ECLI:NL:GHAMS:2025:1089

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.350.411/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], die op dat moment 7 jaar oud is. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, had op 28 oktober 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 30 april 2025. De vader van [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en [minderjarige] bij hem terug te plaatsen. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) zijn het echter eens met de beslissing van de kinderrechter.

De vader heeft op 27 januari 2025 hoger beroep ingesteld en de moeder heeft op 19 februari 2025 een verweerschrift ingediend. De GI heeft op 27 februari 2025 ook een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 waren de vader, de moeder, de pleegouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De vader was echter niet aanwezig. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, dat op 22 april 2025 uitspraak heeft gedaan.

Het hof heeft overwogen dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden heeft verlengd. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat hij in staat is om [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. Ondanks dat hij zich heeft ingespannen om zijn situatie te verbeteren, zijn er nog steeds zorgen over zijn verslavingsproblematiek en zijn vermogen om voor [minderjarige] te zorgen. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij bij de pleegouders blijft wonen, waar zij zich positief ontwikkelt. Het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.411/01
zaaknummer rechtbank: C/15/349862 / JU RK 24-375
beschikking van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio [regio],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna: de moeder), bijgestaan door mr. J.I. Vervest, advocaat te Heemskerk;
- [pleegouders] (hierna: de pleegouders).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]
(7 jaar).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 28 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 30 april 2025. De vader is het daar niet mee eens en wil dat het inleidende verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen alsnog wordt afgewezen en dat [minderjarige] bij hem wordt teruggeplaatst. De moeder en de GI zijn het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 27 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 19 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 27 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vader van 19 maart 2025 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
2.5
De zitting heeft op 19 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader, alsmede twee stagiaires van haar kantoor;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegouders;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark.
De vader was niet aanwezig tijdens de zitting in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2017 te [gemeente] .
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 7 mei 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, voor het laatst tot 30 april 2025.
3.3
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, voor het laatst tot 7 mei 2021.
3.4
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, voor het laatst tot 30 april 2023.
3.5
Bij beschikking van 14 april 2023 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.6
Bij beschikking van 2 augustus 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, voor het laatst tot 30 april 2025.
3.7
Sinds augustus 2023 woont [minderjarige] bij de pleegouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, namelijk een pleeggezin, tot 30 april 2025 verlengd.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar verlengen.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte heeft verlengd. De afgelopen tijd heeft de vader zich ingezet om zijn situatie te verbeteren. Hij onderhoudt actief contact met zijn persoonlijk begeleider van DNO Doen, heeft een bewindvoerder ingeschakeld voor hulp bij zijn financiële zaken en heeft zich opnieuw aangemeld bij Brijder voor hulp bij het verminderen van zijn wietgebruik. De vader kan [minderjarige] voldoende veiligheid bieden en er zijn geen belemmeringen voor haar terugkeer naar de vader. De vader heeft echter onvoldoende de kans gehad om te laten zien dat hij de zorg voor [minderjarige] wel kan dragen. Daarbij frustreert de GI de terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De samenwerking met de GI is moeizaam als gevolg van de gebrekkige regievoering door de GI. Er zijn veel wisselingen van jeugdbeschermers en omgangsbegeleiders geweest en de informatievoorziening door de GI is beperkt. Hierdoor zijn de voorwaarden waaraan de vader moet werken voor terugplaatsing onduidelijk. Ook is de frequentie van de omgang daardoor ten onrechte beperkt. De vader is bereid om de benodigde hulp te ontvangen, maar daarvoor is wel nodig dat de GI de continuïteit beter waarborgt.
5.3
Volgens de GI is de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden verlengd. De vader is niet in staat om [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, ondanks dat hij veel kansen heeft gehad om te laten zien dat hij aan de gestelde voorwaarden heeft gewerkt. De GI heeft meerdere gesprekken met de vader gevoerd over de voorwaarden, waardoor deze niet onbekend voor hem kunnen zijn. Daarnaast is de situatie niet verstoord doordat er wisselingen van hulpverleners zijn geweest, maar door het gebrek aan inzet van de vader om zelf de noodzakelijke hulp aan te nemen en te werken aan zijn eigen problematiek. De vader heeft weliswaar contact gezocht met Brijder, maar hij heeft de aangeboden hulp uiteindelijk niet geaccepteerd en is niet gestopt met zijn wietgebruik. Ook heeft de vader de hulp van
10 voor Toekomst, die was gericht op zijn emotieregulatie en verslaving, geweigerd. Daarnaast kampt de vader nog steeds met schulden. Verder blijft hij [minderjarige] tijdens de omgang belasten met volwassenzaken. De GI ziet dat [minderjarige] na de omgang regelmatig overbelast en emotioneel ontregeld is, waardoor de frequentie van de omgang met de vader is verminderd. Sinds haar verblijf bij de pleegouders gaat het veel beter met [minderjarige] . Het is dan ook belangrijk dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen, zodat haar positieve ontwikkeling kan worden voortgezet.
5.4
De moeder staat achter de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De vader is niet in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Hij heeft de afgelopen tijd geen verbetering doorgemaakt. Hij gaat nog altijd de strijd aan met alle betrokkenen, heeft geen traject bij Brijder afgerond en heeft de hulp van 10 voor Toekomst gestopt. Ook lukt het de vader niet om in het belang van [minderjarige] te handelen. Zo belast hij haar tijdens de omgang nog steeds met volwassenzaken en doet hij toezeggingen aan [minderjarige] over het contact met hem. [minderjarige] heeft veel tijd nodig om bij te komen van de omgang. Bovendien neem de vader geen verantwoordelijkheid voor zijn acties en legt hij de schuld van de situatie vooral buiten zichzelf, in plaats van deze te accepteren. Verder ziet de moeder [minderjarige] opbloeien bij de pleegouders, waardoor het van belang is dat de huidige situatie blijft voortduren.
5.5
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt bij hen. Sinds enige tijd heeft zij geen woede-uitbarstingen meer. Ook kan zij goed praten over haar gevoelens, vraagt zij om hulp en is zij langzaam bezig met het verwerken van haar verleden. Wel wil [minderjarige] vaak nog de controle houden en als dat niet lukt uit zij dit soms richting haar leeftijdgenoten, bijvoorbeeld door hen te duwen. De pleegouders gaan daar steeds beter mee om en krijgen daarbij ook hulp. Ook krijgt [minderjarige] hulp van een kindercoach voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De omgang met de vader kan belastend zijn voor [minderjarige] en zij heeft daarna tijd nodig om bij te komen. De vader komt de afspraken niet altijd na en zijn wisselende emoties hebben effect op [minderjarige] . Zij is in het contact met haar vader veel bezig met zijn behoeftes en heeft het gevoel dat zij voor hem moet zorgen. Het is van belang dat [minderjarige] rust en stabiliteit in haar leven ervaart en de pleegouders kunnen haar dit bieden.
Het advies van de raad
5.6
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige] heeft veel meegemaakt in haar leven en heeft als gevolg daarvan problemen ontwikkeld. Gelet op de belaste voorgeschiedenis van [minderjarige] is het van belang dat zij nu rust, stabiliteit en duidelijkheid gaat ervaren. De vader kan haar dat op dit moment niet bieden. Hij is door zijn verslaving onvoldoende emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] . Daarnaast is hij er in het verleden niet altijd geweest op de momenten dat hij voor [minderjarige] aanwezig moest zijn en lijkt hij steeds in oude patronen te vervallen. Bij een terugplaatsing bij de vader zou [minderjarige] afhankelijk van hem zijn en dat is nu niet wenselijk en niet in haar belang. Bij de pleegouders krijgt [minderjarige] de ruimte om de ingezette therapie te benutten en haar verleden te verwerken.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er is al veel gebeurd in het jonge leven van [minderjarige] . In de evaluatie van de beschermingsmaatregelen van 28 februari 2024 heeft de GI gerapporteerd dat verschillende hulpverleningsinstanties bij [minderjarige] signalen hebben geconstateerd dat in haar vroege jeugd sprake is geweest van emotionele en fysieke verwaarlozing, onder-stimulatie en mogelijk grensoverschrijdend gedrag en dat zij daardoor onderliggende trauma’s heeft. [minderjarige] heeft nooit met haar ouders samen in gezinsverband gewoond en woonde vanaf haar geboorte in december 2017 bij de moeder. Sindsdien waren er zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de moeder. In eerste instantie is daarvoor in het preventief kader hulpverlening ingezet. Vervolgens is [minderjarige] in mei 2019 onder toezicht van de GI gesteld en in september 2019 uithuisgeplaatst bij de oma van moederszijde. De kinderrechter overwoog toen dat de moeder vanwege haar eigen trauma en problematiek niet kon aansluiten bij [minderjarige] . Ook bestond er onrust in haar leven omdat zij tijdens haar verblijf bij de moeder vaak is verhuisd op jonge leeftijd. In mei 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] in het kader van een uithuisplaatsing bij de vader geplaatst. Vervolgens zijn verschillende meldingen bij Veilig Thuis gedaan. Er waren aanhoudende zorgen over de basale verzorging, opvoeding en veiligheid van [minderjarige] bij de vader, die ondanks intensieve begeleiding niet konden worden weggenomen, waardoor zij in augustus 2023 bij de pleegouders is geplaatst, waar zij nog altijd woont. De afgelopen jaren is verschillende hulpverlening bij de vader betrokken geweest, zoals 10 voor Toekomst, het OKT en Brijder. De vader krijgt nu hulp van een bewindvoerder en een persoonlijk begeleider van DNO Doen. De pleegouders krijgen op dit moment hulp van Levvel via multidimensionale therapeutische pleegzorg. Deze extra intensieve pleegzorgbegeleiding is ingezet vanwege signalen van een onveilige hechting en zorgelijk gedrag bij [minderjarige] . [minderjarige] krijgt op dit moment hulp van een kindercoach. Op het moment dat de zitting in hoger beroep plaatsvond was de GI voornemens een perspectiefbesluit te nemen voorafgaand aan de zitting bij de kinderrechter waarop de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing na 30 april 2025 behandeld wordt. De GI heeft ter zitting verklaard aan Levvel te hebben voorgelegd of zij een Terug Naar Huis Onderzoek kunnen uitvoeren, maar Levvel achtte het slagen daarvan niet haalbaar. Ten tijde van de zitting in hoger beroep hebben [minderjarige] en de moeder om de week omgang, die sinds kort zonder begeleiding plaatsvindt. De frequentie van de omgang tussen [minderjarige] en de vader heeft de GI recent beperkt van één keer in de twee weken naar één keer in de zes weken. De omgang met de vader wordt begeleid door Praktijk Irene Heim.
