ECLI:NL:GHAMS:2024:1758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.297.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; ontruiming wegens huurachterstand en afwijzing huurprijsvermindering door corona

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter [appellant] heeft veroordeeld tot ontruiming van een bedrijfsruimte wegens huurachterstand. De zaak betreft een huurcontract zonder schriftelijke overeenkomst, waarbij de huurbetalingen contant zijn gedaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst is beëindigd en dat [appellant] een huurachterstand heeft van € 7.200,00, alsook een maandelijkse huur van € 600,00 vanaf mei 2021 tot aan de ontruiming. [appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en zijn vorderingen toewijst, waaronder een huurprijsvermindering van 50% wegens de coronamaatregelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de bewijslast voor de contante huurbetalingen bij hem ligt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.598/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9158234 KK EXPL 21-281
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juni 2024
inzake
[appellant],
wonend te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam (onttrokken),
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. Engelsma te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 juni 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben hierna achtereenvolgens de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met een productie;
  • memorie van antwoord.
Op 30 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, tegelijk met die in de zaak tussen [naam 1] en [geïntimeerde] (zaaknummer 200.297.715/01 KG). Van de zijde van [appellant] is niemand verschenen. De advocaat van [geïntimeerde] heeft ervan afgezien het standpunt van [geïntimeerde] nader toe te lichten en het hof heeft hem noch [geïntimeerde] vragen gesteld.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en die van [geïntimeerde] alsnog (geheel) zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van – begrijpt het hof – het hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1 tot en met 1.6 van het bestreden vonnis een aantal feiten vermeld waarvan zij is uitgegaan. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat om het volgende.
  • a) Ten tijde van de vonniswijzing in eerste aanleg verhuurde [geïntimeerde] een door hem van [naam 2] en [naam 3] (hierna: [namen] .) gehuurde bedrijfsruimte aan de [straat] te [plaats] (hierna ook: het gehuurde) onder aan [appellant] , die daarin een garagebedrijf exploiteerde. De maandelijkse huurprijs bedroeg € 600,00. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst en de huurbetalingen hebben contant plaatsgevonden.
  • b) Bij brief van 7 januari 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] geschreven dat partijen hebben afgesproken dat de huurovereenkomst eindigt op 31 januari 2021 en dat de sleutel van het gehuurde uiterlijk op – zakelijk – 28 februari 2021 moet worden ingeleverd. Verder schrijft hij dat [appellant] ter uitvoering van deze beëindigingsovereenkomst sinds april 2020 geen huur meer betaalt onder de voorwaarde dat hij het gehuurde in februari 2021 heeft ontruimd.
  • c) Bij brief van 29 januari 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] doen weten dat de huurovereenkomst tussen partijen is opgezegd tegen 31 januari 2021 op grond van de overeengekomen regeling tussen partijen, waarbij [appellant] vanaf april 2020 een huurvrijstelling is toegestaan op voorwaarde dat hij de opzegging van de huur per 31 januari 2021 heeft aanvaard. Tevens is bij deze brief de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 28 februari 2021.
  • d) [appellant] heeft het gehuurde voor de wijzing van het bestreden vonnis niet ontruimd.
  • e) Bij vonnis in kort geding van 14 mei 2021, gewezen tussen [namen] . als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde, heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, [geïntimeerde] veroordeeld om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen.

