ECLI:NL:GHAMS:2025:1035

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/1252
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016, die was berekend op een belastbare winst van € 1.854.533, inclusief belastingrente van € 105.433. De gemachtigde van belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld en de gronden later aangevuld, waarop de inspecteur van de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 is het onderzoek ter zitting afgerond.

De zaak draait om de vraag of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de toepassing van artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waarbij de inspecteur de stand van de herinvesteringsreserve op 2 augustus 2016 aan de winst van belanghebbende in 2016 wil toevoegen. Belanghebbende betoogde dat de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat artikel 12a geen toepassing zou vinden, omdat de inspecteur de aangiften voor de jaren 2017 tot en met 2019 had gevolgd, inclusief de herinvesteringsreserve. Het Hof oordeelde echter dat het betoog van belanghebbende faalde, omdat de inspecteur in de aanslagregeling voor 2016 expliciet een standpunt had ingenomen dat ongunstig was voor belanghebbende. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/1252
25 maart 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. Jibodh)
tegen de uitspraak van 14 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/2479 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende, betreffende de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 (berekend naar een belastbare winst van € 1.854.533) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (tot een bedrag van € 105.433), ongegrond verklaard.
1.2.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende het hoger beroep ingesteld en heeft de gronden later aangevuld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 7 maart 2025 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank reeds vastgestelde feiten, waarover tussen partijen geen geschil bestaat.
2.1.
Belanghebbende is een beheer- en exploitatiemaatschappij en houdt zich met name bezig met de exploitatie van onroerende zaken. Zij is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid met de volgende twee dochtermaatschappijen: [bedrijf 1] . en [bedrijf 2] .
2.2.
[naam 1] heeft bij akte van 22 oktober 2015 885 aandelen in belanghebbende, zijnde vijf percent van het aandelenkapitaal, geschonken aan zijn zoon [naam 2] , waarna hij op 1 januari 2016 nog 95 percent van het aandelenkapitaal in belanghebbende bezat (16.811 aandelen). Die 95 percent van de (gewone) aandelen in belanghebbende heeft [naam 1] bij akte van 2 augustus 2016 geschonken aan [bedrijf 4] , een vennootschap met als enig aandeelhouder en bestuurder, [naam 2] . Per 2 augustus 2016 heeft [naam 1] alleen een op dezelfde dag uitgegeven preferent aandeel in belanghebbende gehouden, dat recht geeft op uitkering van de eerste € 150.000 winst van belanghebbende in enig jaar en recht geeft om een bestuurder te benoemen, naast de bestuurder die de gewone aandeelhouders benoemen.
2.3.
De stand van de door belanghebbende gevormde herinvesteringsreserve was op 1 januari 2016 € 1.373.837 en op 2 augustus 2016 € 1.300.250. Belanghebbende heeft daarna nog een bedrag van € 545.403 als (toevoeging aan de) herinvesteringsreserve aangemerkt, in verband met de verkoop door haar van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [Z] in september 2016.
2.4.
Belanghebbende heeft de aangifte vennootschapsbelasting 2016 ingediend naar een belastbare winst van € 8.900.
2.5.
Na twee vragenbrieven van de inspecteur over de aangifte en de reacties daarop van belanghebbende, heeft de inspecteur op 5 maart 2020 aangekondigd voornemens te zijn de aanslag in afwijking van de aangifte op te leggen en de stand van de herinvesteringsreserve op 2 augustus 2016 van € 1.300.250 toe te voegen aan de winst, op grond van artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet). Verder heeft de inspecteur geschreven de vorming van een herinvesteringsreserve van € 545.403 in verband met de verkoop van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [Z] niet te aanvaarden.
2.6.
De inspecteur heeft op 18 april 2020 de aanslag vennootschapsbelasting 2016 opgelegd overeenkomstig zijn voornemen. De uitspraak op bezwaar heeft hij gedaan op 14 april 2021. Daarbij heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.7.
De inspecteur heeft de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 2017 en de daarin opgenomen dotatie aan de herinvesteringsreserve, na gemaakt bezwaar tegen de aanslag met daarin een correctie van de dotatie aan de herinvesteringsreserve in de aangifte, alsnog gevolgd op 9 oktober 2021. De aanslagen voor 2018 en 2019 heeft de inspecteur op 30 april 2022 respectievelijk 9 mei 2023 conform de aangiften opgelegd. Voor 2017 tot en met 2019 heeft de inspecteur enige vragen aan belanghebbende gesteld met betrekking tot de herinvesteringsreserve. Voor het jaar 2020 is door de inspecteur het standpunt ingenomen dat de herinvesteringsreserve vrijvalt vanwege het ontbreken van (een voornemen tot) tijdige herinvestering bij belanghebbende.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de toepassing van artikel 12a van de Wet, in de zin dat het gehele bedrag van de in de aangifte 2016 opgenomen herinvesteringsreserve aan de winst moet worden toegevoegd.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de litigieuze aanslag uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat de stand van de herinvesteringsreserve op 2 augustus 2016 aan de winst van belanghebbende in het jaar 2016 moet worden toegevoegd en dat een herinvesteringsreserve niet kan worden gevormd voor de vervreemding van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [Z] , een en ander op grond van artikel 12a van de Wet. Dat standpunt heeft de inspecteur herhaald in zijn uitspraak op bezwaar van 14 april 2021 en gehandhaafd in de daarop gevolgde gerechtelijke procedure.
4.2.
Belanghebbende heeft betoogd dat de inspecteur desondanks het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat artikel 12a van de Wet geen toepassing zou vinden in de zin dat het hele bedrag van de herinvesteringsreserve in 2016 in stand zou blijven. Zij heeft daartoe erop gewezen dat de inspecteur (uiteindelijk) de aangiften voor de jaren 2017 tot en met 2019 heeft gevolgd inclusief de daarin aangegeven herinvesteringsreserve, terwijl het dezelfde reserve betreft als in het jaar 2016 én de inspecteur vragen over die reserve heeft gesteld. Verder heeft belanghebbende verwezen naar een standpunt van de inspecteur naar aanleiding van de aangifte voor het jaar 2020, inhoudende dat de herinvesteringsreserve in dat jaar vrijvalt.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof faalt het betoog van belanghebbende. In het kader van de aanslagregeling voor de jaren 2017 tot en met 2019 heeft de inspecteur in elk geval niet expliciet een standpunt ingenomen over de toepasselijkheid van artikel 12a van de Wet bij belanghebbende in 2016. Een expliciet standpunt daarover heeft hij slechts ingenomen in het kader van de aanslagregeling voor 2016 en van de bezwaar- en beroepsprocedure die daarop is gevolgd, zij het in voor belanghebbende ongunstige zin. Mede in dat licht bezien kan bij belanghebbende verder door het latere volgen van de aangiften voor de jaren 2017 tot en met 2019 redelijkerwijs niet indruk zijn ontstaan dat de inspecteur dat standpunt bij nader inzien onjuist heeft bevonden en daarop is teruggekomen. Dat wordt niet anders door de vragen die de inspecteur heeft gesteld, als weergegeven in de correspondentie die belanghebbende heeft overgelegd. Ten slotte ontgaat het Hof de betekenis van het standpunt van de inspecteur over de herinvesteringsreserve in 2020. Dat betreft de na 2016 gevormde herinvesteringsreserve.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling ziet het Hof geen aanleiding, ook niet naar aanleiding van de bewering van belanghebbende dat de inspecteur ter zitting bij de rechtbank zeer lichtvaardig met de waarheid zou zijn omgesprongen, nu die bewering sterk overtrokken voor komt.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: