ECLI:NL:GHAMS:2024:788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/2370
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank inzake dwangsombeschikking door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar over een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van 13 mei 2020 en later een verzoek ingediend om een dwangsombeschikking vast te stellen wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet had beslist op het verzoek om de dwangsom vast te stellen. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 1.442 had verbeurd, omdat hij niet tijdig uitspraak had gedaan op het bezwaar. De heffingsambtenaar had de wettelijke termijn overschreden en bovendien niet binnen de gestelde termijn na de ingebrekestelling gereageerd. Het Hof bepaalde ook dat de heffingsambtenaar wettelijke rente verschuldigd was over de dwangsom vanaf 28 april 2021 tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 875, en diende hij het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2370
12 maart 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
tegen de uitspraak van 13 september 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/1935 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende, gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van 13 mei 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Namens belanghebbende heeft zijn gemachtigde bij brief met dagtekening
17 oktober 2022, ingekomen ter griffie van het Hof op 18 oktober 2022, hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 14 februari 2024 gereageerd.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.4.
Het mondeling (aan de bode) gedane verzoek namens de gemachtigde om een nadere zitting te plannen, omdat hij op de dag van de zitting voortijdig moest vertrekken (i.e. nog voordat de voor de behandeling van de zaak geplande 45 minuten, als in de uitnodiging voor de zitting vermeld, waren verstreken), heeft het Hof gepasseerd.

2.Feiten

2.1.
Op 3 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar van de gemachtigde een bezwaarschrift ontvangen waarin hij namens belanghebbende bezwaar maakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 13 mei 2020. Die aanslag is aan belanghebbende opgelegd in verband met parkeren aan de [A-straat] in [plaats] .
2.2.
Op 6 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar een ingebrekestelling ontvangen van de gemachtigde met de mededeling dat de termijn om te beslissen op het bezwaarschrift is verstreken en met het verzoek alsnog binnen veertien dagen uitspraak op bezwaar te doen. In de desbetreffende brief heeft de gemachtigde verwezen naar artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.3.
Met dagtekening 10 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar gestuurd naar “Verkeersboete.nl, Postbus 15, 2701 AE Zoetermeer”. De desbetreffende brief heeft de heffingsambtenaar retour ontvangen, omdat het genoemde postbusnummer niet juist is (i.e. afwijkt van het door de gemachtigde opgegeven postbusnummer).
2.4.
Met dagtekening 3 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar alsnog naar het juiste postbusnummer verzonden. De gemachtigde heeft de uitspraak op bezwaar op 4 maart 2021 ontvangen.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat het bezwaar gegrond is verklaard en dat de bestreden naheffingsaanslag wordt vernietigd. De vermelde reden is dat belanghebbende een kopie van een gehandicaptenparkeerkaart heeft overgelegd en dat een naheffingsaanslag op grond van coulancebeleid wordt vernietigd bij een eerste geval van zonder betaling parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart die niet zichtbaar in het voertuig is aangebracht.
2.6.
Op 9 maart 2021 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht een dwangsom vast te stellen wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Op 25 april 2021 heeft belanghebbende per e-mail een rappel gestuurd. De heffingsambtenaar heeft ook daarop geen dwangsombeschikking genomen.
2.7.
Op 31 maart 2021 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de in 2.5 bedoelde uitspraak op bezwaar. In het beroepschrift heeft belanghebbende mede geklaagd over het niet vaststellen van een dwangsombeschikking. In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
Op 8 juni 2021 heeft belanghebbende ook beroep ingesteld tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op het in 2.1 bedoelde bezwaar. Dat beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitspraak op bezwaar reeds was gedaan.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd aan belanghebbende vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft de bestreden uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de op 10 februari 2021 gedagtekende uitspraak op bezwaar. Omdat belanghebbende over de dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft geklaagd, heeft dat beroep op grond van artikel 4:19, lid 1, Awb mede betrekking op die dwangsom, althans op het niet vaststellen ervan (vgl. HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:787). De rechtbank heeft daarom ten onrechte niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vast te stellen dat de heffingsambtenaar een dwangsom wegens het niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar heeft verbeurd. Dat zal het Hof alsnog doen.
4.2.
Omdat het bezwaarschrift op 3 juni 2020 is ontvangen, en daarmee meer dan zes weken voor het einde van het jaar 2020, had de heffingsambtenaar uiterlijk op 31 december 2020 uitspraak moeten doen (artikel 236, lid 2, Gemeentewet). De heffingsambtenaar heeft dat niet gedaan. Hij heeft vervolgens ook niet binnen twee weken na de ontvangst op 6 januari 2021 van de ingebrekestelling de uitspraak op bezwaar gedaan, terwijl geen geval als bedoeld in artikel 4:17, lid 6, Awb aan de orde is. De heffingsambtenaar heeft daarom een dwangsom aan belanghebbende verbeurd (artikel 4:17 Awb in verbinding met artikel 7:14 van die wet).
4.3.
De dwangsom is verbeurd voor het wettelijk maximum van 42 dagen, oftewel voor een bedrag van € 1.442. De dwangsom is voor het eerst verschuldigd geworden over
21 januari 2021, de dag waarop na de ontvangst van de ingebrekestelling twee weken waren verstreken, en voor het laatst over 3 maart 2021 (de 42ste dag), de dag waarop de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt door de toezending per post naar het juiste adres. De heffingsambtenaar heeft niet of althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de uitspraak op bezwaar (de gemachtigde van) belanghebbende eerder heeft bereikt en, zo ja, wanneer precies.
4.4.
Conform het verzoek van belanghebbende zal het Hof voorts bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd over de dwangsom, en wel vanaf 28 april 2021 tot de dag van algehele voldoening. Omdat 3 maart 2021 de laatste dag is waarover de dwangsom is verschuldigd, had de dwangsombeschikking op 17 maart 2021 moeten zijn vastgesteld (artikel 4:18 Awb) en bij vaststelling op die dag had uiterlijk op 28 april 2021 moeten zijn betaald (artikel 4:87, lid 1, Awb; vgl. HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1774).
4.5.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

5.Kosten

5.1.
De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op € 875. Daarbij is uitgegaan van 4 punten (beroepschrift, verschijnen ter zitting bij de rechtbank, hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting bij het Hof), een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,25 (zeer licht).
5.2.
Voor de gehanteerde wegingsfactor is redengevend dat het Hof de bewerkelijkheid en complexiteit van het beroep en het hoger beroep als zeer gering waardeert. De werkbelasting voor de gemachtigde kon daarom zeer beperkt zijn. De gemachtigde hoefde namelijk slechts onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 6 januari 2021 en de datum van toezending van de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres aan te voeren dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen dwangsombeschikking strekkende tot toekenning van de maximale dwangsom heeft genomen.
5.3.
Overeenkomstig het verzoek van belanghebbende zal het Hof voorts bepalen dat de heffingsambtenaar de wettelijke rente is verschuldigd over de te vergoeden proceskosten en het te vergoeden griffierecht wanneer die bedragen niet tijdig (binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is gedaan) worden voldaan.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin niet is beslist over de door de heffingsambtenaar verbeurde dwangsom wegens het niet-tijdig doen van de in beroep bestreden uitspraak op bezwaar;
  • stelt vast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar over de verbeurde dwangsom de wettelijke rente is verschuldigd vanaf 28 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep (€ 49) en het hoger beroep (€ 136) heeft betaald, in totaal € 185;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor het geding in beroep en in hoger beroep, vastgesteld op € 875 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar de wettelijke rente is verschuldigd over het te vergoeden griffierecht en over de kosten waarin hij is veroordeeld vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot de dag van de algehele voldoening.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op