5.8
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op juiste gronden heeft verlengd. [minderjarige] heeft door alles wat zij heeft meegemaakt problematiek ontwikkeld en dit maakt haar kwetsbaar. Zij heeft daarom een meer dan gemiddelde zorg- en opvoedbehoefte. Het hof overweegt met de kinderrechter dat nog steeds zorgen bestaan over het gedrag van [minderjarige] en dat zij daarvoor gespecialiseerde hulp nodig heeft. Op dit moment wordt voor [minderjarige] hulp ingezet en om toe te komen aan het verwerken van haar verleden heeft zij structuur, stabiliteit en veiligheid nodig. De pleegouders kunnen dit bieden en krijgen daarbij extra intensieve begeleiding. [minderjarige] ontwikkelt zich bij hen, ondanks haar problematiek, positief.
5.9
Het hof acht een thuisplaatsing bij de vader, waarbij hij de volledige zorg voor [minderjarige] draagt, nu niet haalbaar, omdat een thuisplaatsing de ontwikkelingsbedreiging in stand zou houden. De vader stelt dat hij onvoldoende de kans heeft gehad om te laten zien dat hij in staat is [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Het hof is echter met de GI van oordeel dat de vader voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om dat te laten zien. [minderjarige] heeft van mei 2021 tot augustus 2023 bij de vader gewoond. Toen is gebleken dat de vader geen veilige thuissituatie aan [minderjarige] kon bieden. Vervolgens is de uithuisplaatsing bij de verlengingen steeds getoetst en heeft de vader daarbij elke keer de kans gekregen om zijn situatie te verbeteren. Het hof is met de GI van oordeel dat de vader de afgelopen tijd geen structurele vooruitgang heeft laten zien. Er bestaan nog steeds zorgen over de onveiligheid in de thuissituatie van de vader. Gebleken is dat hij nog altijd niet voldoet aan de voorwaarden voor terugplaatsing en zich onvoldoende heeft ingezet om daaraan wel te voldoen, ondanks aansturing van de hulpverlening. Zo bestaan over de beschikbaarheid van de vader als gevolg van zijn verslavingsproblematiek al lange tijd zorgen, maar is hij daarvoor nog niet in behandeling gegaan. Dit ondanks het feit dat hij zich eerder heeft aangemeld voor hulp bij Brijder en van hen advies heeft gekregen over de behandelingsvorm die hem zou kunnen helpen. Hij wilde niet meewerken aan een volledige opname voor zijn verslaving. Daarbij heeft de vader geen hulp gezocht om aan zijn persoonlijke problematiek te werken. Ook blijft de vader zich richten op zijn frustratie over de regievoering van de GI, terwijl het voor [minderjarige] nodig is dat hij zich focust op het werken aan de gestelde voorwaarden en het samenwerken met de GI. Daaruit blijkt dat het de vader onvoldoende lukt om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Dit komt ook tot uiting tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de vader haar belast met volwassenzaken en toezeggingen over terugplaatsing en uitbreiding van het contact tussen hen. Gebleken is dat [minderjarige] daar last van heeft, waardoor de GI heeft besloten de frequentie van de omgang te verminderen.
5.1
Verder overweegt het hof dat de pleegouders en de moeder ter zitting hebben verklaard dat het contact tussen hen goed is en zij een vertrouwensband hebben opgebouwd. Ook de omgang tussen [minderjarige] en de moeder verloopt positief. Het is in het belang van [minderjarige] dat ruimte wordt geboden voor de rol van de moeder in haar leven en het hof acht dit dan ook een positieve ontwikkeling.
5.11
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht door de kinderrechter verlengd tot 30 april 2025. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. A.N. van de Beek.