ECLI:NL:GHAMS:2025:1261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
200.332.935/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie en het Interne Verwijzingsregister van een bank

In deze zaak vordert de appellant, een ondernemer, de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie en het Interne Verwijzingsregister (IVR) van ING Bank N.V. De appellant had een zakelijke bankrelatie met ING, die werd beëindigd vanwege grote cashuitgaven die niet te verantwoorden waren en het ontbreken van een adequate boekhouding. ING had de gegevens van de appellant opgenomen in haar registers, wat de appellant als onterecht beschouwt. De rechtbank heeft de vordering van de appellant in eerste aanleg afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de registratie van de appellant in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie gerechtvaardigd is op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen. Het hof concludeert dat de verwerking van persoonsgegevens door ING niet in strijd is met de AVG en dat de vordering van de appellant niet kan worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.935/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/723993/ HA ZA 22-820
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats 1] , zaakdoende te [plaats 2] , gemeente Emmen,
appellant,
advocaat: mr. N. Karacaoglan te Waalwijk,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

ING heeft de zakelijke bankrelatie met [appellant] opgezegd. Zij heeft gegevens van (de onderneming van) [appellant] opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en Interne Verwijzingsregister (IVR). ING heeft onder meer vermeld: “
Relatie komt voor 8 jaar in het IVR met als voornaamste reden dat relatie grote cashuitgaven gedaan heeft die niet te verantwoorden zijn. Daarbij speelt mee dat relatie geen adequate boekhouding van de cashinkopen bijgehouden heeft en te weinig maatregelen neemt om zijn betrokkenheid bij heling, witwassen (...) uit te sluiten.” [appellant] vordert verwijdering door ING van die persoonsgegevens waaruit volgt dat niet uitgesloten kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan financiële criminaliteit. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 21 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 5 juli 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord;
Ten slotte is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 – 2.3 van het bestreden vonnis, deels met verwijzing naar een in de zaak gewezen vonnis in incident van 7 december 2022, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft een eenmanszaak met de naam Handelsonderneming [appellant] . Volgens het Handelsregister heeft de onderneming onder meer de volgende activiteiten:
“Handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen
Handel in oud ijzer en metalen en verrichten van constructiewerkzaamheden voor
derden”
3.2.
[appellant] is, respectievelijk was, in privé en zakelijk klant van ING.
3.3.
Bij brief van 18 november 2021 heeft ING aan [appellant] meegedeeld dat zij had besloten de bankrelatie met [appellant] te beëindigen voor zover het de zakelijke rekeningen betreft. In de brief staat onder meer het volgende:
“(...)
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn we verplicht te weten wie onze klanten zijn en wat ze met hun rekeningen doen. Daarom voeren we periodiek controles uit en onderzoeken we onregelmatigheden. De informatie die u ons tot op heden heeft verstrekt, geeft helaas geen transparant beeld van het gebruik van uw Zakelijke Rekeningen. Hierdoor kunnen we onvoldoende inhoud geven aan onze verplichtingen uit de Wft en de Wwft en zijn we van mening dat de voor een bankrelatie vereiste vertrouwensbasis in uw situatie niet meer aanwezig is. In deze brief leest u meer hierover.
Onderzoek en bevindingen
(...) Aan de hand van eigen onderzoek door ING, en de door u opgegeven antwoorden met de daarbij behorende bewijsstukken, concluderen we het volgende.
Omwille van uw hoge cashuitgaven en het ontbreken van zowel een adequate inkoopadministratie als een inkoopbeleid omtrent heling kunnen wij niet voldoende uitsluiten dat uw cashgelden (in)direct betrokken zijn bij heling, witwassen en andere criminele activiteiten. Daarbij voldoet u niet aan de registratieplicht voor de inkoop van metaal. Op basis van art. 437Sr en het Uitvoeringsbesluit zijn opkopers wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden, waarin ze de identificerende persoonsgegevens van de verkoper dienen te registreren. Uw inkoopadministratie laat niet zien bij wie u uw inkopen doet. Ook blijkt u onvoldoende maatregelen te nemen om risico’s op heling bij uw inkooppartijen te beheersen, en heeft u uw inkoopbeleid niet verbeterd ten opzichte van ons vorige klantonderzoek.
