ECLI:NL:GHAMS:2022:1439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
21/00533
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering verzuimboete wegens een overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De inspecteur had een aanslag opgelegd en een verzuimboete van € 369 opgelegd, welke door de rechtbank in eerste aanleg was gehandhaafd. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de verzuimboete ten onrechte was opgelegd en dat hij geen herinnering of aanmaning had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzuimboete was opgelegd in overeenstemming met de wet, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Hof heeft de verzuimboete daarom verminderd tot € 313. Tevens werd belanghebbende in de proceskosten van het bezwaar, beroep en hoger beroep vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00533
10 mei 2022
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 29 juni 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2369 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 maart 2018 voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.622, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 369.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2020, die boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 29 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 augustus 2021 en aangevuld op 2 september 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Aan eiser is met dagtekening 28 februari 2016 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2015 (hierna: de aangifte) verzonden. In de uitnodiging staat dat de aangifte voor 1 mei 2016 moet zijn ingediend.
2. Eiser heeft op verzoek van zijn gemachtigde uitstel voor het doen van aangifte gekregen tot 1 mei 2017.
3. Op 23 mei 2017 heeft verweerder aan eiser een ‘Herinnering aangifte 2015’ verzonden en eiser verzocht alsnog vóór 8 juni 2017 de aangifte in te dienen.
4. Wegens het uitblijven van een reactie van eiser heeft verweerder op 23 juni 2017 een aanmaning tot het doen van aangifte over het belastingjaar 2015 verzonden. In deze aanmaning staat - voor zover hier van belang - vermeld:
“(…)
U hebt uitstel gekregen tot 1 mei 2017. Op 23 mei 2017 stuurde ik u een herinnering voor uw aangifte inkomstenbelasting over 2015. Ik heb uw aangifte nog niet ontvangen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 7 juli 2017 bij ons binnen zijn.
(…)
Wat als u niet op deze aanmaning reageert?
Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw inkomen. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting of krijgt u te weinig terug. U kunt ook een boete krijgen. Die boete is minimaal € 369 en kan oplopen tot € 5.278.
(…)”
5. De aangifte is op 8 juli 2017 bij de Belastingdienst binnengekomen.
6. Naar aanleiding van de door eiser ingediende aangifte heeft verweerder, met dagtekening 31 maart 2018, de aanslag IB/PVV 2015 van eiser vastgesteld. Verweerder heeft hierbij het door eiser aangegeven inkomen gecorrigeerd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.
7. Tot de stukken van het geding behoren reseignementen van de bankgegevens van eiser. Hieruit volgt dat eiser op 31 december 2016 over een bedrag van € 13.947 aan banktegoeden beschikte en op 31 december 2017 over een bedrag van € 18.071.
8. In beroep heeft verweerder een op 22 juli 2020 door [A] – werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratieve processen – opgemaakt rapport overgelegd. Dit rapport behelst, voor zover hier van belang, het volgende.

5. Onderzoek
Ik heb op 22 juli 2020, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:
- ABS (Aanslag Belastingen systeem)
- FAA (Fiscale Afspraken Aanslagen)
- DOSHISTORIE (DOS Archief)
- BBA (Belastingdienst brede Berichten Administratie)
- AWP (Agent Werkplek/Mijn Belastingdienst)
- ZP05 (SAP Dispositielijst)
- VA03 (SAP Verkooporderoverzicht)
- DAS (Digitaal Archief Systeem)
Ik heb in ABS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PVV het volgende waargenomen:
Dat er m.b.t. het BSN [...] , [B] , een fiscale afspraak, een Aanmaning is geregistreerd met dagtekening 23-06-2017 met een uiterste reactiedatum van 07-07-2017.
Ik heb in FAA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat er m.b.t. het BSN [...] , [B] , een Aanmaning is geselecteerd met dagtekening 23-06-2017 en een uiterste reactie termijn van 07-07-2017
Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat op 12-06-2017 de partij documenten (systeem FAA) met dagtekening 23-06-2017, in een partij met het RUNID [...] en het GENNO [...] , in een aantal van 38551 stuks, is opgemaakt.
Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat op 15-06-2017 de partij documenten met het RUNID [...] , is samengevoegd in een samengestelde partij documenten, met dagtekening 22-06-2017, in een partij met het RUNID [...] , in een aantal van 45100 stuks, ter verwerking.
Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat er op 18-06-2017 een bericht, code [...] , kenmerk [...] . [...] , is ontvangen betreffende een Papieren_Formulier, dagtekening 23-06-2017, van de applicatie MHS ter verwerking.
Ik heb in een query vanuit TSOP/DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat deze op 18-06-2017, in een partij met het RUNID [...] , ten behoeve van het BSN [...] en parameters, Groep [...] , Partitie [...] , Archiefdatum 20-06-2017 en Volgn. [...] , is gearchiveerd in DAS.
