In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tijdelijke zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die op 19 maart 2024 een zorgregeling had vastgesteld waarbij de kinderen in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijven. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om bekrachtiging.
De procedure in hoger beroep begon op 3 januari 2024, toen de vader in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 maart 2024, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de kinderen klem zitten tussen de ouders en er geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder.
Het hof heeft overwogen dat de vader een rechtens relevant belang heeft bij zijn hoger beroep, ondanks dat de tijdelijke zorgregeling inmiddels was gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de rechtbank op goede gronden de zorgregeling heeft uitgebreid. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de tijdelijke zorgregeling wordt voortgezet zoals vastgesteld door de kinderrechter.