Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.ALBERT HEIJN ONLINE B.V.,
2.ALBERT HEIJN B.V.,
3.de ONDERNEMINGSRAAD ALBERT HEIJN,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grieven 1 en 2betoogt de OR e-Commerce dat het door de kantonrechter gehanteerde uitgangspunt dat de instelling van een GEMOR bevorderlijk moet zijn voor een goede toepassing van de WOR en de medezeggenschap in algemene zin, onjuist is. Het moet daarentegen gaan om wat bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen. Volgens de wetgever ligt de instelling van een GEMOR in de rede bij een sterk centraal geleid samenstel van ondernemingen met een zodanig nauwe samenhang in aard, structuur en management, dat de omvang en het niveau van de werkzaamheden die afzonderlijke ondernemingsraden zouden kunnen verrichten, te gering zouden zijn. In plaats daarvan heeft de kantonrechter volgens de OR e-Commerce ten onrechte de concentratie van de zeggenschap als omstandigheid laten prevaleren.
grieven 3 en 4bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat de juridische en feitelijke zeggenschap over de ondernemingen Albert Heijn en Albert Heijn e-Commerce in dezelfde handen is. Ahold Delhaize is weliswaar aandeelhouder en bestuurder van Albert Heijn en van Albert Heijn Online, maar volgens de OR e-Commerce hecht de kantonrechter teveel waarde aan de formeel juridische situatie (namelijk dat de WOR een dialoog tot stand tracht te brengen op het niveau waar besluitvorming daadwerkelijk plaatsvindt), terwijl uitgangspunt is dat de medezeggenschap zo laag mogelijk in de organisatie wordt belegd. [naam 1] heeft de formele zeggenschap over Albert Heijn e-Commerce en [naam 7] (hierna: [naam 7] ) heeft de feitelijke zeggenschap. De feitelijke en formele zeggenschap is dus niet in dezelfde handen. Tot slot betoogt de OR e-Commerce dat de significante verschillen tussen de fysieke winkelorganisatie en de online organisatie juist maken dat de samenhang in structuur en management binnen Albert Heijn relatief is.
grief 5bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat de ondernemingen een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid voeren. Volgens de OR e-Commerce is de omnichannel benadering van Albert Heijn weliswaar strategisch van belang om klantenbinding te realiseren, maar in de operationele uitvoering zijn dat echter naast elkaar bestaande kanalen met een eigen doelstelling, markt en operationele dynamiek. Van een sterk operationele wisselwerking tussen online en offline boodschappen doen, is geen sprake. Ook vanuit organisatorisch perspectief bestaat er geen verband tussen de bezetting in de homeshopping centers en die in de winkels. Voorts is het camerabeleid in de winkels anders dan bij homeshopping centers, en wordt er volgens de OR e-Commerce teveel waarde gehecht aan het feit dat de medewerkers allemaal in dienst zijn van Albert Heijn, en onder dezelfde cao en HR-organisatie vallen. Volgens de OR e-Commerce zijn dat zaken die zien op formele primaire arbeidsvoorwaarden en die vallen buiten de reikwijdte van de medezeggenschap. De medezeggenschap richt zich op de organisatorische onderwerpen alsmede zaken die de arbeidsomstandigheden betreffen, aldus nog steeds de OR e-Commerce.
grieven 6 en 7betoogt de OR e-Commerce dat sprake is van omstandigheden die zich verzetten tegen de instelling van een GEMOR. De OR e-Commerce stelt allereerst dat sprake is van zodanige gebreken in het besluitvormingsproces dat het besluit van Albert Heijn geen stand kan houden (grief 6). Van Albert Heijn had verwacht mogen worden dat zij eerst informeel toetst of er draagvlak is voor het besluit, en zo niet, dat zij dan een traject doorloopt waarbij zij het besluit voorziet van een concrete onderbouwing en daarbij toelicht wat de gevolgen voor de medezeggenschap bij Albert Heijn e-Commerce zijn en de te nemen maatregelen om die medezeggenschapsrechten te waarborgen. Dat is volgens de OR e-Commerce niet gebeurd. Daarnaast betwist de OR e-Commerce dat Albert Heijn ná het besluit van 7 november 2023 geen nieuwe feiten en omstandigheden meer naar voren heeft gebracht, maar slechts een nadere toelichting en onderbouwing heeft gegeven (grief 7). Het besluit tot instelling van een GEMOR moet worden beoordeeld aan de hand van de in de brief van 7 november 2023 genoemde motivering. Volgens de OR e-Commerce heeft Albert Heijn echter haar niet concreet onderbouwde besluit naderhand aangevuld en ingekleurd met concrete feiten en omstandigheden die ook niet aan de orde zijn geweest in de dialoog voorafgaande aan het besluit.
