In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Klaver, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst inzake het verzamelinkomen 2014. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De inspecteur had eerder de beschikking op 30 april 2020 verminderd, waardoor het verzamelinkomen was verlaagd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende, waardoor het beroep gegrond was.
Daarnaast was er een geschil over de vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende stelde dat de redelijke termijn met 22 maanden was overschreden, terwijl de inspecteur meende dat dit slechts vijf maanden was. Het Hof volgde de inspecteur en concludeerde dat de redelijke termijn op 30 november 2019 was geëindigd, en dat de overschrijding vijf maanden betrof. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 500 voor de belanghebbende.
Het Hof heeft ook de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 3.103 bedroegen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.