(...)
Opname in het interne verwijzingsregister
Ten slotte moeten we u mededelen dat we uw persoonsgegevens opnemen in het Interne Verwijzingsregister (IVR) voor de duur van 8 jaar. Het IVR kan alleen door de eigen financiële instelling (inclusief dochterondernemingen) worden geraadpleegd en bevat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die direct of indirect betrokken zijn geweest bij gebeurtenissen waarbij onregelmatigheden zijn geconstateerd. Staan uw gegevens in het IVR, dan kan dit gevolgen voor u hebben. Bijvoorbeeld bij de aanvraag van producten of diensten bij ING.
(…)”
3.4.
Na nadere correspondentie met [appellant] heeft ING de (zakelijke) bankrelatie op 11 oktober 2022 beëindigd. [appellant] heeft zich daar aanvankelijk tegen verzet maar heeft daar uiteindelijk in berust. ING heeft gegevens van [appellant] opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en Interne Verwijzingsregister (hierna: IVR) voor een periode van acht jaar.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis en vervolgens vermindering van eis ter zitting, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ING te bevelen om de registratie van [appellant] in het IVR te schrappen en geschrapt te houden, althans op een dusdanige wijze te wijzigen dat daaruit niet langer volgt dat [appellant] op enigerlei wijze betrokken is bij enig misdrijf, althans dat het risico bestaat dat [appellant] betrokken is of zou kunnen zijn bij enig misdrijf, met veroordeling van ING in de proceskosten.
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en hem, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

Eis in hoger beroep en bezwaar ING
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij concludeert in hoger beroep dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: ING te bevelen om al die persoonsgegevens uit haar administratie te wissen ten aanzien van [appellant] waaruit volgt dat ten aanzien van [appellant] niet uitgesloten kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en/of enige andere vorm van (financiële) criminaliteit;
Subsidiair: ING te bevelen om al die persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie en het incidentenregister te wissen ten aanzien van [appellant] waaruit volgt dat ten aanzien van [appellant] niet uitgesloten kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en/of enige andere vorm van (financiële) criminaliteit;
Zowel in het kader van het primair als subsidiair gevorderde
ING te bevelen om binnen twee dagen na een in dezen te wijzen arrest de registratie van ING uit het Interne Verwijzingsregister te schrappen en geschrapt te houden, of straffe van een dwangsom van € 50.000 indien ING niet aan de veroordeling zou voldoen;
ING te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
5.2.
ING concludeert, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met, naar het hof begrijpt, veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
5.3.
ING maakt bezwaar tegen [appellant] wijziging van eis in hoger beroep. Zij voert aan dat deze in strijd is met de goede procesorde omdat [appellant] de eiswijziging niet heeft toegelicht. Het hof verwerpt dit bezwaar. [appellant] is, ook in hoger beroep, in beginsel bevoegd zijn eis te wijzigen. Hij heeft deze wijziging tijdig, bij memorie van grieven, ingesteld. [appellant] heeft zijn vorderingen in de memorie van grieven op een voor ING en het hof begrijpelijke wijze toegelicht. ING was daarmee in staat zich tegen de vorderingen te verweren en heeft dat, zo volgt uit de memorie van antwoord, ook gedaan. Van de door ING gestelde strijd met de goede procesorde is daarom geen sprake. Ook overigens acht het hof de wijziging van eis niet in strijd met de goede procesorde.
Inhoudelijk
5.4.
[appellant] komt met zes grieven op tegen het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5.
