Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De verdere beoordeling
€ 2.428,00(tarief II, twee punten)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben appellanten, consumenten, [geïntimeerde] als aannemer ingeschakeld voor de verbouwing van hun garage. De partijen zijn in geschil over de prijsafspraken die zijn gemaakt voor de werkzaamheden. Het hof oordeelt dat de kosteninschatting van [geïntimeerde] voor de initiële opdracht moet worden beschouwd als een richtprijs volgens artikel 7:752 BW. [geïntimeerde] heeft de appellanten niet tijdig gewaarschuwd voor hogere kosten, waardoor zij maximaal 110% van de richtprijs in rekening mocht brengen. Het hof constateert dat er meerwerk is uitgevoerd, waarvoor de appellanten moesten begrijpen dat dit tot een prijsverhoging zou leiden. Het hof heeft de kostenbedingen in de overeenkomst beoordeeld en vastgesteld dat er schendingen zijn van de precontractuele informatieverplichtingen door [geïntimeerde]. Dit leidde tot een prijsvermindering van 10%. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, maar met verbetering van gronden. De zaak is verder behandeld na een tussenarrest van 26 maart 2024, waarin het hof partijen de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de toepasselijkheid van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Het hof concludeert dat de appellanten niet in hun gelijk zijn gesteld en hen wordt de proceskostenveroordeling opgelegd.