ECLI:NL:GHAMS:2022:2169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
21/00453
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank inzake niet-ontvankelijkheid beroep tegen aanslag rioolheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021. Het geschil betreft de ontvankelijkheid van [X] in zijn beroep tegen een aanslag rioolheffing die was opgelegd aan [A] B.V. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd aan de vennootschap, maar [X] stelde beroep in als privépersoon. Het Hof oordeelde dat [X] niet gerechtigd was om een rechtsmiddel in te stellen, aangezien de uitspraak op bezwaar niet aan hem was gericht. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [X] niet-ontvankelijk. Tevens werden de nevenbeslissingen van de rechtbank vernietigd, omdat het Hof van oordeel was dat het verbod van reformatio in peius niet van toepassing was. Het verzoek van [X] om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De uitspraak van het Hof bevestigt dat alleen de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, gerechtigd is om beroep in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00453
12 juli 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,woonachtig te [Z] , (hierna: [X] ),
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels; hierna: de gemachtigde)
tegen de uitspraak van 12 mei 2021 in de zaak met kenmerk AMS 19/6066 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2018 aan [A] B.V. (hierna: de vennootschap) een aanslag rioolheffing eigenaren voor de onroerende zaak [adres] , te [Z] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2017 (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het tegen de aanslag gerichte bezwaar in zijn uitspraak van 25 oktober 2019 ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Het tegen deze uitspraak gerichte beroepschrift is op 13 november 2019 ingekomen bij de rechtbank die daarop in haar uitspraak van 12 mei 2021 het volgende heeft beslist:

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 534,-;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [X] te vergoeden.”
1.4.
Het door [X] tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 23 juni 2021 en is nader gemotiveerd op 2 augustus 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 9 juni 2022 is een door [X] ingediend nader stuk bij het Hof ingekomen. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
In het bezwaarschrift staat voor zover van belang het volgende vermeld:
“Hierdoor wordt namens opdrachtgever(s) c.q. belanghebbend(n) tijdig bezwaar aangetekend tegen het in kopie aangehechte (aanslag-/beschikkings)biljet te name van (de niet-bestaande vennootschap) [A] B.V., vertegenwoordigd door [X] met nummer [nummer] . (…) De volmacht is in kopie aangehecht.”
2.2.
In de aan het bezwaarschrift aangehechte volmacht gedateerd 19 oktober 2017 is onder andere vermeld:
“Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [de gemachtigde] (..) de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (…) en van mijzelf, ondergetekende (…)”
De volmacht is ondertekend door [X] .
2.3.
In het beroepschrift staat voor zover van belang het volgende vermeld:
“Namens belanghebbende, ultimo [X] , zie verder het volledige procesdossier terzake de bezwaarprocedure, wordt hierdoor tijdig beroep ingesteld tegen de (GEANONOMISEERDE!) uitspraak van de gemeente [Z] d.d. 25 oktober jl. welke kwestie aldaar bekend is onder nummer [nummer] .”
2.4.
De in eerste aanleg door de gemachtigde ingebrachte volmacht is gedateerd 24 juni 2019 en bevat eveneens de hierboven in 2.2 vermelde tekst uit de volmacht van 19 oktober 2017, en is ondertekend door [X] .
2.5.
De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof onder andere het volgende verklaard:
“De vennootschap [A] B.V. was onderdeel van het [B] -concern, een concern onder leiding van [X] . Ik ben al jaren gemachtigde voor de lokale heffingen van de heer [X] en de vennootschappen van het [B] -concern die onder zijn leiding staan. Inmiddels bestaat [A] B.V. niet meer. Deze is een jaar of twaalf geleden opgeheven. Deze vennootschap had wel de juridische eigendom van de woning, maar de economische eigendom van de woning is toen overgedragen aan [X] (voor 52,5%), zijn broer (20%) en zijn zus (27,5%). In dit geding ben ik namens [X] in privé in bezwaar, beroep en hoger beroep gegaan. Niet namens [A] B.V. en ook niet namens [X] als vertegenwoordiger van een vennootschap.”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof onder andere het volgende verklaard:
“Ik heb de aanslag gericht aan de vennootschap. Wij gebruiken het Kadaster als bron. De vennootschap staat ingeschreven in het Kadaster als de juridisch eigenaar van de woning. Daaruit leid ik af dat deze ook de juridisch eigenaar is. Ik dien de aanslag dan ook aan de vennootschap op te leggen. De gemachtigde vertelt nu dat verschillende personen economische eigendom van de woning hebben. Dan is de vennootschap dus nog immer de juridisch eigenaar van de woning. Ons is daarbij niets bekend van de overdracht van de economische eigendom en de gemachtigde heeft daar ook nimmer enig bewijs van aangedragen.
(…)
Het bezwaar heb ik opgevat als een bezwaar van de vennootschap. Ik heb mijn uitspraak op bezwaar ook aan de vennootschap gericht, niet aan [X] . Ik adresseer die aan de heer Bartels die het bezwaar indiende en al jaar en dag voor de vennootschap optreedt.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep ziet het Hof zich eerst gesteld voor de vraag of [X] ontvankelijk is in zijn beroep. Voorts is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of [X] recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van het geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

Ambtshalve: ontvankelijkheid beroep
4.1.1.
