ECLI:NL:GHAMS:2023:941

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.316.421/01 en 200.317.210/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in het kader van een geschil tussen echtgenoten met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in 2019 in Suriname zijn gehuwd. De vrouw, die zowel de Nederlandse als de Surinaamse nationaliteit heeft, verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2022 te vernietigen, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2023 heeft de vrouw haar verzoek om het Surinaamse recht van toepassing te verklaren ingetrokken. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding en dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, gezien de omstandigheden en de verklaringen van beide partijen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de echtscheiding uitgesproken.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over het huurrecht van de woning die partijen gezamenlijk bewoonden. De vrouw stelde dat zij geen alternatieve huisvesting had en dat haar inkomen niet toereikend was om een woning te huren. De man, die de woning sinds 2003 huurt, heeft echter een sociaal netwerk in Nederland en kan op alternatieve huisvesting terugvallen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geoordeeld dat het huurrecht van de woning aan de man toekomt.

Ten slotte heeft het hof ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld. De vrouw verzocht om de verdeling ten overstaan van een notaris te bevelen, terwijl de man betwistte dat er iets te verdelen viel. Het hof heeft geoordeeld dat er geen huwelijkse voorwaarden zijn gesloten en dat er een gemeenschap van goederen bestaat, waardoor de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen naar Nederlands recht zal plaatsvinden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.316.421/01 en 200.317.210/01
zaaknummer rechtbank: C/13/713086 / FA RK 22-527
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Leiden,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Mathoerapersad te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 1 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 31 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 1 juni 2022.
2.2
De man heeft op 21 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de man van 2 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 3 februari 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 4 februari 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 14 februari 2023 met bijlage;
- een bericht van de man van 23 februari 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. Oedayrajsingh Varma (kantoorgenoot van mr. H. Devkinandan);
- de man, bijgestaan door mr. S. Mathoerapersad.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities, met daarbij gevoegd bijlagen A tot en met D, overgelegd.
2.5
Ter zitting heeft het hof beslist dat de brief van de man van 2 november 2022 en de bijlage, welke stukken ook bij het verweerschrift van zijn zijde zijn gevoegd, buiten beschouwing worden gelaten, nu de man deze stukken niet via zijn advocaat in het geding heeft gebracht.
2.6
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij de brief van de zijde van de man van 14 februari 2023 gevoegde bijlagen en de bij de pleitaantekeningen van de advocaat van de man gevoegde producties A tot en met C. Het hof zal deze producties toevoegen aan het dossier, nu de vrouw hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad. De producties hebben een zeer beperkte omvang, zijn eenvoudig te doorgronden en de vrouw heeft zich hiertegen voldoende kunnen verweren.
2.7
Na de mondelinge behandeling, op 23 februari 2023, heeft het hof een brief van de man ontvangen. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2019 te [plaats B] , Suriname.
3.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Surinaamse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit na de huwelijkssluiting tussen partijen verkregen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] [plaats A] (verder ook te noemen: de woning), met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De vrouw heeft in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende verzocht:
- het verzoek tot echtscheiding af te wijzen;
- op het verzoek tot echtscheiding het Surinaamse recht van toepassing te verklaren;
- bij toewijzing van het verzoek tot echtscheiding te bepalen dat de vrouw huurster van de woning zal zijn, met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- de boedelscheiding te bevelen ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris en onzijdige personen, die een eventuele onwillige partij zullen vertegenwoordigen;
- met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.3
De man heeft verzocht het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en haar te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.4
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek om op het verzoek tot echtscheiding het Surinaamse recht van toepassing te verklaren evenals haar verzoek om de man in de proceskosten te veroordelen ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Het hof passeert de grief van de vrouw dat de rechtbank in rechtsoverweging 1.3 ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen klemmende redenen heeft aangevoerd, waardoor op grond van artikel 5.4, onder b. van het procesreglement scheiding het te laat ingediende verweer van de vrouw alsnog moet worden toegelaten. Wat daarvan zij, de gestelde gebreken uit de procedure in eerste aanleg zijn in hoger beroep geheeld. De vrouw is in hoger beroep immers in de gelegenheid gesteld om, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt nader toe te lichten en te reageren op hetgeen door de man in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek met betrekking tot de echtscheiding. De vrouw heeft haar verzoek om op het verzoek tot echtscheiding het Surinaamse recht van toepassing te verklaren ter zitting in hoger beroep ingetrokken. Nu tegen het oordeel van de rechtbank dat op dit verzoek naar Nederlands recht wordt beslist niet (langer) wordt gegriefd, zal ook het hof van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht uitgaan.
Wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Standpunten van partijen
5.4
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Het huwelijk van partijen is niet duurzaam ontwricht. Partijen wonen als man en vrouw samen op één adres. Zij zorgen voor elkaar en slapen in één bed. De vrouw kookt en wast voor de man en er is nog liefde tussen hen. De man heeft de vrouw nimmer laten weten dat hij wenst te scheiden. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw (nogmaals) naar voren gebracht dat zij niet van de man wenst te scheiden.
5.5
Volgens de man heeft de rechtbank de echtscheiding op goede gronden uitgesproken. Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht. Partijen leven feitelijk gescheiden en hebben slechts beperkt contact met elkaar. Omdat de man geen alternatieve huisvesting heeft, overnacht hij in de woning. Er is sprake van een schijnhuwelijk. De vrouw heeft de man gebruikt om de Nederlandse nationaliteit te kunnen krijgen. Nadat de vrouw in november 2020 een verblijfsvergunning had gekregen is de houding van de vrouw veranderd, in die zin dat zij constant ruzie maakt en dreigt de man en zichzelf iets aan te doen en de man daarvan dan de schuld te geven. De man heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld dat de relatie tussen partijen is beëindigd.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat van duurzame ontwrichting van het huwelijk sprake is indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Dat daarvan sprake is kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de echtgenoten reeds geruime tijd gescheiden leven en de ontbinding door één van de echtgenoten (of door hen beiden) wordt gewenst.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is gebleken is het hof van oordeel dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk als bedoeld in artikel 1:151 BW. Partijen wonen beiden nog in de woning, maar zij verblijven geregeld ieder afzonderlijk elders. De man heeft aangegeven dat hij al geruime tijd van de vrouw wenst te scheiden, omdat de relatie ernstig is verstoord. Hij heeft de IND op 1 september 2022 ervan op de hoogte gesteld dat de relatie tussen partijen beëindigd is. De man persisteert in zijn wens tot echtscheiding, zoals hij ter zitting in hoger beroep gemotiveerd heeft toegelicht. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat er geen uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Daarom zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding bekrachtigen.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.7
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning. Tegen het oordeel van de rechtbank dat naar Nederlands recht wordt beslist op dit verzoek is niet gegriefd, zodat ook het hof van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht zal uitgaan.
Wettelijk kader
5.8
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 BW op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
Standpunten van partijen
5.9
Volgens de vrouw heeft de rechtbank het huurrecht van de woning ten onrechte aan de man toegekend. De vrouw heeft geen familie in Nederland bij wie zij kan intrekken en haar inkomen is niet toereikend om op de vrije markt een woning te huren. De vrouw werkt in [plaats A] en zij heeft er belang bij om op korte afstand van haar werk te wonen. De man heeft - in tegenstelling tot de vrouw - een uitgebreid netwerk aan familie, vrienden en kennissen in Nederland waarop hij kan terugvallen. De man komt bovendien eerder in aanmerking voor alternatieve huisvesting dan de vrouw. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep betwist dat zij een nieuwe partner heeft en elders woont.
5.1
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw dienen de belangen van de man en de vrouw bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen. Beide partijen hebben een groot belang bij het huurrecht van de woning. Voor beiden geldt dat het vinden van vervangende zelfstandige woonruimte in (de omgeving van van) [plaats A] zeer moeilijk is. Vaststaat dat de man de woning sinds 21 januari 2003 huurt, dat de vrouw in augustus 2020 naar Nederland is gekomen en dat zij toen met de man in de woning is gaan samenwonen. De man beschikt over een sociaal netwerk in de directe omgeving van de woning. Omdat de man recent met pensioen is gegaan, is hij, nog meer dan voorheen, op zijn sociale netwerk aangewezen. De man stelt dat hij tijdens het huwelijk de aan de woning verbonden lasten heeft betaald. De vrouw heeft niet met stukken onderbouwd dat zij aan de woonlasten heeft meebetaald. De vrouw heeft aangevoerd dat zij geen familieleden of vrienden heeft bij wie zij (langdurig) kan verblijven, maar feit is dat zij wel familie in Nederland heeft waar zij mogelijk tijdelijk terecht kan. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat, gelet op bovengenoemde omstandigheden, het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het huurrecht van de woning dient daarom toe te komen aan de man. Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.12
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen (artikel 5 lid 1 van de Huwelijksvermogensrecht verordening nr. 2016/1103 van de Raad, hierna: HuwvermVo).
5.13
Partijen verschillen van mening over het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht. Volgens de vrouw is het Surinaamse recht van toepassing. Zij stelt dat Suriname de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting is geweest. Ter zitting in hoger beroep heeft zij toegelicht dat de man twee of drie keer op vakantie in Suriname is geweest en dat partijen toen hebben samengewoond in zijn huis in Suriname. De man betwist dit door te stellen dat hij een week na de huwelijkssluiting naar Nederland is teruggekeerd en dat de vrouw pas veertien maanden later naar Nederland is gekomen. Hij werkte toen nog bij KLM en kon daardoor niet in Suriname zijn. Hij is tussentijds eenmaal naar Suriname gereisd in verband met verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor de vrouw.
5.14
Volgens artikel 26 lid 1 HuwvermVo is, bij gebreke van een rechtskeuzeovereenkomst overeenkomstig artikel 22, op het huwelijksvermogensstelsel het recht van toepassing van de staat:
a)
waar de echtgenoten na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben, of, bij gebreke daarvan,
b)
waarvan beide echtgenoten op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nationaliteit bezitten, of, bij gebreke daarvan,
c)
waarmee de echtgenoten samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nauwste band hebben, met inachtneming van alle omstandigheden.
5.15
Nu het hof als vaststaand aanneemt dat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, is aan de orde de vraag of sprake is van een eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van partijen na de huwelijkssluiting. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen [in] 2019 in Suriname zijn gehuwd, dat de man kort na de huwelijkssluiting naar Nederland is teruggekeerd, dat hij de vrouw tussentijds tijdens vakanties in Suriname heeft bezocht en dat zij in augustus 2020 naar Nederland is gekomen. De vrouw stelt dat partijen in de tussenliggende periode in Suriname hebben samengewoond, maar zij heeft deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat partijen niet na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd.
5.16
Nu geen sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip van de huwelijkssluiting, is op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing het recht van de staat waarmee de echtgenoten samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nauwste band hebben, met inachtneming van alle omstandigheden.
De man heeft onweersproken gesteld dat hij de in Nederland gelegen woning sinds 2003 huurt, dat hij 35 jaar in Nederland heeft gewerkt en dat zijn sociale leven zich in Nederland afspeelt. De man en de vrouw hebben elkaar in 2019 leren kennen door middel van een door de vrouw geplaatste advertentie op de Nederlandse radio. De vrouw weerspreekt dat zij op zoek was naar een partner met als doel een huwelijk en vestiging in Nederland, maar zij heeft erkend dat zij in de advertentie heeft laten opnemen dat zij op zoek was naar een uit Nederland afkomstige partner. Het hof acht voldoende aannemelijk dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting een gezamenlijke wens hadden om een huwelijksbestaan op te bouwen in Nederland, welke wens in vervulling is gegaan nadat de vrouw een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf in Nederland had verkregen. Gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de intentie hadden zich in Suriname te vestigen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, hadden de echtgenoten samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nauwste band met Nederland, zodat vanaf de datum van de huwelijkssluiting het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing werd. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Wettelijk kader
5.17
Ingevolge het bepaalde in artikel 827 lid 1 onder b Rv kan de rechter een voorziening treffen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Daaronder valt (onder meer) het bevelen van de verdeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 677 Rv.
Ingevolge artikel 677 lid 1 Rv zal het vonnis waarbij een vordering tot verdeling van een gemeenschap wordt toegewezen zonder dat de rechter de vaststelling van de verdeling aan zich houdt, inhouden een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris, alsmede, zo partijen het over de keuze niet eens zijn, de benoeming van deze notaris. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat op verlangen van elk der partijen het vonnis tevens de benoeming kan inhouden van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW.
Standpunten van partijen
5.18
De vrouw verzoekt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris te bevelen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen. Zij stelt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd en dat zij recht en belang heeft bij verdeling van deze gemeenschap. De vrouw heeft bij formulier van haar zijde van 4 februari 2023 een opsomming gegeven van zaken die zij in de verdeling wenst te betrekken.
5.19
Volgens de man heeft de vrouw haar verzoek niet onderbouwd. Partijen zijn in een beperkte gemeenschap gehuwd. Van de zijde van de man is geen vermogen in de gemeenschap gevallen. Partijen zijn niet lang gehuwd en tijdens het huwelijk is geen vermogen opgebouwd, zodat er niets te verdelen valt.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden gesloten, zodat van het ogenblik van de voltrekking van het huwelijk van rechtswege een gemeenschap van goederen bestaat. Op grond van artikel 1:94 lid 2 BW, zoals dat van toepassing is op huwelijken gesloten op of na 1 januari 2018, omvat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en – met uitzondering van de in dit artikellid genoemde goederen – alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen. De gemeenschap omvat wat haar lasten betreft, alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en – met uitzondering van de in dit artikellid genoemde schulden – alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten (artikel 1:94 lid 7 BW). De gemeenschap wordt onder meer van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding (artikel 1:99 lid 1 sub b BW).
5.21
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden beperkte goederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, 25 januari 2022. Het hof constateert dat de vrouw weliswaar in de bijlage bij het bericht van haar zijde van 4 februari 2023 een opsomming heeft gegeven van de goederen die zij in de verdeling wenst te betrekken, maar dat een verzoek strekkende tot verdeling van de beperkte gemeenschap in hoger beroep niet ter beoordeling voorligt. Bovendien heeft de vrouw niet onderbouwd welke van de in haar opsomming opgenomen goederen tot de beperkte gemeenschap behoren en op welke wijze deze goederen volgens haar moeten worden verdeeld.
5.22
Nu de man geen dan wel onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om de verdeling van de (beperkte) huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris te bevelen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen, zal het hof aldus beslissen. Gelet op het hiervoor onder 5.16 overwogene wordt de notaris verzocht de verdeling naar Nederlands recht vast te stellen.
Proceskostenveroordeling
5.23
De vrouw heeft haar verzoek om de man in de proceskosten te veroordelen ingetrokken, zodat het hof dit verzoek niet meer hoeft te beoordelen.
5.24
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat in familiezaken de proceskosten worden gecompenseerd. Het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
en in aanvulling op de bestreden beschikking:
beveelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen naar Nederlands recht ten overstaan van een notaris naar keuze van partijen, en benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van de notaris niet eens mochten worden, met dat doel mr. E.H. Rozelaar, notaris, [B-straat] [plaats A] ;
bepaalt dat, wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. A.I. Lunshof, advocaat te Amsterdam, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
bepaalt dat, wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.T. Hoogland en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.