ING heeft in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat persoonsgegevens van [appellant] zijn opgenomen in het incidentenregister. [appellant] heeft daarop in eerste aanleg zijn vordering op dit punt laten vallen maar heeft deze vordering in hoger beroep opnieuw ingesteld als onderdeel van (in elk geval) zijn subsidiaire vordering. [appellant] heeft in hoger beroep geen stellingen aangevoerd waaruit volgt dat, anders dan ING heeft betoogd, hij wel in het incidentenregister is opgenomen. [appellant] heeft daarmee, gelet op de gemotiveerde betwisting van ING, op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan. Voor zover de vordering van [appellant] ziet op persoonsgegevens in het incidentenregister van ING kan deze daarom niet worden toegewezen.
5.6.
[appellant] heeft voor het overige aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat ING in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR persoonsgegevens van hem heeft opgenomen waaruit volgens hem volgt dat niet uitgesloten kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en/of enig andere vorm van (financiële) criminaliteit.
5.7.
ING heeft in eerste aanleg toegelicht dat de manier waarop zij gegevens verwerkt in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR vergelijkbaar is met de beschrijving die het hof Arnhem-Leeuwarden voor een andere bank (Rabobank) heeft gegeven in zijn arrest van 9 april 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3120). Die beschrijving luidt als volgt:
4.5
De Gebeurtenissenadministratie is het onderdeel van de klantadministratie waarin gebeurtenissen worden vastgelegd die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van Rabobank. De vastgelegde gebeurtenissen zijn voorvallen met een uiteenlopend karakter waar klanten bij betrokken zijn, zoals klachten, juridische procedures, het niet naleven van afspraken, meldingen van een gestolen laptop met bankgegevens of een verloren bankpas en het vermoeden dat een klant betrokken is bij een vorm van fraude of criminaliteit. De Gebeurtenissenadministratie wordt gevuld en beheerd door de afdeling Veiligheidszaken van Rabobank (hierna: de afdeling Veiligheidszaken) en is ook slechts door medewerkers van die afdeling te raadplegen.
4.6
De afdeling Veiligheidszaken beslist of voorvallen die in de Gebeurtenissen-administratie zijn opgenomen, ook leiden tot een vermelding in het IVR. De verwijzingsgegevens die in dit register worden opgenomen, zijn de NAW-gegevens en geboortedatum in geval van een natuurlijke persoon en de bedrijfsnaam en het KvK-nummer in geval van een rechtspersoon. De gegevens uit het IVR kunnen uitsluitend worden geraadpleegd door medewerkers van de eigen organisatie. Het IVR is het interne waarschuwingssysteem van Rabobank dat een
hit / no hit -melding geeft als een medewerker bij een nieuwe aanvraag of een aanvraag tot uitbreiding van een financieel product de gegevens van de klant in de toetsapplicatie invoert. Bij een
hit -melding dient de medewerker, die niet te zien krijgt wat de reden is voor de opname in het IVR, contact op te nemen met de afdeling Veiligheidszaken. Deze afdeling kijkt wat de reden is voor de IVR-registratie en adviseert op basis daarvan over het in behandeling nemen van de aanvraag.
5.8.
[appellant] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Hij heeft verder geen grief aangevoerd tegen rov. 4.8 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank onder meer heeft geoordeeld dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de informatie uit het IVR raadpleegbaar is voor andere financiële instellingen. [appellant] heeft dit punt ook in hoger beroep niet onderbouwd. Hij heeft evenmin onderbouwd dat anderen dan (daartoe geautoriseerde medewerkers van) ING zouden kunnen beschikken over informatie uit het IVR of de Gebeurtenissenadministratie van ING of dat ING dergelijke informatie op verzoek met derden zou delen. Tegen deze achtergrond gaat het hof hierna uit van het volgende.
5.9.
