ECLI:NL:GHAMS:2022:3639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20/00647
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerecht en oorsprong zonnepanelen met betrekking tot vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X BV] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van [X BV] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de uitnodiging tot betaling van douanerechten door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, die een bedrag van € 753.338,13 aan rechten bij invoer eiste, waarvan € 669.675,51 aan definitieve antidumpingrechten en € 83.662,62 aan compenserende rechten. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had vastgesteld dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren, ondanks de beweringen van [X BV] dat deze afkomstig waren uit Maleisië. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur zijn bewijslast had voldaan door te verwijzen naar rapporten van de Maleisische autoriteiten en de IB-RMCD, die bevestigden dat de zonnepanelen niet door [exporteur] waren geproduceerd, maar uit China waren geïmporteerd. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat het beroep van [X BV] ongegrond was, waarbij het vertrouwensbeginsel niet van toepassing was omdat er geen aanwijzingen waren dat de douaneautoriteiten een vergissing hadden gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de antidumpingrechten en compenserende rechten terecht waren nagevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00647
1 november 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X BV], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.A.M. Verweij)
tegen de uitspraak van 22 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 17/4884 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 juni 2016 een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt aan belanghebbende. Het totale bedrag aan rechten bij invoer bedraagt € 753.338,13, waarvan € 669.675,51 aan definitieve antidumpingrechten en € 83.662,62 aan compenserende rechten.
1.2.
Het tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 22 september 2020 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 833;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 1.667;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 525;
  • draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, voor een bedrag van € 334.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 november 2020 en is aangevuld bij brief van 27 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 16 september 2022 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen. De inspecteur heeft op 26 september 2022 een pleitnota ingediend. Een kopie van deze pleitnota met bijlage is op dezelfde dag (digitaal) toegezonden aan de gemachtigde.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“1. Op 26 september, 11 oktober, 3, 13, 16 en 20 december 2013 en 17 januari 2014 heeft [aangever] op naam en voor rekening van eiseres aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zonnepanelen, met als land van oorsprong en land van verzending Maleisië. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 4090 29.
2. De zendingen zijn voorzien van Certificaten van Oorsprong van Ministry of International Trade and Industry Malaysia (hierna: MITI) met vermelding van [exporteur] (hierna: [exporteur] ) als exporteur en eiseres als importeur en commercial invoices (facturen) van [exporteur] gericht aan eiseres.
3. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek, ingesteld tegen onder meer eiseres, in verband met de verdenking van het opzettelijk ingevolge de douanewetgeving vereiste aangiften onjuist en/of volledig doen, heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Maleisische autoriteiten en deze autoriteiten onder meer verzocht een aantal onderzoeken in te stellen.
4. De Intelligence Branch Royal Malaysian Customs Department (hierna IB-RMCD) heeft in het kader van het rechtshulpverzoek op 16 mei 2016 als volgt gerapporteerd:
“1. According to documents and records kept by Port Klang Authority Malaysia, solar panels shipped to [X BV] and [A BV] from Port Klang Malaysia to Netherlands were originally imported from suppliers in China.
2. Please see Appendix II containing data from relevant ZB1(Export) and Appendix III containing data from relevant forms ZB1(Import).
3. For explanation purpose, for the given [exporteur] Invoice no. INV:2013/53 and Certificate of Origin issued by Ministry of International Trade and Industry, Malaysia reference no. [***] pertaining to solar panels shipped to [X BV] through container no. [containernummer] , the export was carried out through form ZB1
(Hof leest: ZB2)(Export) no. ZB2201308020782 whereas the import of said panels from China was undertaken through ZB1(Import) no. ZB1201308020227 .
4. Intelligence Branch, RMCD is unable to relate the remaining solar panel shipments to the forms because container number references are not provided. You may check them yourself.
5. As such, the solar panels sold to [X BV] and [A BV] were not manufactured by [exporteur] but imported from China.
6. Additionally, Ministry of International Trade and Industry, Malaysia has confirmed that Certificate of Origin reference no. [***] is not in their record and not issued by them.
7. In view of the above, it has been established that the supplied solar panels were not manufactured by [exporteur] Malaysia but imported from China.”
5. In een Explanatory Note heeft het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) de procedures in de Free Commercial Zone (FCZ) in Port Klang, Malaysia, beschreven.
“(…) In the FCZ any form of manufacturing activity is strictly forbidden. In the FCZ only simple commercial activities such as trading, breaking, packing, repacking, sorting, grading, labelling, re-labelling, or repair of goods in storage or transit are allowed. However, in order to conduct such commercial activities, the operators in the FZC have to obtain a written permission from the Port Penang Authority.
1. Direct movement of goods from the vessel into the FCZ.
For goods entering or departing from the seaport in Port Klang, there is no alternative way than passing through the FCZ. The following procedures are applicable in in the FCZ, which are managed and supervised solely by the Port Klang Authority:
ZB1 – entering goods into FCZ from overseas;
ZB2 – leaving of goods from the FCZ to overseas.
(…) ZB1 and ZB2 declarations consist of a range of data such as country of origin/destination, consignor, consignee, number of container, vessel bill of lading, etc.
In general, all goods entering the FCZ have to be covered by ZB1 declarations. (…)
In the ZB2 declaration, the operator is obliged to insert the registration number of the “corresponding ZB1”. This is the tool for the Port Klang Authority to supervise the movement of goods through the FCZ and to ensure that goods cannot be unlawfully diverted from the FCZ into the Malaysian customs territory, i.e. without fulfilling the customs formalities. It should be underlined that ZB2 declarations can be lodged to the Port Klang Authority only when a “corresponding ZB1”has been accepted and duly registered by them.(…)”
6. Bij brief van 27 juli 2016 aan de Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur heeft de Maleisische ‘Head of Transnational Crime Unit’ een verklaring van [exporteur] overgelegd. [exporteur] heeft daarin – kort gezegd – verklaard nog nooit zonnepanelen naar Nederland te hebben geëxporteerd en nog nooit zaken te hebben gedaan met eiseres.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort een rapport van [onderzoeksbureau] , een onderzoeksbureau. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Background
[C] instructed [onderzoeksbureau] to conduct an investigation in Malaysia into the circumstances surrounding seven (7) shipments consisting of seventeen (17) containers of solar panels, that were shipped from China to Port Klang in Malaysia then onto Rotterdam, The Netherlands, between August 2013 and December 2013.
Prior to August 2013, [C] ’s clients in the Netherlands, [belanghebbende], [werknemer] , ordered and paid for [D] solar panels from a Chinese supplier called [E] ( [E] ).
During the period from 21 August 2013 to 24 December 2013, 7 shipments of solar panels, in 17 containers, were shipped by [F 1] from China to Port Klang, Malaysia (MYPKG). Lists with dates, document numbers, container numbers and ship names are available.
The reason the shipments of [D] solar panels were shipped to Malaysia from China is possibly due to import duties in the European Union of which The Netherlands is a member. Import duties concerning solar panels from Malaysia are lower than solar panels from China.
The shipper, which is the Chinese manufacturer, promised the client that they would sell / exchange the solar panels in Malaysia with Malaysian solar panels. (…)
To the client’s knowledge, the Chinese supplier and the Malaysian factories are completely separate entities.
During the period from 31 August 2013 to 28 December 2013, 7 shipments of solar panels, in 17
othercontainers (as the ones from China), were shipped from Port Klang Malaysia to Rotterdam, The Netherlands. Lists with dates, document numbers, container numbers and ship names are available.
(…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. De berekening van de in de utb vermelde belastingbedragen is niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“20. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
21. Het standpunt van verweerder vindt steun in het rapport van de IB-RMCD. Uit dit rapport van de bevoegde autoriteiten in Maleisië volgt dat de zonnepanelen vanuit China zijn binnengebracht in de FCZ, dat geen enkele be- of verwerking is toegestaan in de FCZ en dat de zonnepanelen na overlading zijn wederuitgevoerd vanuit de FCZ naar de Europese Unie, te weten Nederland. Uit de overgelegde bijlagen blijkt dat aan de hand van de nummers van de invoeraangiften (ZB1) die zijn vermeld in de uitvoeraangiften (ZB2), een link kan worden gelegd tussen de in de FCZ ingevoerde zonnepanelen uit China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar Nederland. Voorts is vastgesteld dat de onderhavige zonnepanelen die uit de FCZ zijn uitgeslagen onder vermelding van oorsprong Maleisië twee tot tien dagen eerder in de FCZ zijn ingeslagen onder opgave van oorsprong CN, hetgeen staat voor China. In de invoeraangiften wordt steeds [G] als consignor vermeld en [H] als consignee, en in de uitvoeraangiften wordt steeds laatstgenoemd bedrijf als consignor genoemd en [X BV] of [A BV] (het bedrijf waarvoor eiseres de zonnepanelen inkocht) als consignee. Voorts komen de in de uitvoeraangiften (ZB2) opgegeven containernummers en de aantallen pallets overeen met de gegevens in de bescheiden die zijn overgelegd bij de aangiften voor het in het vrije verkeer brengen waar de utb op ziet.
