Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
1.Het geding in hoger beroep
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep met nakosten en rente.
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerden] . in de kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep.
2.Feiten
3.Eerste aanleg
- € 36.540,40 uit hoofde van onverschuldigde betaling,
- € 82.587,04 wegens kosten afronden verbouwing,
- € 15.878,00 wegens gederfde inkomsten,
- € 1.727,11 wegens bedorven waren.
4.Beoordeling
- € 24.548,49 uit hoofde van onverschuldigde betaling,
- € 52.283,78 wegens meerkosten nieuwe aannemer afronden verbouwing,
- € 11.264,29 wegens gederfde inkomsten,
- € 1.727,11 wegens bedorven waren.
nadatis opgeleverd en laat dus onverlet dat partijen een fatale opleveringsdatum kunnen afspreken. Vast staat echter dat [appellant] het werk niet heeft opgeleverd. Het hof verwerpt ook het argument van [appellant] dat hij uit de brief van 8 september 2020 (zie 2.7) heeft afgeleid dat [geïntimeerden] . hem een nieuwe termijn heeft gegund. Blijkens de brief gaan [geïntimeerden] . er immers primair van uit dat [appellant] – omdat [appellant] ondanks zijn toezegging het werk niet in week 36 heeft opgeleverd – in verzuim is geraakt. Dat standpunt is juist. Aan de subsidiaire (‘voor de zekerheid’) in de brief opgenomen ingebrekestelling en nadere termijn voor oplevering komt dan geen betekenis toe. Dat een schuldeiser na het intreden van het verzuim de schuldenaar in de gelegenheid stelt om alsnog na te komen, betekent niet dat de schuldeiser afstand doet van zijn recht om zich op het eerder ingetreden verzuim te beroepen, of dat recht verwerkt (ECLI:NL:HR:2024:575, rov. 3.2).
€ 2.175,000 aan [geïntimeerden] . zou moeten worden terugbetaald.
alternatievewerkzaamheden die [appellant] aan de vloer heeft uitgevoerd – het storten van een nieuwe cementdekvloer en afwerking met
tegels – beoordeeld onder het kopje ‘meerwerk’ (onder 5.22 (i)). Daar heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] deze werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft dus niet geoordeeld dat [appellant] een bedrag van € 2.175,00 moet terugbetalen aan [geïntimeerden] . Dit blijkt uit haar berekening met een correctie voor meerwerk (onder 5.23).
nietwas uitgevoerd. Zijn stelling vindt evenmin steun in het rapport van Blouww. De stelling van [geïntimeerden] . in eerste aanleg, waarnaar [appellant] nog verwijst, dat de schilders op 27/28 augustus 2020 ‘weinig meer konden doen dan wat schuurwerk en zijn vertrokken’ omdat ze ‘zónder verf kwamen’, is in het licht van het bovenstaande onvoldoende om tot een andere waardering van de stand van het werk te komen dan de rechtbank.
– ook in hoger beroep – niet gedaan. Het hof verwerpt ook het beroep van [appellant] op de tenzij-bepaling en zijn stelling dat [geïntimeerden] . uit zichzelf hadden moeten begrijpen dat de veranderingen in het werk tot een hogere prijs zouden leiden. [appellant] heeft voor die stelling namelijk niet meer aangedragen dan dat hij (aan de vloer) veel extra werk heeft verricht en [geïntimeerden] . ondernemers zijn die als geen ander weten ‘dat alleen voor niets de zon op gaat’. Omdat dit niets zegt over de mate van deskundigheid van [geïntimeerden] . is dit onvoldoende.
€ 24.548,49te veel aan [appellant] betaald. Omdat [geïntimeerden] . dit geld hebben betaald aan [appellant] vóór de ontbinding van de aannemingsovereenkomst is van onverschuldigde betaling, anders dan zij veronderstellen, geen sprake. [appellant] moet dit bedrag terugbetalen aan [geïntimeerden] . in het kader van zijn ongedaanmakingsverplichting (artikel 6:271 BW). De rechtbank heeft dit bedrag terecht toegewezen. Dit betekent dat grief IV van [appellant] niet slaagt. Dit geldt ook voor grief V van [appellant] , omdat deze grief voortbouwt op grief IV.
€ 7.544,35 komt in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het meerwerk betreft. De kostenraming van Blouww is niet geloofwaardig, omdat zij ziet op een duurdere en luxere variant, aldus [appellant] .
€ 69.175,00 exclusief btw (€ 83.701,75 inclusief btw). Verder hebben [geïntimeerden] . alle facturen overgelegd van de uiteindelijk verrichte werkzaamheden. Niet in geschil is dat deze facturen optellen tot een bedrag van € 82.587,04. [geïntimeerden] . hebben hiermee aan hun stelplicht voldaan. Het ligt vervolgens op de weg van [appellant] om met een gemotiveerde betwisting te komen. Dat heeft hij niet gedaan. Zo heeft [appellant] zijn verweer dat de kostenraming van Blouww niet geloofwaardig is, omdat deze zou zien op een luxere variant, geen handen en voeten gegeven. [appellant] heeft niet aangegeven welke in het rapport opgesomde werkzaamheden buiten de oorspronkelijke overeenkomst zouden vallen. Het hof gaat daar daarom aan voorbij. Dat geldt ook voor de algemene stelling van [appellant] dat de facturen die [geïntimeerden] . hebben overgelegd geen waarde zouden hebben. De door [appellant] genoemde meerwerkfactuur van Bouwens Interieur omvat onder andere werkzaamheden in de toiletruimte en aan wanden in de keuken. Deze werkzaamheden waren ook in de offerte van [appellant] voorzien, zodat zonder toelichting niet valt in te zien waarom deze factuur geen schade zou betreffen. Het verweer van [appellant] dat post 5 (thermostaat) niet in de oorspronkelijke opdracht was overeengekomen, faalt ook. De offerte van [appellant] omvatte immers ook de installatie van gas en licht alsmede apparatuur (waaronder een airconditioning) en de installatie daarvan. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat daaronder niet een thermostaat zou zijn begrepen. Het verweer van [appellant] tegen post 6 ter hoogte van € 2.958,88 slaagt wel, omdat zitkussens voor de cafetaria niet in de offerte zijn genoemd.
(€ 44.222,75 exclusief btw =) € 53.509,52 inclusief btw aan [appellant] hebben betaald. Het verschil tussen deze bedragen is de geleden schade, te weten € 50.324,90. Dit betekent dat het hof
€ 50.324,90zal toewijzen. In zoverre slaagt de grief.
€ 11.119,88.
4 september 2020 is niet toewijsbaar. Het gaat hier om een schadevergoeding. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen en wel vanaf 5 december 2020 (zie 4.30).
€ 138,00zal worden toegewezen. De over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 5 december 2020 (zie 4.30).
€ 1.636,31toewijzen. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (23 december 2020) zal worden toegewezen.
5.Beslissing
€ 11.119,88 + € 138,00 =) € 61.582,78 uit hoofde van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 5 december 2020 tot de dag van betaling;
€ 2.213,00 (1 punt x tarief IV) in het incidenteel hoger beroep en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;