Het IVR kan uitsluitend intern binnen ING geraadpleegd worden, waarbij een medewerker alleen te zien krijgt
ofeen klant in het IVR is opgenomen, en niet wat de reden daarvan is. Bij opname in het IVR dient de medewerker contact op te nemen met de afdeling Veiligheidszaken van ING. Alleen medewerkers van die afdeling hebben toegang tot de Gebeurtenissenadministratie, waaruit de reden van opname in het IVR kan worden afgeleid. Derden kunnen niet – direct of indirect – beschikken over gegevens die in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie van ING zijn opgenomen.
5.10.
In eerste aanleg heeft ING verklaard (rov. 4.6 van het bestreden vonnis) dat de eenmanszaak van [appellant] in het IVR staat geregistreerd met het KvK-nummer, en daarbij de volgende aantekening (hierna: de aantekening): “
Relatie komt voor 8 jaar in het IVR met als voornaamste reden dat relatie grote cashuitgaven gedaan heeft die niet te verantwoorden zijn. Daarbij speelt mee dat relatie geen adequate boekhouding van de cashinkopen bijgehouden heeft en te weinig maatregelen neemt om zijn betrokkenheid bij heling, witwassen en andere FEC[afkorting voor ‘financial economic crime’, hof]
uit te sluiten.” Het hof vat dit zo op dat de aantekening is opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie.
5.11.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de registratie van de onderneming van [appellant] met het KvK-nummer in het IVR en de aantekening in het Gebeurtenissenregister moeten worden gezien als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG), de Uitvoeringswet AVG en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode) van toepassing zijn.
Registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens?
5.12.
[appellant] heeft betoogd dat de aantekening moet worden aangemerkt als de registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 10 AVG, die alleen onder de daarin genoemde voorwaarden mogen worden verwerkt. Volgens [appellant] geldt voor de registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens de hoge norm van ‘meer dan een redelijk vermoeden van schuld’ en is daaraan in deze zaak niet voldaan. Het hof verwerpt dit betoog. Strafrechtelijke persoonsgegevens zijn zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van art. 350 Sv. – kunnen dragen (Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). De feiten en omstandigheden die in de aantekening worden vermeld zijn, kort gezegd, het doen van grote cashuitgaven zonder verantwoording, het niet bijhouden van een adequate boekhouding van cashinkopen en het nemen van te weinig maatregelen om betrokkenheid bij een aantal genoemde misdrijven c.q. overtredingen uit te sluiten. Dit zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen.
5.13.
Het voorgaande betekent dat [appellant] zijn vorderingen niet met succes kan baseren op de grond dat ING strafrechtelijke persoonsgegevens van hem heeft verwerkt.
AVG en Gedragscode
5.14.
[appellant] heeft verder gesteld dat de verwerking van zijn persoonsgegevens door ING meer in het algemeen in strijd is met de AVG en met de Gedragscode. Hij voert kort gezegd aan dat de verwerking van zijn persoonsgegevens niet accuraat is omdat de gegevens die vermeld worden in de aantekening niet juist zijn en niet voldoen aan de eis van datalimitatie. Volgens [appellant] rust op grond van artikel 5 lid 2 AVG op ING de bewijslast van een juiste verwerking van zijn persoonsgegevens. Het hof overweegt als volgt.
5.15.
Op grond van artikel 5 lid 1 sub b AVG mogen persoonsgegevens alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt. De verwerkte persoonsgegevens moeten juist zijn (artikel 5 lid 1 sub d AVG), en moeten beperkt zijn tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (artikel 5 lid 1 sub c AVG).
5.16.
De verwerking is gerechtvaardigd indien voldaan is aan ten minste één van de in artikel 6 lid 1 AVG opgesomde gevallen. Een daarvan is artikel 6 lid 1 sub f AVG, en de daarmee corresponderende bepaling artikel 4 lid 3 sub f van de Gedragscode. Dit laatste artikel noemt, kort gezegd, het geval dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke (de financiële instelling) of van een derde, mits de belangen van de betrokkene niet zwaarder wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke. Dit wordt, voor zover hier van belang, als volgt uitgewerkt in de Gedragscode.