22. Wat betreft de betrokkenheid van [exporteur] in Maleisië is gebleken dat dit bedrijf weliswaar als fabrikant op de facturen en certificaten van oorsprong is vermeld, maar dat in het onderzoek van de IB-RMCD namens dit bedrijf is verklaard dat [exporteur] geen zonnepanelen uit China heeft geïmporteerd, nooit zonnepanelen naar Nederland heeft geëxporteerd en nooit zaken heeft gedaan met eiseres. De personen die zich tegenover eiseres per e-mail als vertegenwoordigers van [exporteur] hebben gepresenteerd, zijn bij het bedrijf niet bekend en de facturen zijn niet door [exporteur] afgegeven. Aan de door eiseres geuite twijfels over de waarde van de verklaring namens [exporteur] gaat de rechtbank voorbij, nu deze twijfels niet met objectieve gegevens worden onderbouwd. Het door eiseres gesuggereerde motief voor [exporteur] om niet naar waarheid te verklaren (fraude door [exporteur] ) berust op een onjuiste interpretatie van facturen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de door eiseres ingevoerde zonnepanelen, met afmetingen 1956 x 992 en 285 wattage, zijn voorzien van het typenummer [type 1] : een typenummer dat wordt geproduceerd door [E] in China. [exporteur] levert zonnepanelen onder een typenummer dat begint met de aanduiding [exp] . Dit bedrijft levert, zoals verweerder onbetwist heeft gesteld, blijkens haar website zonnepanelen met afmetingen 992 x 1470 en biedt geen zonnepanelen aan met een wattage van 285.
23. Wat betreft het certificaat van oorsprong met referentienummer [***] is uit het onderzoek van de IB-RMCD gebleken dat dit certificaat zich niet in de administratie van het MITI bevindt en niet door [exporteur] is aangevraagd. Aan dit certificaat kan daarom geen waarde worden toegekend. Dit geldt ook voor de andere certificaten van oorsprong. Tegenover het rapport van de Maleisische autoriteiten heeft eiseres de resultaten van een onderzoek door [onderzoeksbureau] gesteld. De in dat rapport geschetste scenario’s worden als mogelijkheden geopperd en zijn geen van alle onderbouwd met objectieve bevindingen ten aanzien van de hier aan de orde zijnde zonnepanelen. De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd daarom geen reden de bevindingen van de Maleisische autoriteiten (zie onderdeel 4) terzijde te schuiven.
24. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldaan aan zijn bewijslast dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
25. Uit het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad
(Hof: HR 12 augustus 2016, nr. 15/02071, ECLI:NL:HR:2016:1902)volgt dat indien er bij inspectie bij goederen geen concrete aanwijzing was te vinden dat de goederen de niet-preferentiële oorsprong China hadden, een daaropvolgende vrijgave van de goederen waarbij de douane in overeenstemming met de door de aangever opgegeven niet-preferentiële oorsprong het douanetarief heeft toegepast, niet een gedraging van de douaneautoriteiten kan zijn die vertrouwen wekt in de zin van artikel 220, lid 2, letter b van het Communautair Douanewetboek (thans artikel 119 DWU). Dit is volgens de Hoge Raad niet anders wanneer ten tijde van de invoer een onderzoek van de goederen heeft plaatsgevonden op grond van een in het algemeen bij de douane bestaand vermoeden dat door vermelding van een bepaalde (onjuiste) niet-preferentiële oorsprong antidumpingrechten worden ontweken en/of de douane na een onderzoek van de goederen, jegens de aangever niet een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de juistheid van de door hem opgegeven niet-preferentiële oorsprong. Bij de fysieke controles is in dit geval telkens vastgesteld dat geen aanwijzingen gevonden werden die met betrekking tot de ingevoerde zonnepanelen duiden op een andere oorsprong dan Maleisië. Hierdoor is geen sprake van een actieve gedraging door de douaneautoriteiten die vertrouwen kan wekken in de zin van artikel 119 DWU. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Voor zover eiseres wel had kunnen beschikken over door de Maleisische autoriteiten afgegeven certificaten van oorsprong geldt dat de afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de Maleisische autoriteiten niet is gebaseerd op een overeenkomst tussen de Europese Unie en Maleisië, noch op enige bepaling van secundair recht van de Europese Unie. De Maleisische autoriteiten kunnen daarom niet als ‘douaneautoriteiten’ in de zin van artikel 119 DWU worden aangemerkt, en aan hun gedragingen zou in ieder geval geen vertrouwen als bedoeld in dit artikel kunnen worden ontleend.
26. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de antidumpingrechten en de compenserende rechten terecht zijn nagevorderd. Dat betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

Oorsprong
5.1.
De rechtbank heeft in de overwegingen 20 tot en met 24 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.2.
Belanghebbende heeft zonnepanelen gekocht van de Chinese producent/leverancier [E] (hierna door het Hof aangeduid met haar handelsnaam: [E] ). [E] heeft, naar belanghebbende stelt, aan haar aangeboden om heffing van antidumpingrechten te voorkomen door de panelen “the Malaysian way” te leveren. Dit zou inhouden dat [E] Chinese zonnepanelen levert aan een Maleisische fabrikant van zonnepanelen, [exporteur] (hierna: [exporteur] ). [exporteur] zou de Chinese panelen dan kunnen verkopen aan afnemers in landen die geen antidumpingrecht hebben ingesteld op Chinese panelen. In ruil daarvoor zou [exporteur] door haar geproduceerde Maleisische panelen leveren aan belanghebbende. Naar ’s Hofs oordeel is er in de stukken van het geding geen enkele aanwijzing te vinden dat de levering van de onderhavige zonnepanelen heeft plaatsgevonden op de wijze die door [E] aan belanghebbende is voorgespiegeld. De aan belanghebbende geleverde panelen zijn alle afkomstig uit de vrije zone van Port Klang en zijn in deze vrije zone binnengebracht met als aangegeven oorsprong in de aangifte ZB1: China. Deze Chinese panelen zijn vervolgens weer uitgevoerd uit de vrije zone met een aangifte ZB2. De nummers van de exportcontainers vermeld in de exportaangiften ZB2 komen alle overeen met de containernummers die zijn vermeld in de aangiften voor het vrije verkeer van de EU.
Ten overvloede stelt het Hof nog vast dat een aangifte voor de uitvoer van goederen uit het douanegebied (het vrije verkeer) van Maleisië niet plaatsvindt met een ZB2-aangifte, maar met een K2-aangifte. Dit blijkt uit de ‘explanatory note’ die is opgenomen als DOC-109 bij het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD. Van panelen afkomstig uit het vrije verkeer van Maleisië is daarom evident geen sprake.
5.3.
Belanghebbende heeft bij haar nader stuk van 16 juni 2020 bij de rechtbank een rapport overgelegd dat is opgesteld door [onderzoeksbureau] (hierna: [onderzoeksbureau] ), een internationaal onderzoeksbureau. Blijkens haar rapportage gaat [onderzoeksbureau] er van uit dat de onder 5.2 beschreven ruil (Chinese panelen naar Maleisië en Maleisische panelen naar Nederland) niet heeft plaatsgevonden (zie ook het onder 2.3 opgenomen citaat). [onderzoeksbureau] heeft twee “alternatieve scenario’s” bedacht voor de wijze waarop de zonnepanelen die door [E] naar de Maleisische vrije zone zijn verzonden bij belanghebbende terecht zouden kunnen zijn gekomen.
5.4.
