ECLI:NL:GHAMS:2023:1470
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huur bedrijfsruimte en kort geding met betrekking tot betaling en ontruiming na bodemvonnis
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot huurbetalingen en ontruiming van bedrijfsruimten. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin hun vorderingen tot betaling van huurachterstand en ontruiming van de bedrijfsruimten waren afgewezen. De bodemprocedure had eerder plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter de huurovereenkomsten ontbond en [geïntimeerde] veroordeelde tot betaling van aanzienlijke huurachterstanden en ontruiming van de bedrijfsruimten. De appellanten hebben in hoger beroep hun vorderingen beperkt tot de kosten van het geding, aangezien zij door het bodemvonnis al in het gelijk waren gesteld. Het hof oordeelt dat de appellanten geen belang meer hebben bij hun vorderingen in kort geding, omdat de ontruiming al had plaatsgevonden en zij nu beschikken over een executoriale titel. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie worden afgewezen op basis van de afstemmingsregel, die bepaalt dat de rechter in kort geding zijn beslissing moet afstemmen op de beslissing van de bodemrechter. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve wat betreft de kostenveroordeling in conventie, en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in conventie en in hoger beroep. De kostenveroordeling wordt vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.