Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De motivering van de beslissing
“de conclusie dat de kinderen teruggeplaatst kunnen worden bij de moeder niet of onvoldoende gedragen wordt door het onderzoek omdat essentiële vragen niet zijn beantwoord en niet alle relevante factoren zijn meegewogen. De rechtbank deelt deze kritiek en zorgen. Daarbij gaat het er vooral om dat de vragen B1, C1 en C3(zie hierna bij r.o. 5.9, red.)
van de rechtbank door PSY onvoldoende zijn beantwoord. Uit de PSY rapportages (en de aanvullende schriftelijke toelichting van PSY) blijkt namelijk niet, althans onvoldoende, welke factoren zijn meegewogen bij de totstandkoming van het PSY advies tot terugplaatsing en welk afwegingskader (zoals het BIC model) is gehanteerd. In het bijzonder is niet of onvoldoende gebleken hoe de opvoedvaardigheden van de moeder zijn afgewogen tegen de specifieke opvoedbehoeften van elk van de drie kinderen afzonderlijk (onderzoeksvraag B1). Ook is niet duidelijk of en zo ja welke afweging is gemaakt tussen de indicaties voor en tegen terugplaatsing, mede gelet op de problematiek van moeder of kind (onderzoeksvraag Cl). Verder ontbreekt een inschatting van de indicaties voor en tegen continuering van het verblijf in het gezinshuis van elk kind (onderzoeksvraag C3). Dat dit in het rapport impliciet zou zijn gebeurd zoals PSY in haar aanvullende brief aan de advocaat van de moeder heeft laten weten, is precies waar het om gaat; de rechtbank mist een expliciete onderbouwing van het advies.