“om vanuit de gedachte één AH te kijken of de OR E commerce kan worden samengevoegd met de OR AH”en dat hij daar graag met de OR e-Commerce over van gedachten wil wisselen. Dat (eerste) gesprek heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Vervolgens hebben op 8 juni 2023 en 21 september 2023 twee bijeenkomsten met de OR e-Commerce plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken/bijeenkomsten heeft [naam 8] een presentatie gegeven waarin hij een nadere toelichting/concrete(re) onderbouwing heeft gegeven op dit voornemen van Albert Heijn. De omstandigheid dat Albert Heijn deze gesprekken door een HR functionaris heeft laten voeren en niet ook door een bestuurslid, zoals de OR e-Commerce betoogt, leidt niet tot de conclusie dat de besluitvorming daardoor niet voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een voorafgaande informatieve dialoog als bedoeld in de WOR. Ten tweede is niet gebleken dat de motivering van Albert Heijn van haar besluit tot instelling van een GEMOR tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep nieuw of anders is dan haar motivering in de brief van 7 november 2023. Blijkens de overgelegde correspondentie tussen partijen en de processtukken komt die motivering van het besluit tot instelling van een GEMOR steeds op het volgende neer: (i) de instelling van een GEMOR heeft toegevoegde waarde vanwege drie redenen (het is bevorderlijk voor een eenduidige communicatie, er wordt minder tijdsbeslag gelegd op het management en het verbetert de kwaliteit van de medezeggenschap); (ii) de feitelijke en juridische zeggenschap van de fysieke winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce is in dezelfde handen; (iii) de belangen van Albert Heijn e-Commerce zijn voldoende gewaarborgd; en (iv) er is draagvlak voor het besluit binnen de medezeggenschap. Het hof kan de OR e-Commerce niet volgen in zijn stelling dat deze motivering niet voldoende is ingekleurd en/of niet voldoende concreet is onderbouwd. Ook in deze door de OR e-Commerce aangevoerde omstandigheid ziet het hof dus geen aanleiding om te concluderen dat die zich verzet tegen instelling van een GEMOR. De grieven 6 en 7 falen derhalve.
grief 8bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat instelling van een GEMOR toegevoegde waarde heeft omdat (a) dit bevorderlijk is voor een goede eenduidige communicatie, (b) er minder tijdsbeslag wordt gelegd op het management en de medezeggenschap, en (c) de kwaliteit van de medezeggenschap wordt verbeterd. Volgens de OR e-Commerce is de communicatie in het verleden nooit een probleem geweest. Aanverwante onderwerpen kwamen bij de COR aan de orde. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte niet meegewogen dat het overlegrecht wel op operationeel niveau bij de winkelorganisatie, distributiecentra en e-Commerce organisatie wordt neergelegd, zodat de gelaagde overlegstructuur feitelijk in stand blijft en van minder tijdsbeslag geen sprake zal zijn. Tot slot stelt de OR e-Commerce dat ten onrechte wordt uitgegaan van een
‘one size fits all’benadering, terwijl de verschillen tussen de ondernemingen juist om maatwerk vragen.
grief 9betwist de OR e-Commerce dat de medezeggenschap voor Albert Heijn e-Commerce voldoende is gewaarborgd met de onderdeelcommissies. Sinds 1 mei 2024 blijkt juist dat de medezeggenschap van Albert Heijn e-Commerce klein is. Lopende medezeggenschapstrajecten zijn ingetrokken omdat die nu aangelegenheden van de GEMOR zouden zijn en toezeggingen om lopende nalevingsprocedures voort te zetten zijn niet nagekomen. De onderdeelcommissie heeft geen mogelijkheden om hier zelfstandig tegen op te komen. In de GEMOR is de OR e-Commerce wel vertegenwoordigd, maar sterk in de minderheid. Het instellen van een groepsondernemingsraad (GOR) is volgens de OR e-Commerce een beter alternatief.
grief 10betwist de OR e-Commerce dat het besluit tot instelling van een GEMOR wordt ondersteund en gedragen door de OR Albert Heijn. Volgens de OR e-Commerce is dit bovendien niet relevant voor de vraag of instelling van een GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, omdat de OR Albert Heijn blijft bestaan en dus niets hoeft in te leveren.