ECLI:NL:GHAMS:2023:1470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.311.971/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en kort geding met betrekking tot betaling en ontruiming na bodemvonnis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot huurbetalingen en ontruiming van bedrijfsruimten. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin hun vorderingen tot betaling van huurachterstand en ontruiming van de bedrijfsruimten waren afgewezen. De bodemprocedure had eerder plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter de huurovereenkomsten ontbond en [geïntimeerde] veroordeelde tot betaling van aanzienlijke huurachterstanden en ontruiming van de bedrijfsruimten. De appellanten hebben in hoger beroep hun vorderingen beperkt tot de kosten van het geding, aangezien zij door het bodemvonnis al in het gelijk waren gesteld. Het hof oordeelt dat de appellanten geen belang meer hebben bij hun vorderingen in kort geding, omdat de ontruiming al had plaatsgevonden en zij nu beschikken over een executoriale titel. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie worden afgewezen op basis van de afstemmingsregel, die bepaalt dat de rechter in kort geding zijn beslissing moet afstemmen op de beslissing van de bodemrechter. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve wat betreft de kostenveroordeling in conventie, en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in conventie en in hoger beroep. De kostenveroordeling wordt vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.971/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9738136/ KK EXPL 22-148
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 juni 2023
inzake
[appellant 1],
wonend te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. T.S. Cnossen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 4 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2022, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens eis(wijziging) in reconventie, met producties;
- akte bezwaar wijziging eis;
- rolbeslissing van 13 september 2022, inhoudende dat de memorie van [geïntimeerde] vooralsnog tevens wordt beschouwd als memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, waarop [appellanten] nog mogen reageren;
- memorie van antwoord, met producties;
- rolbeslissing van 29 november 2022, inhoudend dat de door [geïntimeerde] genomen akte wordt geweigerd omdat die een verkapte memorie van repliek is en dat [geïntimeerde] een verbeterde versie mag indienen, waarin slechts op nieuwe stellingen en weren en op overgelegde producties mag worden gereageerd;
- akte zijdens [geïntimeerde] , met producties;
- rolbeslissing van 15 december 2022, inhoudend dat de behandelende combinatie moet beslissen op het bezwaar van [appellanten] dat de door [geïntimeerde] genomen akte nog steeds een verkapte memorie van repliek is.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft haar hoger beroep beperkt tot het bestreden vonnis in conventie en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal vernietigen en alsnog hun vordering zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente en tot terugbetaling van al hetgeen [appellanten] op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald, met rente. In het incidentele hoger beroep hebben zij geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en in het principale hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan en in het incidentele hoger beroep tot toewijzing van haar vermeerderde vorderingen, een en ander met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
Op 31 januari 2023 heeft de kantonrechter onder zaaknummer 9534720 CV EXPL 21-16043 eindvonnis gewezen in de bodemprocedure tussen partijen (hierna: het bodemvonnis).
Bij rolbeslissing van 11 mei 2023 is partijen verzocht zich bij akte uit te laten over gevolgen van dat vonnis voor de onderhavige procedure. Partijen hebben op de rol van 30 mei 2023 beide de gevraagde akte genomen.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere relevante en onomstreden feiten zijn deze feiten de volgende.
2.1
[geïntimeerde] heeft met ingang van 4 maart 2016 van [appellanten] een aantal bedrijfsruimten gehuurd. In allonges bij de huurovereenkomsten is bepaald dat de huur voor de bedrijfsruimten in totaal € 71.550,= per maand bedraagt.
2.2
Vanaf 2019 heeft [geïntimeerde] een huurachterstand laten ontstaan en vanaf december 2021 heeft zij in het geheel geen huur meer voldaan.
2.3
Bij het bodemvonnis zijn de huurovereenkomsten van partijen per 1 mei 2023 ontbonden, is [geïntimeerde] tot ontruiming van de bedrijfsruimten veroordeeld, alsmede tot betaling aan [appellanten] van € 93.100,= aan huurachterstand over 2019, verhoogd met de contractuele boete, € 144.070,= aan huurachterstand over 2020, € 635.392,86 aan huurachterstand over 2021 en € 214.650,= aan huurachterstand over 2022, alle hoofdsommen verhoogd met de wettelijke handelsrente, tot betaling van € 71.550,= per maand vanaf 1 mei 2022 tot en met het einde van de maand van de ontruiming als huur respectievelijk gebruiksvergoeding en tot betaling van een bedrag gelijk aan drie maanden huur als schadevergoeding vanwege de ontbinding. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De door [appellanten] gevorderde dwangsom op de ontruiming is afgewezen. De door [geïntimeerde] in reconventie ingestelde vorderingen tot vergoeding van gederfde winst dan wel huurprijsverlaging ten bedrage van € 1.001.544,=, met rente, en vergoeding van onverplicht door haar betaalde kosten ten bedrage van € 341.662,=, met rente, zijn in hun geheel afgewezen.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
[appellanten] hebben gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimten en tot betaling van € 214.650,= aan huurachterstand over de periode van december 2021 tot en met februari 2022, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 71.550,= per maand van de datum waarop de bedrijfsruimten moeten worden ontruimd tot de feitelijke ontruiming.