5.17.
Volgens artikel 2 sub k Gedragscode is de Gebeurtenissenadministratie de verwerking van persoonsgegevens (als bedoeld in artikel 2 sub t Gedragscode) die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van de financiële instelling en om die reden speciale aandacht behoeven. Artikel 5 Gedragscode noemt de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens door een financiële instelling. Artikel 5.1.1 Gedragscode vermeldt de activiteiten waarbij een financiële instelling persoonsgegevens verwerkt. Een daarvan is de activiteit genoemd in artikel 5.1.1 sub d Gedragscode, kort gezegd het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector waaronder het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van (pogingen tot) (strafbare of laakbare) gedragingen gericht tegen de branche waar een financiële instelling deel van uitmaakt. Artikel 5.5.1 Gedragscode bepaalt hierover het volgende:
Ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de Financiële sector kunnen gegevens, waaronder Persoonsgegevens, die betrekking hebben op: (i) gebeurtenissen die gelet op het bijzondere karakter van de Financiële sector de zorg en aandacht behoeven van de Financiële instelling; (ii) (potentiële) vorderingen onder meer ten aanzien van een met de Financiële instelling gesloten overeenkomst; (iii) het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen; of (iv) handelingen van Financiële instellingen, waaronder onderzoek als bedoeld in artikel 5.6.1 Gedragscode, worden opgenomen in een Gebeurtenissenadministratie gehouden door Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de betreffende Financiële instelling. Op deze Gebeurtenissenadministratie is de Gedragscode van toepassing.
Artikel 5.6. Gedragscode gaat over de verwerking van persoonsgegevens in verband met wettelijke voorschriften en noemt in artikel 5.6.1 sub a het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft.
5.18.
ING voert het verweer dat zij de persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt voor een gerechtvaardigd doel, namelijk het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, en dat haar belang daarbij zwaarder weegt dan het belang van [appellant] . Volgens ING hebben de verwerkte persoonsgegevens van [appellant] betrekking op een gebeurtenis die gelet op het bijzondere karakter van de financiële sector de aandacht van ING behoeft. Zij wijst erop dat deze persoonsgegevens verband houden met een cliëntenonderzoek op grond van de Wwft.
5.19.
Dit verweer slaagt. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Gedragscode volgt dat de verwerking van persoonsgegevens in verband met een cliëntenonderzoek op grond van de Wwft, door opname daarvan in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie – die beide met waarborgen zijn omgeven – een gerechtvaardigd doel is. ING heeft een gerechtvaardigd en zwaarwegend belang, ook gelet op haar verplichtingen onder de Wwft, om gedurende zekere tijd bij te houden dat zij de relatie met een cliënt heeft beëindigd en waarom. Het – op zich zelf eveneens zwaarwegende – belang van [appellant] dat zijn persoonsgegevens niet worden geregistreerd weegt hier onder de omstandigheden van dit geval niet tegen op. Niet gebleken is dat de persoonsgegevens van [appellant] voor derden toegankelijk zijn of zijn geweest.
Evenmin is gebleken dat [appellant] als gevolg van de registratie wordt belemmerd bij het afnemen van financiële diensten van derden. ING heeft in eerste aanleg onbetwist gesteld dat [appellant] relaties onderhoudt met verschillende banken. [appellant] heeft zelf erkend dat hij na de opzegging door ING zijn zakelijke rekeningen heeft ondergebracht bij een Duitse bank en op dezelfde manier werkt als waarop hij werkte toen hij nog bij ING bankierde. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat ING in eerste aanleg, eveneens onbetwist, heeft gesteld dat [appellant] na de opzegging door ING een rekening heeft kunnen openen bij bunq. Daaruit kan worden afgeleid dat [appellant] evenmin is belemmerd bij het aangaan van een nieuwe bankrelatie.
5.20.
Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat de verwerking door ING van zijn persoonsgegevens niet accuraat is. ING heeft in het Gebeurtenissenregister niet meer opgenomen dan een vermelding van de redenen voor de beëindiging van de bankrelatie. Die vermelding – de aantekening – sluit aan bij de redenen die ING heeft genoemd in de brief aan [appellant] van 18 november 2021. [appellant] heeft (uiteindelijk) in de opzegging berust en in die omstandigheid kan niet worden aangenomen dat de aantekening niet accuraat is. De stelling van [appellant] dat ING de aantekening alleen in het Gebeurtenissenregister zou mogen opnemen indien zij bewijst dat de redenen die zijn gegeven voor de beëindiging van de bankrelatie in voldoende mate vaststaan, gaat niet op. Een dergelijke verplichting volgt niet uit artikel 5 lid 2 AVG. [appellant] stelling dat ING zou moeten bewijzen dat in voldoende mate vaststaat dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen of een ander strafbaar feit mist feitelijke grondslag. Niet gebleken is dat ING iets dergelijks ergens in haar administratie heeft opgenomen. Uit de vermelding dat [appellant] “
te weinig maatregelen neemt om zijn betrokkenheid bij heling, witwassen en andere FEC uit te sluiten” volgt dat (ook) niet. De persoonsgegevens van [appellant] die ING heeft verwerkt, strekken – anders dan [appellant] heeft betoogd – naar het oordeel van het hof niet verder dan noodzakelijk is voor het doeleinde waarvoor zij zijn verwerkt.
5.21.
[appellant] heeft betoogd dat in het geval ING een melding over hem doet bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU) in de zin van artikel 16 Wwft, de informatie opgenomen in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie aan de politie moet worden verstrekt. Dit betoog, dat ING heeft betwist, kan hem niet baten. Ook als het juist zou zijn, neemt dat de rechtmatigheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens door ING niet weg.
EVRM en Europees Handvest
5.22.
[appellant] stelt verder dat de verwerking van zijn persoonsgegevens door ING in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Europees Handvest). Het hof overweegt hierover als volgt.
5.23.
De bescherming van persoonsgegevens valt onder het recht op eerbiediging van het privéleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 7 Europees Handvest. In artikel 8 Europees Handvest is het recht op bescherming van persoonsgegevens met zoveel woorden opgenomen. Het recht is niet onbeperkt. Een inmenging daarop is toegestaan mits voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 lid 2 EVRM en 8 lid 2 Europees Handvest. Het hof is van oordeel dat, gelet op de hiervoor vastgestelde wijze waarop ING de persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt, aan deze eisen is voldaan. De verwerking vindt plaats voor een legitiem doel, op een gerechtvaardigde grondslag, en is voorzien in de wet (de AVG en de daarop gebaseerde regelgeving). Aan de hieraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
Slotsom
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] voor zover gericht op het verwijderen van persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie en het IVR niet toewijsbaar is. [appellant] heeft niet gemotiveerd dat ING de door hem gewraakte gegevens in enig ander deel van haar administratie heeft opgenomen. De primaire vordering ING te bevelen dergelijke gegevens ‘uit haar administratie te wissen’ is daarom ook niet toewijsbaar.
5.25.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [appellant] niet kunnen worden toegewezen. Bij die stand van zaken kan het hof de verdere verweren van ING onbesproken laten.
Afronding
5.26.
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. Het hof verwerpt daarom het bewijsaanbod van [appellant] .
5.27.
Het hoger beroep slaagt niet. De vorderingen van [appellant] in hoger beroep zijn niet toewijsbaar. [appellant] heeft geen belang bij een afzonderlijke behandeling van de grieven omdat dat niet tot een andere uitkomst van de zaak kan leiden. De grieven treffen geen doel. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten daarvan. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783
- salaris advocaat
€ 1.214(tarief II, I punt)
Totaal € 1.997

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan vandaag aan de zijde van ING vastgesteld op € 1.997;
6.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Kruithof, K.A.J. Bisschop en D. Busch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.