Ik heb in AWP ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat er op 18-06-2017 met betrekking tot het BSN [...] , [X] , een aanmaning aangifte inkomstenbelasting 2015 met dagtekening 23-06-2017 afzender Belastingdienst (per post), is geregistreerd.
Ik heb in een outputcontrole ten aanzien van het RUNID [...] , inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015het volgende waargenomen:
Dat op 19-06-2017 de partij documenten SP FAA [...] , in een aantal van 38.551 stuks, steekproefsgewijs is gecontroleerd in het outputdossier [...] / Med.Afw. Uitstel – Herin. Met een verzenddatum 20-06-2017, in de samengestelde partij documenten met een aantal van 45.100 stuks, onder het eindproductnummer [...] en RUNID [...] .
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte Ib 2015 het volgende waargenomen:
Dat op 20-06-2017, onder zoeksleutel [...] en berichtsjabloon [...] , een Aanmaning doen van aangifte IB 2015 met kenmerk [...] . [...] en dagtekening 23-06-2017 t.n.v. [X] is gearchiveerd en is verzonden aan [adres] [Z] .
Ik heb in ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in de samengestelde partij documenten genaamd, [...] Med./Afw. Uitsel-Her. met het RUNID [...] en het generatienummer [...] , in een aantal van 45.100 stuks.
Ik heb in ZPO5 waargenomen dat de partij documenten met het RUNID [...] en het generatienummer [...] op 21-06-2017, is aangeboden aan POSTNL.
Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte IB 2015 het volgende waargenomen:
Dat de partij documenten ( [...] Med./Afw. Uitsel-hern./aanm.), met het RUNID [...] en het generatienummer [...] , onder het verkoopordernummer [...] , in een aantal van 45.100 stuks, tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
Met postbedrijf POSTNL heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2017 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als RUNID [...] en het generatienummer [...] worden bezorgd binnen 24 uren na aanbieding.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil de verzuimboete.
Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

De verzuimboete
4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende herhaald dat de verzuimboete ten onrechte en tot een te hoog bedrag is opgelegd. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende (nogmaals) gesteld dat hij geen herinnering en ook geen aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen. Voorts heeft belanghebbende in hoger beroep herhaald dat zijn financiële situatie reden is de verzuimboete te verminderen.
4.2.
Volgens de inspecteur is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
4.3.
Met betrekking tot de verzuimboete heeft de rechtbank in haar uitspraak het volgende overwogen en beslist:
“11. Indien de belastingplichtige de aangifte voor de IB/PVV niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 5.278 (artikel 67a, eerste lid, in verbinding met artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). Op grond van beleid is de inspecteur in beginsel gehouden een boete van 7% van het wettelijke maximum op te leggen (paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Op de voet van deze bepalingen heeft verweerder de onderhavige verzuimboete van € 369 aan eiser opgelegd.
12. Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a van de AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.
13. In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354).
14. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder erin geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning naar het adres eiser is verzonden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in het door verweerder ingebrachte rapport van [A] (opgenomen onder 8) meermalen concrete koppelingen zijn gemaakt met de onderhavige aanmaning (onder meer vermelding van het generatienummer van de documenten waarin de aanmaning is opgenomen en de aanbieding van de documenten met dat generatienummer aan het postbedrijf). Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting desgevraagd onweersproken heeft verklaard dat de vermelding van de naam [B] in het rapport berust op een verschrijving en dat in het rapport is uitgegaan van het Burgerservicenummer van eiser. Ook kan niet worden vastgesteld dat de aanmaning eiser niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst. Voorts acht de rechtbank de enkele blote stelling van eiser dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen onvoldoende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Gelet op het vorenoverwogene is de verzuimboete in zoverre terecht opgelegd.
15. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belastingplichtige, bestaat evenwel geen grond voor het opleggen van een verzuimboete. Een belastingplichtige kan met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig bij de Belastingdienst zou zijn ingediend (vergelijk Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).
16. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser zich in het onderhavige geval niet met vrucht beroepen op afwezigheid van alle schuld. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat eiser alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend
17. Eiser heeft voorts gesteld dat de verzuimboete in het onderhavige geval tot een wanverhouding staat tot de ernst van het feit en er in dit verband op gewezen dat hij de aangifte slechts één dag na de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend en dat verweerder door de te late indiening niet is benadeeld.
18. De omstandigheid dat eiser de aangifte één dag na het verstrijken van de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend en de omstandigheid dat verweerder niet zou zijn benadeeld door te late indiening van de aangifte, zijn geen gronden om de boete te vernietigen dan wel te verlagen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de verzuimboete tot doel heeft een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen zodat belastingplichtigen hun wettelijke verplichtingen nakomen en dat het enkele niet voldoen aan de fiscale verplichting een verzuimboete rechtvaardigt.
19. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zijn financiële omstandigheden nopen tot een vermindering van de boete. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat zijn inkomen slechts bestaat uit een AOW-uitkering, waarop hij gekort wordt als gevolg van een verblijf in het buitenland gedurende enkele jaren en een kleine pensioenuitkering.
20. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de boete te verminderen. Eiser heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zijn financiële situatie noopt tot een vermindering van de boete. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser ultimo 2016 over een vermogen van € 13.947 beschikte, bestaande uit banktegoeden, dat dit vermogen ultimo 2017 was toegenomen tot € 18.071 en dat gesteld noch gebleken is dat de financiële omstandigheden van eiser sinds die tijd in negatieve zin gewijzigd zijn.”
4.4.
Ook met inachtneming van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, is het Hof van oordeel dat de rechtbank in de in 11 tot en met 20 geciteerde rechtsoverwegingen op goede gronden tot een juiste beslissing is gekomen. Het Hof maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Ook het Hof acht de verzuimboete gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval derhalve passend en geboden. Dat de financiële omstandigheden van belanghebbende, zoals door zijn gemachtigde in hoger beroep is aangevoerd, aanleiding geven om de verzuimboete te verlagen is onvoldoende met (bewijs)stukken onderbouwd.
Overschrijding van de redelijke termijn
4.5.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dit betekent dat hij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van (3 x € 500 =) € 1.500, aldus belanghebbende.
4.6.
Volgens de inspecteur is de redelijke termijn weliswaar overschreden, maar heeft dit niet tot gevolg dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade en heeft dit ook niet tot gevolg dat de verzuimboete dient te worden gematigd, zodat de rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft gegeven.
4.7.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank in haar uitspraak het volgende overwogen en beslist:
“22. De rechtbank stelt vast dat 31 maart 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM voor de verzuimboete. De rechtbank doet uitspraak op 29 juni 2021. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar met vijftien maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
23. Anders dan eiser meent, leidt de overschrijding van de redelijke termijn in een zaak als de onderhavige waarin enkel een boete in geschil is als uitgangspunt niet tot een schadevergoeding, maar tot vermindering van de boete (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
24. Nu de in geding zijnde boete evenwel minder beloopt dan € 1.000, ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te verminderen. De rechtbank zal daarom volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, van het EVRM (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191).”
4.8.
In rechtsoverweging 22 heeft de rechtbank het juridische toetsingskader juist
weergegeven; ook het Hof zal hiervan uitgaan. De termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is aangevangen met de kennisgeving (d.d. 31 maart 2018) en eindigt op het moment dat de rechtbank uitspraak doet (d.d. 29 juni 2021). Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar met vijftien maanden overschreden.
4.9.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent heeft de rechtbank vervolgens terecht als uitgangspunt genomen dat in een geval als het onderhavige waarin alleen bezwaar is gemaakt en vervolgens beroep en hoger beroep is ingesteld tegen een verzuimboete een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel een matiging van de boete tot gevolg (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, r.o. 4.6).
4.10.
Aan het bieden van compensatie voor de uit de overschrijding voortvloeiende schending van artikel 6 van het EVRM hanteert het Hof de volgende uitgangspunten (zie Hof Amsterdam, 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298):
  • De boete wordt niet verminderd indien deze minder bedraagt dan € 200. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
  • In alle andere gevallen wordt de vermindering bepaald met behulp van de volgende tabel:
Vermindering
Maximale vermindering
0 tot 6 maanden
5 %
€ 2.500
6 tot 12 maanden
10 %
€ 5.000
1 tot 2 jaren
15 %
€ 10.000
2 jaren en meer
20 %
€ 20.000
4.11.
Gelet op deze tabel is het Hof van oordeel dat de verzuimboete dient te worden verminderd met 15%. Hierbij acht het Hof van belang dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om van de in de tabel genoemde uitgangspunten af te wijken. Het Hof zal de verzuimboete derhalve verminderen tot (afgerond) € 313.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof de verzuimboete verminderen tot € 313.

5.Kosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Awb in de door belanghebbende gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
5.2.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op (in totaal) € 1.787:
  • € 269 voor de bezwaarfase (2 [voor proceshandelingen: bezwaarschrift + verschijnen hoorzitting] x € 269 [waarde per punt] x 0,5 [wegingsfactor]);
  • € 759 voor de beroepsprocedure (2 [voor proceshandelingen: beroepschrift + verschijnen zitting] x € 759 [waarde per punt] x 0,5 [wegingsfactor]); en
  • € 759 voor de procedure in hoger beroep (2 [voor proceshandelingen: hoger beroepschrift + verschijnen zitting] x € 759 [waarde per punt] x 0,5 [wegingsfactor]).
In een geval als het onderhavige, waarin de inspecteur slechts wordt veroordeeld in de (proces)kosten van belanghebbende omdat de verzuimboete wordt gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, is een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak - als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht - van 0,5 aangewezen.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de boete tot € 313;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van (in totaal) € 1.787; en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 48 (beroep bij de rechtbank) en € 134 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 182 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.