In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan [X BV] was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 1.485 was gebaseerd op een herberekening van de bpm voor een importauto, waarbij de inspecteur de historische bruto-bpm van een andere auto als referentie gebruikte. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 november 2023 heeft de gemachtigde van de belanghebbende zich afgemeld.
De rechtbank had vastgesteld dat de inspecteur de inkoopfactuur van de auto had opgevraagd en dat de waarde van de auto was getaxeerd door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De rechtbank oordeelde dat de taxatie correct was en dat de waarde van de auto niet was aangetast door schade, wat door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank concludeerde dat de herleiding van de bpm op basis van de bruto-bpm van een andere auto niet toegestaan was, omdat dit niet in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen van de Wet bpm.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door de belanghebbende voorgestelde herleiding niet juist was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de herrekende bruto-bpm van referentieauto's geen rol speelde in de berekening van de bpm voor de in te voeren auto. Het Hof benadrukte dat de waarde van een auto met normale gebruiksschade niet gelijk is aan die van een auto met meer dan normale schade. De uitspraak van het Hof bevestigt de noodzaak om de bpm te berekenen op basis van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke auto’s die al in Nederland rondrijden, en niet op basis van herrekende bedragen van andere voertuigen.