Het eerste alternatieve scenario houdt in dat incomplete Chinese panelen in de vrije zone van Port Klang zijn ingevoerd, waarna deze panelen in de vrije zone door technici van [exporteur] zijn gecompleteerd (afgebouwd) met Maleisische onderdelen, op zodanige wijze dat zij de Maleisische niet-preferentiële oorsprong hebben verkregen. Deze gang van zaken acht het Hof hoogst onaannemelijk en vindt op geen enkele wijze steun in de door OLAF vastgestelde feiten. In de eerste plaats zijn volgens de reeds genoemde ‘explanatory note’ fabricagehandelingen in de vrije zone verboden. Ter zake is vermeld:
“In the FCZ any form of manufacturing activity is strictly forbidden. In the FCZ, only simple commercial activities such as trading, breaking, packing, repacking, sorting, grading, labelling, re-labeling, or repair of goods in storage or transit are allowed. (…)”
In de tweede plaats heeft belanghebbende op geen enkele wijze geconcretiseerd welke bewerkingen zouden hebben plaatsgevonden en welke materialen van Maleisische oorsprong daarbij zijn gebruikt, zodat reeds daarom niet kan worden aangenomen dat deze bewerkingen – zo deze al zouden hebben plaatsgevonden – tot een oorsprongswijziging hebben geleid. Ten derde is er geen enkele aanwijzing dat incomplete of niet geassembleerde zonnepanelen in de vrije zone zijn ingevoerd vanuit China. Evenmin is in de stukken van het geding enige aanwijzing te vinden dat Maleisische onderdelen zijn binnengebracht in de vrije zone.
5.5.
Het tweede door [onderzoeksbureau] geschetste alternatieve scenario is – kort gezegd – dat sprake is van een fraude waarbij Chinese zonnepanelen zijn omgeleid via Maleisië om de heffing van antidumpingrechten te ontgaan. Dit scenario wordt door belanghebbende betwist, maar is naar ’s Hofs oordeel het enige scenario dat steun vindt in de vastgestelde feiten. Zoals reeds overwogen onder 5.2 zijn Chinese panelen ingeslagen in de vrije zone en zijn die panelen vervolgens uitgeslagen met bestemming Nederland. Bij uitslag van goederen uit de vrije zone dient het nummer van de inslagaangifte ZB1 te worden vermeld in de uitslagaangifte ZB2. Daardoor heeft de Maleisische douaneadministratie eenvoudig kunnen vaststellen dat sprake is van Chinese zonnepanelen.
5.6.
De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de onderliggende documentatie bij de ZB1- en ZB2-aangiften niet voorhanden is, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan belanghebbende veronderstelt is deze documentatie niet vereist om de koppeling tussen de ZB1-aangifte en de daarmee corresponderende ZB2-aangifte te kunnen maken. Genoemde koppeling is niet handmatig gemaakt door Maleisische douaneambtenaren, maar volgt – zoals reeds opgemerkt onder 5.5 – rechtstreeks uit de ZB2-aangiften: in de ZB2-aangifte dient immers het nummer te worden vermeld van de ZB1-aangifte waarmee de desbetreffende goederen in de vrije zone zijn binnengebracht. Meergenoemde ‘explanatory note’ vermeldt ter zake:
“In the ZB2, the operator is obliged to insert the registration number of the “corresponding ZB1”. This is the tool for the Port Klang Authority to supervise the movement of goods through the FCZ and to ensure that goods cannot be unlawfully diverted from the FCZ into the Malaysian customs territory, i.e. without fulfilling the customs formalities. It should be underlined that ZB2 declarations can be lodged to the Port Klang Authority only when a “corresponding ZB1” has been accepted and duly registered by them.”
5.7.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de inspecteur, ook in het licht van hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de panelen van Chinese oorsprong zijn.
Vertrouwensbeginsel – artikel 220, lid 2, letter b CDW
5.8.
Het Hof stelt voorop dat de wettelijke bepalingen betreffende het afzien van navordering bepalingen zijn van materieel recht, zodat in casu artikel 220 van het CDW van toepassing is en niet artikel 119 van het DWU (vgl. HvJ EU 7 september 1999, De Haan, C-61/98). Ingevolge artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet over tot boeking achteraf van douanerechten indien aan een drietal cumulatieve voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat boeking van het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten achterwege is gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf. Partijen houdt verdeeld of in casu sprake is van een ‘vergissing’ van de douaneautoriteiten. Belanghebbende betoogt dat zowel de afgifte van oorsprongscertificaten door de Maleisische autoriteiten als het niet onderkennen van de Chinese oorsprong tijdens fysieke controles die zijn uitgevoerd door de inspecteur, dient te worden aangemerkt als een “vergissing” in vorenbedoelde zin. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.9.