3.2
[geïntimeerde] heeft deze vorderingen weersproken en van haar kant gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van € 1.050.000,= aan gederfde winst, € 41.917,86 aan voor de bovenwoningen betaalde elektrakosten en € 35.151,40 aan voor de bedrijfsruimten gemaakte onderhoudskosten. [appellanten] hebben deze vorderingen weersproken.
3.3
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van partijen over en weer afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in conventie en [geïntimeerde] in de proceskosten in reconventie.
De procedure in hoger beroep
3.4
[appellanten] zijn tegen de afwijzing van hun vordering in hoger beroep opgekomen met vier grieven.
3.5
[geïntimeerde] heeft een aantal ongenummerde bezwaren naar voren gebracht tegen het bestreden vonnis in reconventie en in hoger beroep gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van € 1.001.544,= wegens gederfde winst en € 341.662,= als vergoeding voor ten onverschuldigd door haar betaalde kosten, vermeerderd met rente en een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] vanaf april 2022 tot het einde van de huurrelatie geen onderhoudskosten en kosten voor gas, water en licht meer verschuldigd is die niet voor zijn rekening komen.
De gevolgen van het bodemvonnis voor de beoordeling in dit kort geding
3.6
In hun laatste akte hebben [appellanten] zich op het standpunt gesteld dat zij door de toewijzing van hun vorderingen in het bodemvonnis geen belang meer hebben bij toewijzing van hun vorderingen tot betaling en tot ontruiming in dit kort geding. Zij hebben verklaard wel belang te hebben bij een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties. Met betrekking tot het incidentele hoger beroep hebben zij aangevoerd dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] , net als de kantonrechter in het bodemvonnis heeft gedaan, moet afwijzen.
3.7
[geïntimeerde] heeft in haar laatste akte aangevoerd dat zij zich realiseert dat het hof zijn beslissing zal moeten afstemmen op de beslissing in het bodemvonnis. Zij meent echter dat [appellanten] het hoger beroep nodeloos hebben ingesteld, omdat van tevoren was te voorzien dat het bodemvonnis eerder zou worden gewezen dan het eindarrest in dit kort geding, en het hoger beroep ook nodeloos is voortgezet nadat het bodemvonnis was gewezen. Zij betoogt dat [appellanten] wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het hoger beroep en in ieder geval in de proceskosten moet worden veroordeeld, althans die proceskosten moeten worden gecompenseerd.
3.8
De vorderingen die [appellanten] in dit kort geding hebben ingesteld zijn bij het bodemvonnis toegewezen. De ontruiming heeft inmiddels al plaatsgehad en voor de geldvordering beschikken [appellanten] nu dus over een executoriale titel. [appellanten] hebben daarom geen belang meer bij toewijzing van hun vorderingen in kort geding. De afwijzing van die vorderingen in het bestreden vonnis blijft in hoger beroep dus in stand.
3.9
Met betrekking tot de vorderingen van [geïntimeerde] dient het hof toepassing te geven aan de zogenoemde afstemmingsregel. Die regel houdt in dat de rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. [geïntimeerde] heeft geen argumenten aangedragen waarom van dit beginsel zou moeten worden afgeweken. Het in reconventie gewezen vonnis wordt daarom bekrachtigd, inclusief de kostenveroordeling. De vorderingen waarmee [appellanten] in hoger beroep haar eis heeft vermeerderd worden op grond van de afstemmingsregel afgewezen.
3.1
De proceskostenveroordeling in conventie kan echter niet in stand blijven. Het bodemvonnis heeft duidelijk gemaakt dat de vorderingen van [appellanten] destijds hadden moeten worden toegewezen. [geïntimeerde] wordt daarom veroordeeld in de kosten van de conventie.
3.11
Bij de uitkomst van het principale hoger beroep past het, dat de kosten ervan worden gecompenseerd. Voor veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep bestaat geen grond, nu niet kan worden gezegd dat het hoger beroep nodeloos is ingesteld of voortgezet. Dat het vonnis in de bodemprocedure eerder is gewezen dan dit arrest, doet daaraan niet af. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [geïntimeerde] de kosten van het incidentele hoger beroep te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve wat betreft de kostenveroordeling in oorspronkelijke conventie en vernietigt dat vonnis in zoverre;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in conventie, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 823,11 aan verschotten en € 498,= voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 474,18 aan verschotten en € 2.366,= voor salaris en € 173,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis in conventie aan haar heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de betaling daarvan tot de terugbetaling;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.