ECLI:NL:GHAMS:2025:1229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
200.351.433
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ingangsdatum termijn schuldsaneringsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de appellant tot wijziging van de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.C.W. Plaat, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, dat op 12 februari 2025 was afgewezen. De appellant verzocht om de termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen zodat deze eindigt op of rond 22 maart 2025, of op 22 april 2025. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zijn verzoek enkel een verzoek tot toepassing van artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw) was, en dat het verzoek niet door de rechter-commissaris was behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat het toelatingsvonnis van 22 december 2023, waarin de appellant was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, onherroepelijk is geworden. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel in aanmerking kwam, en dat de appellant alsnog een verzoek kan indienen bij de rechter-commissaris op basis van artikel 349a lid 2 Fw. Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.351.433/01
insolventienummer rechtbank : C/13/23/71-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Ede.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 20 februari 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2025, waarbij het verzoek van [appellant] tot wijziging van de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 8 april 2025. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Plaat voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, met bijlagen, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, en de nader namens [appellant] ingediende stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling zodanig te wijzigen dat de regeling eindigt op of rond 22 maart 2025, althans op 22 april 2025. Daartoe heeft [appellant] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling enkel een verzoek zou zijn tot toepassing van artikel 349a lid 1 Faillissementswet (Fw), met een eerdere ingangsdatum tot gevolg. [appellant] heeft bedoeld het verzoek tot toepassing van artikel 349a Fw te richten aan de rechter-commissaris. Het verzoek is echter niet behandeld door de rechter-commissaris, maar ten onrechte door de rechtbank als een verzoek tot enkel een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling. Onderhavig verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling moet ook worden gezien als een verzoek tot verkorting van de termijn. Bij het toelatingsverzoek was [appellant] niet op de hoogte van de mogelijkheid een verzoek te kunnen doen tot toepassing van artikel 349a lid 1 Fw. Daarom heeft hij daar destijds niet om verzocht en heeft hij ook geen hoger beroep ingesteld tegen het toelatingsvonnis. Bij toelating heeft de rechter ten onrechte artikel 349a lid 1 Fw niet ambtshalve toegepast. Op grond van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:3927) doet de omstandigheid dat bij toelating geen verzoek ex artikel 349a lid 1 Fw is gedaan in beginsel niet af aan de bevoegdheid van de rechter-commissaris om op grond van een later verzoek ex artikel 349a lid 2 Fw te besluiten tot verkorting van de looptijd. Anders dan in aangehaalde uitspraak is het onderhavige verzoek wel inhoudelijk en met stukken onderbouwd. Daaruit blijkt dat [appellant] voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling aan de geldende eisen heeft voldaan, aldus steeds [appellant] .
2.2.
Het hof overweegt als volgt. Bij vonnis van 22 december 2023 is [appellant] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en is de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 18 maanden, ingaande vanaf de datum van het vonnis. Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld ten gevolge waarvan de daarin genomen beslissing (in beginsel) onherroepelijk is. De wet biedt geen mogelijkheid om terug te komen van deze beslissing en alsnog - zo begrijpt het hof de strekking van het verzoek in hoger beroep - de door [appellant] gewenste toepassing aan artikel 349a lid 1 Fw te geven. Dat de rechtbank destijds heeft verzuimd ambtshalve te onderzoeken of toepassing moest worden gegeven aan de met ingang van 1 juli 2023 opgenomen mogelijkheid de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling eerder vast te stellen dan de datum van het vonnis, welke ambtshalve toepassing blijkens HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913 wel had moeten worden verricht, laat onverlet dat het toelatingsvonnis onherroepelijk is geworden.
2.3.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 31 en 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter in het vonnis, arrest of de beschikking een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, verbeteren. Naar mr. Plaat desgevraagd ook heeft erkend, is het hiervoor beschreven verzuim geen kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel in de zin van artikel 31/32 Rv. Immers, niet kan worden gezegd dat in het geval de toelatingsrechter ambtshalve toepassing had gegeven aan artikel 349a lid 1 Fw aan de hand van de destijds aan de rechter beschikbare gegevens dit zonder meer had geleid tot een eerdere ingangsdatum zoals [appellant] dat thans wenst. Die uitkomst was in zoverre ongewis.
2.4.
Het voorgaande laat onverlet dat [appellant] (alsnog) op de voet van artikel 349a lid 2 Fw een verzoek kan doen aan de rechter-commissaris tot wijziging van de termijn.
2.5.
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, K.A.J. Bisschop en N.J. Huurdeman en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.