ECLI:NL:GHAMS:2025:1370

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.349.881
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad door Albert Heijn en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GEMOR) door Albert Heijn. De OR e-Commerce, die in hoger beroep was gekomen, betwistte de rechtmatigheid van het besluit van Albert Heijn om de medezeggenschapsstructuur te wijzigen. Het hof oordeelde dat Albert Heijn in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen tot instelling van de GEMOR, omdat dit bevorderlijk is voor de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) in de betrokken ondernemingen. Het hof concludeerde dat de juridische en feitelijke zeggenschap over de ondernemingen in dezelfde handen is en dat er sprake is van een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid. De OR e-Commerce had betoogd dat de medezeggenschap van de e-Commerce afdeling onvoldoende gewaarborgd zou zijn, maar het hof oordeelde dat de belangen van de OR e-Commerce voldoende zijn gewaarborgd door de instelling van onderdeelcommissies binnen de GEMOR. De bestreden beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, waarmee het hof de rechtsgeldigheid van de instelling van de GEMOR bevestigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.343.508/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 10877413 \ EJ VERZ 24-1
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2025
inzake
de ONDERNEMINGSRAAD ALBERT HEIJN E-COMMERCE,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellant,
advocaat: mr. M.W.A.M. van Kempen te Rotterdam,
tegen

1.ALBERT HEIJN ONLINE B.V.,

gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde sub 1,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,

2.ALBERT HEIJN B.V.,

gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde sub 2,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,
en

3.de ONDERNEMINGSRAAD ALBERT HEIJN,

gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde sub 3,
advocaat: mr. C. Nekeman te Amsterdam.
Appellante wordt hierna de OR e-Commerce genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 worden hierna afzonderlijk Albert Heijn Online en Albert Heijn, en gezamenlijk Albert Heijn genoemd. Geïntimeerde sub 3 wordt hierna de OR Albert Heijn genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak is de vraag aan de orde of Albert Heijn in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen tot instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad (hierna: GEMOR). Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het hof is van oordeel dat Albert Heijn voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat instelling van deze GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: de WOR) in de betrokken ondernemingen.

2.Het geding in hoger beroep

De OR e-Commerce is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 15 juli 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), op 15 april 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 18 september 2024 is ter griffe van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van de OR Albert Heijn ingekomen.
Op 19 september 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van Albert Heijn ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 26 maart 2025 laten toelichten, de OR e-Commerce door mr. Van Kempen voornoemd, Albert Heijn door mr. Van Slooten voornoemd en mr. J. Boer, advocaat te Amsterdam, en de OR Albert Heijn door mr. Nekeman voornoemd en mr. M.M.A. van Berckel Smit, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
De OR e-Commerce heeft - na wijziging van verzoek - geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (i) zal verklaren voor recht dat het besluit van 7 november 2023 tot wijziging van de medezeggenschapsstructuur door instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad niet bevorderlijk is voor de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden, en (ii) de ondernemer zal verplichten het besluit in te trekken, de medezeggenschapsstructuur zoals die bestond tot 1 mei 2024 te herstellen en de OR e-Commerce in staat te stellen verkiezingen te houden conform het door hem vastgestelde reglement en zich verder te onthouden van verdere handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het nietige besluit of onderdelen daarvan.
De OR Albert Heijn en Albert Heijn hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De OR e-Commerce en Albert Heijn hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 2.1. tot en met 2.9. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Albert Heijn exploiteert een supermarktbedrijf met fysieke supermarkten en een online supermarkt. Albert Heijn e-Commerce is een onderdeel van Albert Heijn en exploiteert de online supermarkt.
3.2.
In 2012 is Albert Heijn e-Commerce verzelfstandigd. Vervolgens is in 2013 de OR e-Commerce als aparte ondernemingsraad ingesteld.
3.3.
Albert Heijn maakt deel uit van Ahold Delhaize N.V (hierna: Ahold Delhaize). In Nederland zijn binnen Ahold Delhaize acht ondernemingsraden actief, de OR Albert Heijn, de OR e-Commerce, de OR Etos, de OR Gall & Gall, de OR EBS/GSD, de OR AH Support, de OR Coffee Company en de OR Bol. Daarnaast is een centrale ondernemingsraad Ahold Delhaize ingesteld, bestaande uit dertien leden (hierna: de COR). Alle ondernemingsraden zijn vertegenwoordigd in de centrale ondernemingsraad.
3.4.
Bij brief van 7 november 2023, ondertekend door [naam 1] , [functie 1] (hierna: [naam 1] ), en [naam 2] , [functie 2] (hierna: [naam 2] ), is de OR e-Commerce geïnformeerd over een besluit tot wijziging van de medezeggenschapstructuur. De strekking van dat besluit is dat een GEMOR wordt ingesteld en dat de OR e-Commerce opgaat in de OR Albert Heijn.
3.5.
In de brief van 7 november 2023 staat onder meer het volgende als toelichting op het besluit:
“In vervolg op onze gesprekken over één ondernemingsraad Albert Heijn, bevestigen we jullie met deze brief de wijziging in de medezeggenschapsstructuur van Albert Heijn per 1 mei 2024.
De beweging naar één Albert Heijn
Zoals bekend, heeft Albert Heijn de afgelopen jaren stappen gezet in onze Samen voor klantimpact Strategie. In dit kader bewegen we naar één Albert Heijn, met één team en één plan, zonder onderscheid tussen de verschillende verkoopkanalen. Dat dragen we in- en extern, zowel naar medewerkers als naar de klant, al langere tijd uit.
De wijzigingen in de zeggenschapsstructuur
In de organisatie zijn de afgelopen tijd wijzigingen doorgevoerd om de zeggenschapsstructuur van Albert Heijn in lijn met deze missie te brengen. Op directieniveau is de verantwoordelijkheid voor de gehele operatie onlangs ondergebracht in de portefeuille van [naam 1] . Zij is daarmee verantwoordelijk geworden voor Logistiek, de e-Commerce- en ook de (to go) winkeloperatie, franchise en vastgoed. In aanvulling daarop is [naam 3] benoemd tot [functie 3] . Daarmee heeft hij de commerciële verantwoordelijkheid voor de portefeuille e-Commerce overgenomen. De organisatie van één Albert Heijn is daarmee wendbaarder, eenvoudiger en transparanter geworden.
Het besluit de medezeggenschapsstructuur te wijzigen
Zoals eerder toegelicht, vinden wij het belangrijk om de medezeggenschap te laten aansluiten bij de nieuwe zeggenschapsstructuur. In dat kader zijn wij van mening dat de medezeggenschap van de collega’s die werken in de afzonderlijke bedrijfsonderdelen het beste in één ondernemingsraad kan worden ondergebracht. Wat ons betreft is dat de OR Albert Heijn, die die functie al voor alle andere onderdelen vervult. Deze opzet vinden wij om de volgende redenen in het belang van een goede medezeggenschap:
1. Het komt eenduidige communicatie tussen de directie, de medezeggenschap en haar medewerkers ten goede;
2. Er wordt minder tijdbeslag gelegd op management en medezeggenschap;
3. De kwaliteit van de medezeggenschap wordt verbeterd doordat een besluit meer in samenhang kan worden beoordeeld. (…)
Het streven om tot een gemeenschappelijke ondernemingsraad Albert Heijn te komen wordt door de huidige OR Albert Heijn ondersteund. We hebben de OR Albert Heijn, die nu al feitelijk als een gemeenschappelijke ondernemingsraad functioneert, daarom verzocht om bij de komende verkiezingen ook een kiesgroep voor Albert Heijn e-Commerce in te stellen.(…) Ook hebben wij de OR Albert Heijn in overweging gegeven om na de verkiezingen een onderdeelcommissie dan wel een vaste commissie voor het e-Commerce-onderdeel in te stellen (gelijk de commissies die nu al voor de winkelorganisatie en logistiek zijn ingesteld). Hierdoor kan er ook binnen de nieuwe structuur gericht aandacht worden blijven besteed aan de e-Commerce organisatie. De OR Albert Heijn heeft positief op deze verzoeken gereageerd.
Wij begrijpen uit de voorgaande gesprekken dat een zwaarwegend bezwaar van de OR e-Commerce is dat de OR met deze wijziging zijn zelfstandige procesbevoegdheid verliest. Wij benadrukken dat de bevoegdheid blijft bestaan om via de OR Albert Heijn juridische procedures te voeren, ook in de nieuwe situatie (…)”
3.6.
Bij memo van 9 november 2023 van de OR e-Commerce, ondertekend door [naam 4] , [functie 4] en [naam 5] , [functie 5] , is als volgt gereageerd op het besluit van Albert Heijn, voor zover van belang:
“Wij hebben met verbazing kennis genomen van het besluit om eenzijdig over te gaan tot de instelling van een gemeenschappelijke OR voor Albert Heijn met ingang van 1 mei 2024. Hoewel wij hierover in de afgelopen periode informeel een aantal keer over gesproken hebben met [naam 6] van [bedrijf] , waarbij hij ons ook op de hoogte heeft gesteld van jullie wens, is hierover nog nooit diepgaand in enige overlegvergadering met elkaar van gedachten gewisseld.
Wij voelen ons dan ook overvallen door deze plotselinge aankondiging. Nog op 18 oktober jongstleden hebben wij gevraagd naar de status van jullie gedachtenvorming met als antwoord dat er nog geen definitieve conclusie was maar zodra er duidelijkheid is hoe men verder wil, men weer bij ons terug zou komen. Nu wordt het besluit heel kort voor de start van de volgende OR verkiezingsronde genomen en simpelweg aan ons medegedeeld.
In het afgelopen driekwart jaar hebben wij vier maal met [naam 6] gesproken over dit onderwerp. Bij de eerste twee gesprekken gaf hij aan dat het slechts een peiling betrof om te kijken hoe wij tegen dit voorstel aankeken. De OR Albert Heijn e-Commerce heeft daarbij aangegeven op het oog het nut niet zondermeer te zien maar bereid zijn om naar voorstellen te luisteren. Ook heeft de OR bij het tweede gesprek aangegeven dat zij de vrijheid om zelf juridische procedures te starten cruciaal vindt. Niet omdat wij dat als een hobby zien maar omdat wij in de afgelopen periode enkele malen genoodzaakt zijn geweest om naleving van de WOR af te dwingen. Wij zijn er trots op onderdeel te zijn van het grote Albert Heijn maar ook oprecht bezorgd dat de specifieke belangen van de 9.000 mensen van e-Commerce zullen ondersneeuwen in het grote geheel van 125.000 medewerkers die actief zijn in de andere delen van het concern zoals de fysieke winkels, DC’s en het hoofdkantoor. Bij de derde bijeenkomst heeft de OR zijn verbazing uitgesproken dat men hierover verder wilde praten aangezien geen communicatie sinds het tweede gesprek geweest was en er inhoudelijk weinig veranderd of uitgewerkt was in het voorstel. In dat gesprek heeft de OR, ter verduidelijking, ook aangegeven dat zij de samenvoeging niet zagen zitten. In deze bijeenkomst is door [naam 6] aangegeven dat het de wens van [naam 2] was, en dat er “nog geen plan b was” wanneer de OR Albert Heijn e-Commerce de samenvoeging niet zag zitten. Bij het laatste gesprek op 11 oktober 2023, waar ook Edward Both bij aanwezig was, is er wederom niet op het voorstel ingegaan maar werd slechts benadrukt dat het de wens van [naam 2] was en werden de voordelen zoals jullie die zien opnieuw benoemd. De OR heeft opnieuw aangegeven er onvoldoende voordeel in te zien en het belang van zelfstandige juridische procedures benadrukt.
In al deze gesprekken is de OR Albert Heijn e-Commerce helder geweest over onze positie dat de medezeggenschap gebaat is bij een eigen OR voor e-Commerce. Hierbij hebben we gewezen op het gebrek aan overlap van onderwerpen, ook omdat overkoepelende zaken door de Centrale Ondernemingsraad geregeld worden. Omdat uit het besluit blijkt dat Albert Heijn hier anders tegenaan kijkt, hebben we als OR besloten, alvorens een definitieve inhoudelijke reactie op jullie besluit te kunnen geven, een onderzoek in te laten stellen naar nut en noodzaak van de wijziging van de medezeggenschapstructuur. (…) Wij hebben behoefte aan dit onderzoek omdat hierover in de afgelopen periode inhoudelijk hierover nooit diepgaand is gesproken.(…)”
3.7.
Bij brief van 16 november 2023 is door Albert Heijn aan de OR e-Commerce meegedeeld dat Albert Heijn geen reden ziet voor nader onderzoek naar nut en noodzaak van de wijziging van de medezeggenschapsstructuur.
3.8.
Bij e-mail van 5 december 2023 heeft de OR e-Commerce aan Albert Heijn laten weten dat op voorhand geen heil wordt gezien in het instellen van een GEMOR, dat het van belang is dat de OR e-Commerce blijft bestaan en dat hij door het besluit van Albert Heijn in feite onder curatele wordt gesteld door de OR Albert Heijn.
3.9.
Op 6 en 13 december 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen partijen. Tijdens die gesprekken hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over hun verschil van mening ten aanzien van de (wijziging van) de medezeggenschap.

4.Eerste aanleg

4.1.
De OR e-Commerce heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht voor recht te verklaren dat het besluit van Albert Heijn van 7 november 2023 tot wijziging van de medezeggenschapstructuur door instelling van een GEMOR niet bevorderlijk is voor de toepassing van de WOR. Ook heeft de OR e-Commerce verzocht om Albert Heijn te verplichten het besluit in te trekken en de bestaande medezeggenschapstructuur te handhaven en de OR e-Commerce in staat te stellen verkiezingen te houden conform het door hem vastgestelde reglement en zich verder te onthouden van verdere handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het nietige besluit of onderdelen daarvan.
4.2.
Albert Heijn heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de OR e-Commerce althans tot afwijzing van de verzoeken van de OR e-Commerce.
4.3.
De OR Albert Heijn heeft ook verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van de OR e-Commerce.
4.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat Albert Heijn in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot instelling van een GEMOR. Daarbij is van belang dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat zowel de feitelijke als de juridische zeggenschap over de verschillende ondernemingen, te weten Albert Heijn e-Commerce (de online-supermarkten) en de winkelorganisatie (de fysieke supermarkten), in dezelfde handen is. Dat levert volgens de kantonrechter een omstandigheid op die eraan bijdraagt dat instelling van een GEMOR gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat de ondernemingen waarvoor de GEMOR is ingesteld, een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid hebben. Ook dat rechtvaardigt volgens de kantonrechter instelling van een GEMOR. Voorts heeft de kantonrechter aannemelijk geacht dat het bevorderlijk is voor een goede communicatie dat het management van de winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce met één GEMOR overlegt over dezelfde of verwante onderwerpen in de organisaties, dat overleg met meerdere ondernemingsraden het management meer tijd kan kosten dan overleg met één GEMOR en dat de kwaliteit van de medezeggenschap wordt verbeterd doordat een besluit meer in samenhang kan worden beoordeeld. Volgens de kantonrechter heeft instelling van de GEMOR derhalve toegevoegde waarde. Ook staat vast dat de GEMOR een onderdeelcommissie voor Albert Heijn e-Commerce gaat instellen. Daarmee wordt gewaarborgd dat specifieke aangelegenheden betreffende Albert Heijn e-Commerce door die commissie kunnen worden behandeld in het kader van de medezeggenschap. Tot slot zijn er naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheden die zich verzetten tegen instelling van een GEMOR. Een (te) geringe omvang van de werkzaamheden van afzonderlijke ondernemingsraden kan aanleiding zijn voor instelling van een GEMOR, maar dat is niet bepalend voor de vraag of die instelling gerechtvaardigd is. Ook geldt dat Albert Heijn in deze procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, maar slechts een nadere toelichting en onderbouwing heeft gegeven van de motivering die al in meer of mindere mate in de brief van 7 november 2023 staat. Bovendien is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake geweest van zodanige gebreken in het besluitvormingsproces dat het besluit van Albert Heijn daarom geen stand zou kunnen houden. De verzoeken van de OR e-Commerce zijn daarom door de kantonrechter afgewezen.

5.Beoordeling

Juridisch kader
5.1.
Met de
grieven 1 en 2betoogt de OR e-Commerce dat het door de kantonrechter gehanteerde uitgangspunt dat de instelling van een GEMOR bevorderlijk moet zijn voor een goede toepassing van de WOR en de medezeggenschap in algemene zin, onjuist is. Het moet daarentegen gaan om wat bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen. Volgens de wetgever ligt de instelling van een GEMOR in de rede bij een sterk centraal geleid samenstel van ondernemingen met een zodanig nauwe samenhang in aard, structuur en management, dat de omvang en het niveau van de werkzaamheden die afzonderlijke ondernemingsraden zouden kunnen verrichten, te gering zouden zijn. In plaats daarvan heeft de kantonrechter volgens de OR e-Commerce ten onrechte de concentratie van de zeggenschap als omstandigheid laten prevaleren.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 3 lid 1 WOR is bepaald dat de ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt waarin tezamen in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, voor alle of voor een aantal van die ondernemingen tezamen een GEMOR instelt, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen. Beoordeeld moet dus worden of het instellen van een GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet in de betrokken ondernemingen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hiervan sprake kan zijn bij een sterk centraal geleid samenstel van ondernemingen die een zodanig nauwe samenhang vertonen in aard, structuur en management, dat de omvang en het niveau van de werkzaamheden die afzonderlijke ondernemingsraden zouden kunnen verrichten, te gering zouden zijn (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 583, nr. 3, p. 11). Van belang is met name of de verschillende betrokken ondernemingen zodanige samenhang vertonen in aard, structuur en management dat instelling van een GEMOR gerechtvaardigd is (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 583, nr. 3, p. 11). Daarbij is ook van belang of die ondernemingen een gemeenschappelijk of onderling afgestemd financieel, strategisch en sociaal beleid voeren en of de juridische en/of feitelijke zeggenschap over de verschillende ondernemingen in dezelfde handen is. Van belang is verder dat er een medezeggenschapsstructuur tot stand komt die zo veel mogelijk aansluit bij de zeggenschapsstructuur ten aanzien van de betrokken ondernemingen (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 583, nr. 6, p. 11). De uitoefening van de medezeggenschapsrechten dient dus plaats te vinden daar waar in overwegende mate zeggenschap over de ondernemingen bestaat en zij dus het meest doelmatig is (HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2202).
5.3.
Uitgangspunt is dat de ondernemer zelf kan beoordelen of het bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR wanneer hij voor alle of een aantal van deze ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad instelt (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 583, nr. 3, p. 11). Het ligt dus op de weg van de ondernemer die een GEMOR wil instellen om aannemelijk te maken dat dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. Bij de beoordeling of de ondernemer erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het instellen van een GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, past derhalve terughoudendheid.
5.4.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking bovenstaand juridisch kader gehanteerd en in de onderhavige situatie op de juiste wijze toegepast. Bij de beoordeling van de vraag of instelling van een GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR heeft hij niet de medezeggenschap in algemene zin tot uitgangspunt genomen, maar hij heeft daartoe gekeken naar de betrokken ondernemingen (Albert Heijn en ook Albert Heijn e-Commerce). In het navolgende zal het hof bovenstaand juridisch kader eveneens als uitgangspunt nemen. De grieven 1 en 2 falen.
Juridische en feitelijke zeggenschap in dezelfde handen?
5.5.
Met de