Artikel 26a, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de AWR) luiden als volgt:
“In afwijking van artikel 8:1, van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep slechts worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden;
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt;
d. de laatste bestuurder, aandeelhouder of vereffenaar in geval van een belastingaanslag die is vastgesteld met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 aan een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan.
2. Het beroep kan mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.”
4.1.2.
Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet is artikel 26a van de AWR van overeenkomstige toepassing op de heffing van gemeentelijke belastingen.
4.2.1.
Het Hof ziet aanleiding ambtshalve te onderzoeken of [X] gerechtigd was beroep in te stellen en overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat de aanslag is opgelegd aan de vennootschap. De gemachtigde heeft echter ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat hij het bezwaar, het beroep en het hoger beroep niet namens de vennootschap, maar namens [X] “in privé” heeft ingesteld (zie onder 2.5).
4.2.2.
Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar uit het bezwaarschrift (zie 2.3) in samenhang met de tenaamstelling van de aanslag heeft mogen begrijpen dat het bezwaarschrift namens de vennootschap is ingediend (zie 2.6). De heffingsambtenaar heeft verklaard dat hij de uitspraak op bezwaar dan ook aan de vennootschap en niet aan [X] “in privé” heeft gericht. In de enkele omstandigheid dat in deze uitspraak niet de naam van de vennootschap maar wel die van de gemachtigde van de vennootschap is vermeld ziet het Hof geen aanleiding voor de gevolgtrekking dat de uitspraak op bezwaar aan [X] is gericht. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de naam “ [X] ” daarop ontbreekt en op de uitspraak talrijke zaakspecifieke kenmerken vermeld staan (zoals het soort belasting, het aanslagbiljetnummer en het adres van de woning) zodat in redelijkheid geen twijfel kan bestaan over de vraag op welk geschil de uitspraak betrekking heeft. Het Hof zal de heffingsambtenaar dan ook volgen waar hij stelt dat de uitspraak op bezwaar niet aan [X] is gericht.
4.2.3.
Hetgeen hiervoor onder 4.1.1 tot en met 4.2.2. is overwogen leidt het Hof tot de conclusie dat [X] in privé, niet gerechtigd was een rechtsmiddel in te stellen tegen de niet aan hem in privé gerichte uitspraak op bezwaar (een bezwaar dat gericht was tegen een niet aan [X] opgelegde aanslag). Gesteld noch gebleken is dat [X] anderszins tot het instellen van het beroep gerechtigd was. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat de rechtbank [X] ’s beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren aangezien hij niet de belanghebbende is aan wie de belastingaanslag is opgelegd. In zoverre dient de uitspraak van de rechtbank op de aldus ambtshalve bijgebrachte grond vernietigd te worden.
4.3.1.
Het Hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of ook de nevenbeslissingen van de rechtbank inzake de schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en het griffierecht, vernietigd dienen te worden. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
4.3.2.
Het Hof stelt voorop dat een partij die hoger beroep heeft ingesteld, mits de wederpartij geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, door de uitspraak van de hogerberoepsrechter in beginsel niet in een ongunstiger positie kan komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank (verbod van reformatio in peius). Dat is slechts anders in het geval waarin de beslissing van de hogerberoepsrechter een kwestie betreft waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen (vgl. HR 19 december 2014, nr. 13/06296, ECLI:NL:HR:2014:3610).
4.3.3.
Het onderhavige geding betreft een dergelijke kwestie; de vraag namelijk of degene die beroep heeft ingesteld, daartoe gerechtigd was. Zoals hiervoor overwogen was [X] niet gerechtigd tot het instellen van het beroep en doet zich aldus de in 4.3.2 geformuleerde uitzondering voor. Het verbod van reformatio in peius staat niet aan de vernietiging van de nevenbeslissingen in de weg. Gelet hierop zal de het Hof op de ambtshalve door hem bijgebrachte grond ook de genoemde nevenbeslissingen van de rechtbank vernietigen.
Verzoek tot schadevergoeding
4.4.
[X] heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade welke hij heeft geleden vanwege de door hem ervaren spanning en frustratie door de lange behandelingsduur van het geschil. Hieromtrent overweegt het Hof als volgt. De eerste door [X] voor zichzelf verrichte proceshandeling is het indienen van het beroepschrift op 13 november 2019 en de rechtbank heeft binnen twee jaar daarna uitspraak gedaan. Ook de onderhavige uitspraak van het Hof is gedaan binnen twee jaar gedaan na het indienen van het hogerberoepschrift. Het verzoek van [X] dient dan ook te worden afgewezen alleen al omdat van een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil geen sprake is.
Daarnaast overweegt het Hof dat, nu de aanslag was opgelegd aan de vennootschap en niet aan [X] , [X] geen partij was bij een inhoudelijk dispuut over de hoofdzaak (de aanslag). Naar het oordeel van het Hof staat alsdan vast dat geen sprake is van (rechtens te honoreren) spanning en frustratie ervaren vanwege de lange behandelduur van het geschil over de hoofdzaak. Ook dit leidt er naar ’s-Hofs oordeel toe dat het verzoek tot schadevergoeding afgewezen dient te worden.
Slotsom
5. De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank op een ambtshalve door het Hof bijgebrachte grond dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk; en
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, R.C.H.M. Lips en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 12 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.