ECLI:NL:GHAMS:2023:2706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/02355
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten voor begeleiding op vakantie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in geschil is over de aftrek van specifieke zorgkosten in verband met een vakantiereis naar Thailand in 2019. Belanghebbende, die gehandicapt is en afhankelijk van zorg, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur slechts een deel van de opgevoerde zorgkosten in aftrek had toegelaten. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 30 augustus 2023 is belanghebbende niet verschenen, maar de uitnodiging was tijdig en correct verzonden. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft zich geconcentreerd op de vraag of de door belanghebbende opgevoerde zorgkosten als specifieke zorgkosten in aftrek kunnen worden gebracht volgens de Wet IB 2001. Het Hof oordeelt dat de kosten van begeleiding tijdens de vakantiereis niet voldoen aan de eisen van de wet, omdat deze niet kunnen worden gekwalificeerd als medische hulp of extra gezinshulp. De kosten zijn niet gedocumenteerd met de vereiste gedagtekende facturen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02355
10 oktober 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 30 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/5163 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.515, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.586 (hierna: de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beslissing gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de op 4 juli 2023 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 6 juli 2023 bezorgd op het adres van de gemachtigde. Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang heeft kunnen vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten
1. Eiseres is gehandicapt en daardoor aangewezen op het gebruik van een rolstoel en op intensieve zorg door derden. In 2019 heeft eiseres een vakantiereis naar Thailand gemaakt. Tijdens deze reis werd zij ononderbroken vergezeld door een verzorgster die haar rolstoel voortduwde, haar kleedde en uitkleedde en in bed legde.
2. Voor het jaar 2019 heeft eiseres een biww
[Hof: belastbaar inkomen uit werk en woning]aangegeven van € 5.241 en een bisb
[Hof: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen]van
€ 1.356. In de aangifte heeft eiseres € 2.608 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte heeft verweerder eiseres met dagtekening 30 mei 2020 een voorlopige aanslag opgelegd.
3. Per brief van 23 april 2019 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de aangifte, meer in het bijzonder over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 11 november 2020, bij verweerder ontvangen op 16 november 2020 met een aantal bewijsstukken en de volgende specificatie:
Extra kleding en beddengoed € 300
Tandarts € 17
Taxikosten € 23
Apotheekkosten € 25
Reiskosten verzorgende i.v.m.
begeleiding tijdens vakantie € 751
Gehandicapten vakantie; kosten begeleiding
€ 1.504
€ 1.852
x 1,40
€ 2.593
€ 3.361
Drempel
€ 155
€ 3.206
4. Per brief van 19 november 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken. Daarop heeft tussen partijen een briefwisseling plaatsgevonden en per brief van 19 januari 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en de specifieke zorgkosten voor € 334 in aftrek zou toelaten. Met dagtekening 16 juli 2019
[het Hof verstaat: 19 maart 2021]heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 7.515 (€ 5.241 + € 2.608 -/- € 334) en een bisb van € 1.586.
5. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 29 april 2021 en is op 3 mei 2021 bij verweerder ontvangen. Op 12 juli 2021 is eiser
[het Hof verstaat: eiseres]door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
7. Eiseres heeft beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 13 september 2021 en is op 14 september 2021 bij de rechtbank ontvangen. Per brief van 19 november 2021, bij de rechtbank ontvangen op 22 november 2021 heeft eiseres het beroep gemotiveerd.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten.
Tegen het aan de aanslag ten grondslag liggende belastbaar inkomen uit sparen en beleggen zijn in hoger beroep geen zelfstandige gronden gericht.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot hetgeen in hoger beroep nog in geschil is het volgende overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
13. De rechtbank stelt voorop dat de als specifieke zorgkosten in aanmerking te nemen uitgaven limitatief zijn opgesomd in artikel 6:17 van de Wet IB 2001. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van verzorging en begeleiding tijdens de vakantiereis niet te rangschikken onder de in dat artikel genoemde uitgaven. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat het uitgaven voor genees- en heelkundige hulp zijn volgt de rechtbank eiser
[het Hof verstaat: eiseres]daarin niet. Bij genees- en heelkundige hulp gaat het om medische handelingen aan het lichaam van de patiënt tot genezing of stabilisatie van de aandoening waaraan de patiënt lijdt. Dat eiseres als zij op reis gaat intensieve begeleiding nodigt heeft is ontegenzeggelijk het gevolg van haar ziekte of handicap, maar is geen medische behandeling daarvan. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat de kosten van de begeleiding uitgaven zijn voor extra gezinshulp volgt de rechtbank eiseres ook daarin niet (vgl. Hoge Raad, 7 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3237). Bovendien worden uitgaven voor extra gezinshulp op grond van artikel 6.17, vijfde lid, van de Wet IB 2001 slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Aan deze voorwaarde – verweerder heeft daar terecht ook op gewezen – is niet voldaan. Verweerder heeft deze uitgaven daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
(…)
15. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zij recht heeft op een additionele aftrek in verband met specifieke zorgkosten ten bedrage van € 2.255 (boven het reeds in aftrek toegelaten bedrag van € 334 voor specifieke zorgkosten). Dit bedrag betreft zo stelt belanghebbende uitgaven voor begeleiding en verzorging tijdens haar vakantiereis naar Thailand, waartoe ook behoren de vliegkosten naar Thailand. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende als specifieke zorgkosten in aftrek genomen uitgaven niet als zodanig in aftrek mogen worden gebracht omdat deze niet vallen onder de in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 limitatief opgenomen uitgavensoorten.
5.2.
Artikel 6.17, lid 1, lid 5 en lid 9, van de Wet IB 2001 luidde voor het bewuste jaar (2019) als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
e. extra gezinshulp;
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
(…)
5. Uitgaven voor extra gezinshulp worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
(…)
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”
5.3.
Het Hof stelt voorop (zoals ook de rechtbank reeds deed) dat de uitgaven die als specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17, lid 1, van de Wet IB 2001. Gelet op de omstandigheid dat het hier om een aftrekpost gaat en gelet op de betwisting door de inspecteur, rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat de door haar gestelde uitgaven kunnen worden gerangschikt onder de in dat artikel genoemde uitgavencategorieën.
5.4.
Ter onderbouwing van haar standpunt, heeft belanghebbende onder andere een factuur van de reisorganisatie van 2 oktober 2019 overgelegd. Op die factuur staat over de in geschil zijnde uitgaven:
“1x Ticket verzorgende Elisabeth Pasveer € 750,61
zorgkosten €94,--per dag x 16 dagen € 1504,--”
Deze zorgkosten zijn op 15 december 2020 door de reisorganisatie per e-mail aan de inspecteur als volgt toegelicht:
“In de post zorgkosten zijn de kosten, naast de vliegkosten, opgenomen, die voor het verblijf van en de begeleiding door de vrijwilliger zijn gemaakt. Hierbij de specificatie:
transfer: € 35,50 Schiphol v.v.
overnachten: € 79,-- p.n. x 14 nachten
transfer: € 72,50 luchthaven-hotel v.v.
maaltijden/excursie: € 290,--"
5.5.1.
Belanghebbende heeft niet gespecificeerd binnen welke categorie de door haar gedane uitgaven vallen. Aangezien de rechtbank uitsluitend is uitgegaan van een toetsing aan de vereisten van de categorie genees- en heelkundige hulp (artikel 6.17, lid 1, onder a, van de Wet IB 2001), dan wel extra gezinshulp (artikel 6.17, lid 1, onder e, van de Wet IB 2001) en daartegen geen klachten zijn gericht, zal ook het Hof zich hiertoe beperken. Overigens zijn de overige categorieën naar het oordeel van het Hof evident niet op de uitgaven van belanghebbende van toepassing.
5.5.2.
Artikel 6.17, lid 1, onder a, van de Wet IB 2001 schrijft voor dat de uitgaven zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, meer in het bijzonder voor een behandeling door een arts, op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus, of door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, waarbij door de paramedicus een verklaring is afgegeven (zie lid 9 van artikel 6.17 van de Wet IB 2001).
Belanghebbende betoogt onder verwijzing naar een uitspraak van dit Hof van 17 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:86, dat het voor het aannemelijk maken dat de uitgaven onder deze categorie a vallen voldoende is om de factuur en de toelichting daarop (zie 5.4) in te brengen. Uit de factuur die uitgaven betreft ten behoeve van een wegens de invaliditeit van belanghebbende meegereisde begeleider, valt echter niet op te maken dat het gaat om een behandeling door of onder begeleiding van een arts of paramedicus. De uitgaven kwalificeren derhalve niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten ex artikel artikel 6.17, lid 1, onder a, van de Wet IB 2001 en kunnen dan ook niet op die grondslag worden afgetrokken.
5.5.3.
Met betrekking tot artikel 6.17, lid 1, onder e, van de Wet IB 2001, overweegt het Hof dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het wettelijke vereiste dat het vijfde lid van dat artikel aan aftrek van deze categorie uitgaven stelt. De factuur van de reisorganisatie, zelfs als deze tezamen met de toelichtende e-mail wordt beschouwd, is namelijk geen gedagtekende factuur waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Gemachtigde van belanghebbende heeft voorts geen verklaring gegeven waarom die essentiële gegevens ontbreken. Reeds gelet hierop komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking op de voet van onderdeel e van het eerste lid van voormeld artikel 6.17.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond zodat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

6.(Proces)kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de (proces)kosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, N. Djebali en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 10 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: