ECLI:NL:GHAMS:2024:1181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.336.276/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging tijdelijke zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tijdelijke zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die op 19 maart 2024 een zorgregeling had vastgesteld waarbij de kinderen in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijven. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om bekrachtiging.

De procedure in hoger beroep begon op 3 januari 2024, toen de vader in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 maart 2024, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de kinderen klem zitten tussen de ouders en er geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder.

Het hof heeft overwogen dat de vader een rechtens relevant belang heeft bij zijn hoger beroep, ondanks dat de tijdelijke zorgregeling inmiddels was gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de rechtbank op goede gronden de zorgregeling heeft uitgebreid. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de tijdelijke zorgregeling wordt voortgezet zoals vastgesteld door de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.336.276/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/333931 / JU RK 22-1743
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.J.E. op de Weegh te Heiloo.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
  • de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie [plaats] (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 3 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 20 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 11 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de GI van 19 maart 2024;
- een bericht van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 20 maart 2024, inhoudende de beschikking van de kinderrechter van 19 maart 2024.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De GI is, met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2013 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2017 te [plaats B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 september 2020 zijn de vader en de moeder samen met het gezag over [minderjarige 1] belast. Bij beschikking van 24 augustus 2021 van dit hof zijn de moeder en de vader ook gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] belast.
3.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 28 maart 2019 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 28 september 2024.
3.4
Bij beschikking van 8 maart 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voor de duur van vier weken. Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 15 maart 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 28 maart 2024.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 maart 2022 op verzoek van de GI een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder vastgesteld. Deze zorgregeling is bij beschikking van de kinderrechter van 20 juli 2022 op verzoek van de GI uitgebreid. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking van 20 juli 2022. Bij beschikking van dit hof van 7 februari 2023 is de beschikking van 20 juli 2022 vernietigd en is de zorgregeling uitgebreid. De kinderrechter heeft vervolgens bij beschikking van 22 februari 2023 op verzoek van de moeder de zorgregeling gewijzigd en een (uitgebreidere) tijdelijke zorgregeling bepaald. Tevens is daarbij bepaald dat de zaak ten aanzien van de zorgregeling voortgezet wordt op een nader te bepalen zitting in september 2023.
3.6
Bij beschikking van 19 maart 2024 heeft de kinderrechter de tijdelijke zorgregeling, die was bepaald in de bestreden beschikking, gewijzigd en – kort gezegd – een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijven, waarbij de wisseling plaatsvindt op de maandag, en de vakanties bij helfte worden verdeeld.
4. De omvang van het hoger beroep
4.1
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de zorgregeling gewijzigd en de volgende tijdelijke zorgregeling bepaald:
- de kinderen zijn bij de moeder iedere week van donderdag uit school tot zaterdag 14.30 uur, waarbij de moeder de kinderen op donderdag uit school haalt en de vader de kinderen op zaterdag bij de moeder ophaalt,
- waarbij in elk laatste weekend van de maand de kinderen bij de moeder zijn van donderdag uit school tot zondag 10.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op donderdag uit school haalt en de vader de kinderen op zondag bij de moeder ophaalt,
- het weekend van 27 oktober 2023 is herfstvakantie en zijn de kinderen vanaf 10.00 uur bij de moeder tot zondag 10.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op donderdag bij de vader ophaalt en de vader de kinderen op zondag bij de moeder ophaalt,
dit alles onder regie van de GI en waarbij de zorgregeling verder kan worden uitgebreid dan wel worden aangepast onder regie van de GI.
Verder is bepaald dat de zaak ten aanzien van de zorgregeling wordt voortgezet op een nader te bepalen zitting in maart 2024.
4.2
De vader verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking partieel te vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uit te breiden alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof de vraag aan de orde gesteld of de vader een rechtens relevant belang heeft bij zijn hoger beroep, nu de kinderrechter bij beschikking van 19 maart 2024 de tijdelijke zorgregeling (zoals onder 4.1 vermeld) heeft gewijzigd en – kort gezegd – een zorgregeling heeft bepaald waarbij de kinderen in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijven, waarbij de wisseling plaatsvindt op de maandag, en waarbij de vakanties bij helfte zijn verdeeld. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, is het hof van oordeel dat de vader een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de tijdelijke zorgregeling over de periode van 3 oktober 2023 tot 19 maart 2024 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de tijdelijke zorgregeling inmiddels niet meer van kracht is. Het hof acht de vader derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Tijdelijke zorgregeling
5.2
Dit hoger beroep gaat (uitsluitend) over de vraag of de rechtbank bij de bestreden beschikking de beslissing om de zorgregeling uit te breiden en een tijdelijke zorgregeling te bepalen zoals hiervoor onder 4.1 vermeld op juiste gronden heeft genomen. Het hoger beroep betreft dus de tijdelijke zorgregeling van de periode van 3 oktober 2023 tot 19 maart 2024 en de rechtmatigheid daarvan. Wat de rechtbank na de bestreden beschikking in de beschikking van 19 maart 2024 heeft bepaald ligt niet ter beoordeling voor bij het hof.
Het wettelijk kader
5.3
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen onder meer op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De standpunten
5.4
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij meent dat de wijziging van de zorgregeling allesbehalve in het belang van de kinderen is en vreest voor de gevolgen daarvan. Er zijn volgens hem contra-indicaties op grond waarvan de kinderrechter het verzoek van de moeder had moeten afwijzen. De kinderen hebben aangegeven dat zij geen uitbreiding van de zorgregeling willen. Verder valt gelet op het wantrouwen tussen de ouders niet te verwachten dat zij samen in staat zullen zijn om adequaat invulling te geven aan een co-ouderschapsregeling, zoals deze voorheen gold, dan wel een uitgebreidere zorgregeling. De vader heeft zorgen over de thuissituatie bij de moeder en stelt dat verschillende hulpverleners van mening zijn dat de kinderen bij hem dienen te verblijven, waarbij slechts ruimte zou zijn voor een summiere zorgregeling van de kinderen met de moeder.
5.5
De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank. Zij stelt dat een uitgebreidere zorgregeling in het belang van de kinderen wordt geacht. Er bestaan immers geen zorgen over haar opvoedvaardigheden en zij heeft bewezen dat zij goed in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De vader lijkt de kinderen geen ruimte te willen, dan wel te kunnen geven voor een uitgebreidere zorgregeling.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen zitten klem tussen de ouders. De raad acht het daarom van belang dat onderzocht wordt of Parallel Solo Ouderschap ingezet kan worden, waarbij het contact tussen de ouders minimaal zal zijn en de ouders zich aan harde afspraken moeten houden. Volgens de raad zijn er geen zorgen over het verblijf van de kinderen bij de moeder op het moment dat zij de zorg over hen heeft.
De beoordeling
5.7
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en overweegt daartoe als volgt. Gebleken is dat de kinderen in maart 2021 met spoed uit huis zijn geplaatst bij de vader, vanwege zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Er is vervolgens een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder vastgesteld, welke regeling de afgelopen jaren stapsgewijs is uitgebreid. De omgang tussen de kinderen en de moeder is vanaf maart 2021 ruim twee jaar gedeeltelijk begeleid door [X] van Koel & Co. Er hebben meer dan 100 begeleide omgangsmomenten tussen de kinderen en de moeder plaatsgevonden. Uit het verslag van [X] van 23 juli 2023 is gebleken dat haar eindconclusie is geweest dat de moeder goed voor de kinderen zorgt, dat de kinderen de moeder missen en dat zij adviseert om de omgang tussen hen uit te breiden. Bovendien stelt zij dat zij geen zorgen heeft over de moeder en dat de begeleidingsdoelen van de moeder zijn behaald. Tevens is uit twee brieven van de GZ-psycholoog van de moeder gebleken dat geen sprake is van een stoornis bij de moeder, ook niet in de emotieregulatie, en dat de moeder bereid en in staat is om naar zichzelf te kijken en aan te nemen dat zij dingen soms beter op een andere manier kan aanpakken. Uit het voorgaande volgt dat er ten tijde van de bestreden beschikking geen zorgen waren over de thuissituatie bij de moeder of over haar opvoedvaardigheden. Wat betreft de mogelijke weerstand van de kinderen tegen uitbreiding van de zorgregeling en de moeder overweegt het hof dat zowel de raad in zijn rapport van 3 mei 2022 als Koel & Co in haar verslag van juli 2023 zorgen hebben gemeld over de vader die de kinderen beïnvloedt met zijn negatieve beeld over de moeder. Het hof acht het van belang dat dit doorbroken wordt en uitbreiding van de zorgregeling kan daarbij helpend zijn. Naar het oordeel van het hof zijn de omstandigheden dan ook gewijzigd en heeft de rechtbank op goede gronden aanleiding gezien om de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder verder uit te breiden.
Het hof constateert dat de kinderen nu iedere week van donderdagmiddag tot zaterdagmiddag bij de moeder verblijven, waarbij de kinderen elk laatste weekend van de maand van donderdagmiddag tot zondagochtend bij de moeder zijn. Niet is gebleken dat deze zorgregeling tussen de kinderen en de moeder de afgelopen maanden niet goed is verlopen. Hoewel duidelijk is geworden dat er nog steeds sprake is van een (juridische) strijd en een verstoorde communicatie tussen de ouders, staat dit naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de tijdelijke zorgregeling zoals deze de afgelopen maanden is uitgevoerd. Gelet op de verstoorde communicatie tussen de ouders, acht het hof het (net als de raad) in het belang van de kinderen dat de komende periode onderzocht zal worden of Parallel Solo Ouderschap ingezet kan worden voor de ouders.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann.