.
Verklaart het klaagschrift van klaagster gegrond ten aanzien van de geldbedragen waarom verzocht onder f, g en h en beveelt de teruggave van die geldbedragen aan klaagster.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan klager en klaagster.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.R.O. Mooy, S. Clement en P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 3 mei 2022.