9.7. [Belanghebbende] heeft gewezen op vijf vergelijkingsobjecten. De rechtbank stelt voorop dat het aan de heffingsambtenaar is om de vergelijkingsobjecten te selecteren waarvoor de hoogste verkoopprijzen zijn gerealiseerd. Verder wijst de rechtbank erop dat één van de door [belanghebbende] aangedragen vergelijkingsobjecten ook door de heffingsambtenaar is gebruikt bij de waardebepaling. De andere vier zijn minder goed te vergelijken. Een van de vergelijkingsobjecten is als casco verkocht en de ander drie betreffen appartementen.
Zorgvuldigheid van de bestreden uitspraak en schending van de hoorplicht
10. [ Belanghebbende] voert aan dat hij niet is gevraagd om zijn gronden in bezwaar aan te voeren en dat hij ook niet uitgenodigd is voor een hoorzitting.
11. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift de gronden bevat waarop het berust, zodat dit aan de vereisten voldoet. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht [belanghebbende] niet in de gelegenheid gesteld om alsnog de gronden van bezwaar aan te voeren. [Belanghebbende] is bovendien voldoende in de gelegenheid geweest om zijn bezwaarschrift aan te vullen, aangezien de bezwaarprocedure van 10 mei 2019 tot 23 december 2019 heeft geduurd. Dat heeft [belanghebbende] niet gedaan.
Overigens is [belanghebbende] ook in beroep voldoende in de gelegenheid geweest om datgene aan te voeren wat hij van belang achtte.
12. [ Belanghebbende] voert verder aan dat hij in bezwaar niet is gehoord. Anders dan in het bestuursrecht, geldt in het fiscaal recht dat een belanghebbende het bestuursorgaan moet verzoeken om te worden gehoord in de bezwaarfase. Niet in geschil is dat [belanghebbende] dat niet heeft gedaan. Van schending van de hoorplicht is dus geen sprake.
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [belanghebbende] geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door [belanghebbende] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
14. [ Belanghebbende] heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
15. Gelet op het verzoek is de Staat na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van
8 juli 2014, nr. 436935, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. In de beleidsregel staat dat door de Staat geen verweer zal worden gevoerd als een schadevergoeding van minder dan € 5.000,- wordt toegekend.
16. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.
17. [ Belanghebbende] heeft een bezwaarschrift ingediend op 10 mei 2019. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 10 mei 2021 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van circa vier maanden. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank [belanghebbende] een schadevergoeding van € 500,- toekennen.
18. De bezwaarfase heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 10 mei 2019 tot de datum van de bestreden uitspraak, 23 december 2019, afgerond zeven maanden geduurd en daarmee 1 maand te lang. De beroepsprocedure heeft vanaf de datum van de bestreden uitspraak, 23 december 2019, tot de uitspraak van de rechtbank afgerond 21 maanden geduurd en daarmee afgerond (21-18) drie maanden te lang. Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar 1/4 deel van € 500,-, (€ 125,-) en de Staat der Nederlanden (de minister van rechtsbescherming) 3/4 deel (€ 375,-) dient te vergoeden.
19. Er zijn geen in aanmerking te nemen proceskosten.”