ECLI:NL:GHAMS:2023:468

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
21/01819
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en puntwaarde in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was toegekend in een eerdere uitspraak van 3 november 2021. Belanghebbende had de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en had een dwangsom toegekend gekregen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen, evenals het betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden.

In hoger beroep was enkel nog de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil. Belanghebbende stelde dat de rechtbank een onjuiste puntwaarde had gehanteerd bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het oude tarief van € 534 per punt had gebruikt, terwijl de nieuwe puntwaarde van € 748 van toepassing was. Het Hof stelde vast dat de proceskostenvergoeding voor het beroep op basis van de nieuwe puntwaarde en een wegingsfactor van 0,5 zou uitkomen op € 837. Echter, het Hof oordeelde dat de door de rechtbank toegekende vergoeding van € 1.068 niet verlaagd mocht worden, omdat belanghebbende door het instellen van hoger beroep niet in een slechtere positie mocht komen te verkeren. Het Hof bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden.

De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam, en de beslissing is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/01819
14 februari 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Z], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 3 november 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/5610 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 14 januari 2020 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een besluit (het primaire besluit) op de ingebrekestelling genomen en daarbij een dwangsom toegekend. Belanghebbende is daartegen – het ‘dwangsombesluit’ – in bezwaar gekomen.
1.2.
Op 8 mei 2020 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. De heffingsambtenaar heeft daarop op 24 september 2020 het primaire besluit gerectificeerd en aanvullende bedrag van de dwangsom toegekend en op 21 oktober 2020 een brief aan belanghebbende gestuurd waarin staat vermeld dat belanghebbendes reactie op het primaire besluit niet tot een herziening leidt.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze heeft als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissingen;
- draagt de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen en stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 december 2021.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Met betrekking tot de feiten van het geschil verwijst het Hof naar hetgeen hiervoor in 1.1 en 1.2 is vermeld. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
2.2.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder andere verklaard:
“Het enige geschilpunt in hoger beroep is de proceskostenvergoeding voor het beroep. Desgevraagd verklaar ik dat ik dat ik begrijp dat het Hof de proceskostenvergoeding voor het beroep opnieuw zal beoordelen en dat het gelet op de eenvoud van de zaak niet voor de hand ligt de gewichtsfactor 1 te hanteren.”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is enkel nog in geschil of de rechtbank het bedrag van de kosten van beroepsmatig verleende bijstand correct heeft vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover voor het geschil van belang het volgende overwogen:
“8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd omdat de daarin toegekende vergoeding voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet juist is vastgesteld. Hij wijst op de wijziging per 1 juli 2021 van het tarief per punt in de bijlage het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De rechtbank heeft in haar uitspraak van na die datum (3 november 2021) ten onrechte niet de vanaf 1 juli 2021 voor de beroepsfase geldende puntwaarde van € 748 gehanteerd, maar het (daarvoor geldende) tarief van € 534 per punt, aldus belanghebbende.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat, indien daar in hoger beroep over wordt geklaagd, hij de in eerste aanleg toegekende vergoeding van (proces)kosten volledig toetst en niet marginaal. Deze (volledige) toets betreft naast de te hanteren puntwaarde ook de zwaarte van de zaak.
5.3.
Voorts zij vooropgesteld dat belanghebbende door het instellen van hoger beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep het geval zou zijn geweest (verbod van
reformatio in peius, vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3610). Indien de in 5.2 bedoelde toets leidt tot lager bedrag van toe te kennen (proces)kostenvergoeding dan die welke de rechtbank heeft toegekend, dient dit dus niet te leiden tot een verlaging van het in eerste aanleg toegekende bedrag. Het door de rechtbank toegekende bedrag van € 1.068 heeft dan ook te gelden als minimum.
5.4.
Het Hof volgt belanghebbende in zijn standpunt dat de rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding een onjuiste puntwaarde heeft gehanteerd. Het Hof zal bij zijn beoordeling een puntwaarde van € 837 hanteren (de op de datum van deze uitspraak geldende procespuntwaarde). Gelet op de geringe complexiteit van de zaak in beroep en de daarmee verband houdende geringe werkbelasting van de rechtsbijstandverlener zal het Hof voor de zwaarte van de zaak in beroep, anders dan de rechtbank, verder uitgaan van een wegingsfactor van 0,5 (licht; zie ook 2.2).
5.5.
Volgens de bijlage bij het Besluit wordt de vergoeding voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaald door de voor de proceshandelingen toegekende punten te vermenigvuldigen met de puntwaarde en met de toepasselijke wegingsfactor. Het aantal toe te kennen punten (twee; een voor het beroepschrift en een voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank) is niet in geschil.
5.6.
De hiervoor genoemde uitgangspunten leiden tot een kostenvergoeding voor het beroep van € 837 ( = 2 [aantal punten] x € 837 [puntwaarde] x 0,5 [wegingsfactor]).
5.7.
Het Hof stelt vast dat dit bedrag van € 837 lager is dan de door de rechtbank toegekende vergoeding van proceskosten (van € 1.068). Gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen dient de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding niet te worden verlaagd. Voor het overige is de uitspraak van de rechtbank niet bestreden. Daarom zal het Hof die uitspraak geheel in stand laten.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 14 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.