3.Beoordeling

Inleiding
3.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] (in conventie) primair de veroordeling van [appellant] gevorderd de door [geïntimeerde] gestelde beëindigingsovereenkomst [zie hiervoor 2 (b) en (c)] na te komen, het gehuurde te ontruimen en [geïntimeerde] als voorschot op schadevergoeding een bedrag te betalen van € 7.200, evenals een bedrag van € 600,00 per maand vanaf 1 mei 2021 tot aan de ontruiming. Subsidiair heeft [geïntimeerde] wegens huurachterstand de veroordeling van [appellant] gevorderd het gehuurde te ontruimen en [geïntimeerde] aan achterstallige huur een bedrag van € 7.200,00 te betalen, evenals een bedrag van € 600,00 per maand vanaf 1 mei 2021 tot aan de ontruiming. [appellant] heeft (in reconventie) gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, [geïntimeerde] te veroordelen tot een korting op de huurprijs van 50% vanaf maart 2020 wegens corona.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] – op de subsidiaire grondslag – veroordeeld om het gehuurde uiterlijk 31 augustus 2021 te ontruimen. Tevens heeft zij [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 7.200,00 aan huurachterstand en een bedrag van € 600,00 per maand, met ingang van mei 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, alsmede tot betaling van de proceskosten. De tegenvorderingen van [appellant] werden afgewezen.
3.3.
[appellant] heeft het gehuurde op 1 oktober 2021 ontruimd. Partijen zijn het erover eens dat in ieder geval per die datum de tussen hen bestaande huurovereenkomst is geëindigd.
Huurprijsvermindering wegens corona?
3.4.1.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [appellant] tot huurprijsvermindering vanwege, kort gezegd, corona heeft afgewezen. [appellant] betoogt dat de overheidsmaatregelen vanwege corona impact hebben gehad op zijn omzet. Zijn voornaamste klanten waren immers taxibedrijven, restauranthouders en autorijscholen. Als gevolg van de corona-overheidsmaatregelen werden zij alle zwaar getroffen, waardoor er flink minder onderhoud aan de voertuigen van deze ondernemers nodig was en er dus dito minder dan wel helemaal geen gebruik werd gemaakt van de diensten van [appellant] . Om die reden vordert hij (op grond van artikel 7:207 lid 1 BW en/of artikel 6:258 lid 1 BW) in hoger beroep een huurprijsvermindering van 50% vanaf 1 maart tot 2020 tot en met 24 augustus 2021, de datum waarop de memorie van grieven is ingediend. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] enige huurkorting ter zake toekomt.
3.4.2.
De grief faalt alleen al, omdat [appellant] – ondanks de mededeling bij memorie van grieven dat hij dit nog zou doen – zijn stellingen niet cijfermatig of anderszins heeft toegelicht en onderbouwd.
Huurachterstand
3.5.1.
Met
grief 3betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte een huurachterstand vanaf mei 2020 heeft aangenomen. [appellant] stelt de huurpenningen (ook na april 2020) steeds contant aan [geïntimeerde] te hebben voldaan. [geïntimeerde] betwist na mei 2020 nog huur van [appellant] te hebben ontvangen.
3.5.2.
Ook deze grief faalt. Anders dan hij betoogt, rust de bewijslast ten aanzien van de door hem gestelde contante betalingen op [appellant] . Nu [geïntimeerde] deze betalingen betwist en [appellant] op dit punt nog geen begin van bewijs heeft geleverd, zijn de door [appellant] gestelde contante betalingen niet aannemelijk geworden. Het moet er dus voor worden gehouden dat de huurpenningen vanaf mei 2020 niet zijn voldaan. Hieraan doet niet af dat de huur ook voor mei 2020 steeds contant is betaald en over die huurbetalingen geen discussie tussen partijen bestaat, noch dat [appellant] , naar hij stelt, [geïntimeerde] herhaaldelijk vergeefs heeft verzocht de betalingen op een rekeningnummer te mogen doen.
Ontruiming
3.6.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (in overweging 3.6 van het bestreden vonnis) dat een jaar huurachterstand een zodanig lange termijn is dat de (subsidiair) gevorderde ontruiming toewijsbaar is. Overigens onderschrijft het hof dit oordeel.
Rechtskarakter van de gehuurde bedrijfsruimte
3.7.
Bij een behandeling van
grief 2, die betrekking heeft op het rechtskarakter van de door [appellant] van [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte, heeft [appellant] , gezien al het voorgaande, geen belang.
Conclusie, bewijsaanbod, proceskosten.
3.8.1.
De conclusie is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.8.2.
Het door [naam 1] in hoger beroep gedane bewijsaanbod verworpen, reeds omdat voor bewijslevering in dit kort geding geen plaats is.
3.8.3.
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen. Omdat de advocaat [geïntimeerde] wel op de mondelinge behandeling is verschenen maar daar niet het woord heeft gevoerd noch aan hem (of [geïntimeerde] ) vragen zijn gesteld, zal het hof [geïntimeerde] ter zake van deze zitting (in het kader van de te liquideren proceskostenvergoeding) een half punt toekennen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, en begroot die kosten op:
- griffierecht € 338,00
- salaris advocaat
€ 1.921,00(tarief II, anderhalf punt)
totaal € 2.259,00.
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Hinskens-van Neck, R.J.M. Smit en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.