Tot de stukken van het geding behoren preferentiële oorsprongscertificaten Form A, welke lijken te zijn afgegeven door de daarvoor in Maleisië bevoegde instantie, het Ministry of International Trade and Industry (MITI). MITI heeft evenwel verklaard dat deze certificaten niet bij haar bekend zijn. Ook indien moet worden aangenomen dat de certificaten wel door MITI zijn afgegeven, kan dit belanghebbende niet baten. Een Form A speelt enkel een rol in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem. Op basis van een Form A kan, onder voorwaarden, aanspraak worden gemaakt op een preferentieel (lager) tarief aan douanerechten. Ten tijde van de invoer van de onderwerpelijke panelen waren er voor de invoer van zonnepanelen evenwel geen douanerechten verschuldigd (‘vrij’). Belanghebbende heeft de certificaten daarom (terecht) niet in haar aangiften vermeld en geen aanspraak gemaakt op een preferentie. De certificaten zijn, zo begrijpt het Hof, wel door belanghebbende ter hand gesteld aan de ambtenaren die de fysieke controles hebben uitgevoerd. Dit was niet noodzakelijk, nu belanghebbende niet gehouden is om bewijs te leveren van de in haar aangiften vermelde niet-preferentiële oorsprong. Wat daar verder ook van zij, voor de vaststelling van de niet-preferentiële oorsprong van de panelen – die bepalend is voor de verschuldigdheid van antidumpingrechten en compenserende rechten – komt geen betekenis toe aan de preferentiële oorsprongscertificaten (Form A), omdat het stelsel van algemene tariefpreferenties en het stelsel van antidumpingrechten elk specifieke doelen nastreven en de toepassing ervan berust op onderscheiden juridische criteria en instrumenten. Het Hof verwijst ter zake naar de uitspraak van het Gerecht van 16 december 2010, Hit Trading en Berkman Forwarding/Commissie, T-191/09, ECLI:EU:T:2010:535, r.o. 40 t/m 44.
5.10.
Wat betreft de vraag of al dan niet sprake is van een vergissing van de inspecteur heeft het volgende te gelden. Alle zeven aangiften zijn geselecteerd voor een fysieke controle, gericht op de oorsprong. Eén aangifte is desondanks niet fysiek gecontroleerd (de aangifte met aanvaardingsdatum 13 december 2013 en nummer [aangifte 1] ). Voor deze aangifte is reeds daarom geen sprake van een vergissing van de inspecteur.
Van de overige zes aangiften is telkens één container aan een fysieke controle onderworpen. Daarbij is door de inspecteur niet geconstateerd dat de aangegeven oorsprong Maleisië onjuist was. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de inspecteur had kunnen (en moeten) constateren dat het in werkelijkheid panelen van Chinese oorsprong betrof. Zij baseert dit standpunt op de foto’s die zijn gemaakt bij de fysieke controle van de aangifte met aanvaardingsdatum 11 oktober 2013 (de tweede aangifte in de reeks), met nummer [aangifte 2] . Deze aangifte betrof drie containers, waarvan er één (nr. [container 2] ) is onderzocht (zie OVP, pagina 400 e.v.). De controleopdracht luidde:
“ [container 2]
Goederenomschrijving: ZONNEPANELEN
Stel LVO vast.
ZIJN ER MOGELIJK STIKKERS OP DE VERPAKKING OF DE GOEDEREN AANGEBRACHT MET LVO US? KIJK OF ER IETS OVERHEEN GEPLAKT IS.”
Bij de uitvoering van deze opdracht op 16 oktober 2013 is het volgende bevonden:
“Aankomst en aanvang [plaats] 09.00 uur.
Container [container 2] aanwezig en lood R7178 gaaf aanwezig.
Bevonden: 22 pallets zonnepanelen waarvan 20 met 25 stuks en 2 met 40 stuks.
Geen land van Oorsprong op de verpakking of goederen aangetroffen
Geen stickers over elkaar geplakt om oorsprong te wijzigen.
Type 1956 x 992 x 45 mm.
Land van Oorsprong vastgesteld aan de hand van bescheiden.
Bijgevoegd: Geleide exemplaar verschuiving fysieke controle / Bill of Lading /
Gasvrijverklaring / Form A / Packing list / Commercial Invoice.
Tijdens deze controle zijn foto’s gemaakt van de container, de pallets met panelen in de container, de opdruk van de doos (één doos per pallet) waarin de panelen zich bevinden (OPV, p 414), een foto van een uitgepakt zonnepaneel (p 416), een foto met een sticker met daarop de technische specificaties van het paneel (p 415) en een foto van een sticker met de vermelding “ [type 1] ” (p 413). Uit deze laatste foto kan niet worden opgemaakt of deze sticker met het typenummer zich op de verpakking of op de achterzijde van het uitgepakte paneel bevond. Anders dan belanghebbende ter zitting in hoger beroep heeft betoogd acht het Hof op basis van voornoemde foto daarom niet aannemelijk gemaakt dat ook bij alle andere controles het typenummer is waargenomen door de controlerende ambtenaar.
5.11.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat voormelde fysieke controle een “vergissing” van de inspecteur als bedoeld in artikel 220 CDW vormt, omdat de inspecteur de Chinese oorsprong van de panelen had kunnen vaststellen indien hij het op de laatstgenoemde sticker vermelde nummer “ [type 1] ” had ingevoerd in de zoekmachine van Google. Belanghebbende heeft een print met de zoekresultaten bij haar nader stuk van 16 september 2022 gevoegd. De eerste treffer is een pagina van de website Globalmarket.com. Op deze pagina is als “manufacturer” vermeld: [E] Co., Ltd.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog. In de eerste plaats betreft het door belanghebbende overgelegde zoekresultaat een recent zoekresultaat, want de bestreden uitspraak van de rechtbank (d.d. 22 september 2020) wordt ook vermeld. Uit het overgelegde zoekresultaat volgt reeds daarom niet dat de inspecteur op 16 oktober 2013 tijdens zijn fysieke controle door het gebruik van Google had kunnen vaststellen dat het zonnepanelen van Chinese oorsprong betrof, nog daargelaten dat de inspecteur een zekere vrijheid heeft met betrekking tot de wijze waarop hij zijn controles inricht en uitvoert en hij niet verplicht was om daarbij gebruik te maken van de Google-zoekmachine. Gelet op de bij de aangifte gevoegde bescheiden en het ontbreken van een contra-indicatie op (de verpakking van) de panelen mocht de inspecteur er redelijkerwijs van uit gaan dat deze van Maleisische oorsprong waren.
5.12.
Ten overvloede stelt het Hof vast dat, indien veronderstellenderwijs er van uit wordt gegaan dat sprake is van een vergissing van de inspecteur, belanghebbende deze vergissing redelijkerwijze had kunnen ontdekken, zodat niet is voldaan aan de tweede (cumulatieve) voorwaarde die artikel 220, lid 2, letter b van het CDW stelt voor het afzien van navordering. Volgens vaste rechtspraak dient een vergissing van de bevoegde autoriteiten immers van dien aard te zijn dat zij door een belastingschuldige te goeder trouw, ondanks zijn beroepservaring en de door hem te betrachten zorgvuldigheid, redelijkerwijs niet kon worden ontdekt (vgl. HvJ EU 14 november 2002, Ilumitrónica, C‑251/00, EU:C:2002:655, punt 38). Belanghebbende stelt in dit verband geen professionele marktdeelnemer te zijn, omdat zij normaliter geen zonnepanelen invoert. Zoals de inspecteur ter zitting evenwel met juistheid heeft betoogd dient de beroepservaring van de door belanghebbende ingeschakelde douane-expediteur aan haar te worden toegerekend (zie de arresten van het Hof van Justitie van 20 november 2008, nrs. C-375/07 en C‑38/07 P, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V.). Uitgaande van die beroepservaring kan niet met vrucht worden betoogd dat belanghebbende de van haar te verlangen zorgvuldigheid heeft betracht door – zonder nader onderzoek – er op te vertrouwen dat de Chinese leverancier haar daadwerkelijk panelen van Maleisische oorsprong leverde.
5.13.
Gelet op het vorenoverwogene zijn de cumulatieve voorwaarden die artikel 220, lid 2, aanhef en letter b, van het CDW stelt voor het afzien van navordering niet vervuld.
Slotsom
5.14.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer,
H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 1 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.