ECLI:NL:GHAMS:2025:1234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
24/338
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2024, waarin het beroep wegens niet-tijdig beslissen door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had eerder bepaald dat de heffingsambtenaar binnen twee weken na de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 een besluit moest nemen over een herzieningsverzoek van belanghebbende. De rechtbank Midden-Nederland had daarbij een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de heffingsambtenaar te laat was met het nemen van een besluit, met een maximum van € 15.000,-. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar uiterlijk op 8 december 2022 een besluit had moeten nemen, maar de rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen ingebrekestelling had verzonden, waardoor het beroep niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed. Het Hof Amsterdam bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een niet-tijdig beslissen door de heffingsambtenaar, aangezien er een hoger beroep aanhangig was tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/338
29 april 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: P.L.G. Jurg)
tegen de uitspraak van 6 februari 2024 in de zaak met kenmerk AMS 23/6502 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij brief van 3 april 2023 is belanghebbende in beroep gekomen tegen het uitblijven van een besluit van de heffingsambtenaar, zoals hem was opgedragen door de rechtbank Midden-Nederland in haar uitspraak van 11 november 2022 met kenmerk UTR 21/4853-V.
1.2.
Op 6 februari 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de door belanghebbende bedoelde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, behoudens de uitspraak op verzet, vernietigd en het beroep wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:893).
1.3.
De rechtbank heeft het onderhavige beroep niet tijdig beslissen (eveneens) op
6 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank (zie 1.3) door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 maart 2024. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 16 april 2025 heeft de gemachtigde van belanghebbende een nader stuk ingediend en aangegeven de zitting van 23 april 2025 niet te zullen bijwonen.
1.6.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij is aan de orde, evenals in eerste aanleg, of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“3. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland volgt dat verweerder in die zaak binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit moet nemen over een herzieningsverzoek van eiseres. De rechtbank Midden-Nederland heeft bepaald dat verweerder in die zaak aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
4. Eiseres voert aan dat verweerder volgens de uitspraak uiterlijk op 8 december 2022 een besluit had moeten nemen.
5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [noot rechtbank: Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f van de Awb.]
6. Ingevolge 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
7. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo, dat verweerder gehouden is om met een besluit de hoogte van de dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank overweegt dat eiseres, zoals haar gemachtigde op zitting heeft erkend, geen ingebrekestelling heeft verzonden aan verweerder. Nu eiseres geen ingebrekestelling aan verweerder heeft toegezonden, voldoet het beroep niet aan de voorwaarden die de wet stelt aan een beroep tegen het niet tijdig beslissen.”

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 3 tot en met 7) tot de zijne.
4.2.
Naast het feit dat belanghebbende de heffingsambtenaar na de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2022 niet in gebreke heeft gesteld (zie onder 7 van de rechtbankuitspraak), en om die reden het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de rechtbank, was er gelet op het aanhangige hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen die uitspraak (zie 1.2) hoe dan ook geen sprake van een niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar. Daar komt nog bij dat met de vernietiging van die rechtbankuitspraak op de heffingsambtenaar niet (langer) de verplichting rust tot het nemen van het bedoelde besluit.
4.3.
Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, leidt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, M.J. Leijdekker en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: