Op 20 april 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met kenmerk 22/00246, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Collij, in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2021. De zaak betreft de aanmaningskosten en kosten van betekening van een dwangbevel die door de ontvanger van de Belastingdienst aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. De ontvanger had de aanmaningskosten en kosten van betekening op nihil gesteld, maar de rechtbank verklaarde de beroepen tegen deze uitspraken ongegrond. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn en de daarmee verbonden kostenvergoeding.
Het Hof oordeelde dat de veronderstelde spanning en frustratie van belanghebbende eindigde bij de uitspraken op bezwaar, en dat het doorprocederen over de kostenvergoeding geen voortzetting van deze spanning met zich meebracht. Het Hof concludeerde dat de redelijke termijn voor berechting niet was overschreden en dat de rechtbank terecht geen vergoeding voor immateriële schade had toegekend. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.