grieven 3 en 4bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat de juridische en feitelijke zeggenschap over de ondernemingen Albert Heijn en Albert Heijn e-Commerce in dezelfde handen is. Ahold Delhaize is weliswaar aandeelhouder en bestuurder van Albert Heijn en van Albert Heijn Online, maar volgens de OR e-Commerce hecht de kantonrechter teveel waarde aan de formeel juridische situatie (namelijk dat de WOR een dialoog tot stand tracht te brengen op het niveau waar besluitvorming daadwerkelijk plaatsvindt), terwijl uitgangspunt is dat de medezeggenschap zo laag mogelijk in de organisatie wordt belegd. [naam 1] heeft de formele zeggenschap over Albert Heijn e-Commerce en [naam 7] (hierna: [naam 7] ) heeft de feitelijke zeggenschap. De feitelijke en formele zeggenschap is dus niet in dezelfde handen. Tot slot betoogt de OR e-Commerce dat de significante verschillen tussen de fysieke winkelorganisatie en de online organisatie juist maken dat de samenhang in structuur en management binnen Albert Heijn relatief is.
5.6.
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat zowel de juridische als de feitelijke zeggenschap over de verschillende ondernemingen in dezelfde handen is. Ten aanzien van de juridische zeggenschap heeft Albert Heijn toegelicht dat Albert Heijn e-Commerce in stand wordt gehouden door Albert Heijn en niet door Albert Heijn Online, omdat Albert Heijn Online een lege vennootschap is en geen activiteiten verricht, geen omzet en/of winst maakt en geen werknemers in dienst heeft. De OR e-Commerce heeft dit weliswaar betwist, maar hij heeft die betwisting onvoldoende onderbouwd en toegelicht. De stelling dat Albert Heijn Online blijkens haar reglementen ondernemer is in de zin van de WOR, is daartoe onvoldoende. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat Ahold Delhaize aandeelhouder en bestuurder is van zowel Albert Heijn als van Albert Heijn Online, eraan bijdraagt dat instelling van een GEMOR gerechtvaardigd is. Dat die juridische zeggenschap vanwege de omvang van het concern ver af zou staan van de dagelijkse medezeggenschapspraktijk, zoals de OR e-Commerce betoogt, kan het hof niet volgen. Naar hiervoor reeds is overwogen moet voor een goede toepassing van de WOR de uitoefening van de medezeggenschapsrechten immers daar plaatsvinden waar in overwegende mate zeggenschap over de ondernemingen bestaat en zij dus het meest doelmatig is (HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2202). In tegenstelling tot hetgeen de OR e-Commerce stelt, neemt de omstandigheid dat er een COR op groepsniveau is ingesteld niet het nut weg van een GEMOR op een lager niveau. De COR is immers ingesteld voor zaken die het gehele Ahold concern aangaan, terwijl de GEMOR is ingesteld voor zaken die alleen voor Albert Heijn van belang zijn. Ten aanzien van de feitelijke zeggenschap heeft Albert Heijn toegelicht dat [naam 1] zowel verantwoordelijk is voor de fysieke winkelorganisatie als voor Albert Heijn e-Commerce en dat [naam 2] als [functie 2] eindverantwoordelijk is voor beide ondernemingen. De OR e-Commerce stelt dat [naam 1] weliswaar de formele zeggenschap heeft over beide ondernemingen en dat [naam 7] de feitelijke zeggenschap heeft over Albert Heijn e-Commerce, maar de OR e-Commerce heeft die stelling onvoldoende onderbouwd. Uit hetgeen de OR e-Commerce naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat de feitelijke zeggenschap over beide ondernemingen in de praktijk daadwerkelijk afwijkt van de formele, juridische zeggenschap. Voorts doet de door de OR e-Commerce aangevoerde omstandigheid dat er significante verschillen zijn tussen de fysieke winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce, er niet aan af dat de zeggenschap over de ondernemingen in dezelfde handen is. De grieven 3 en 4 falen derhalve.
Gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid?
5.7.
Met
grief 5bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat de ondernemingen een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid voeren. Volgens de OR e-Commerce is de omnichannel benadering van Albert Heijn weliswaar strategisch van belang om klantenbinding te realiseren, maar in de operationele uitvoering zijn dat echter naast elkaar bestaande kanalen met een eigen doelstelling, markt en operationele dynamiek. Van een sterk operationele wisselwerking tussen online en offline boodschappen doen, is geen sprake. Ook vanuit organisatorisch perspectief bestaat er geen verband tussen de bezetting in de homeshopping centers en die in de winkels. Voorts is het camerabeleid in de winkels anders dan bij homeshopping centers, en wordt er volgens de OR e-Commerce teveel waarde gehecht aan het feit dat de medewerkers allemaal in dienst zijn van Albert Heijn, en onder dezelfde cao en HR-organisatie vallen. Volgens de OR e-Commerce zijn dat zaken die zien op formele primaire arbeidsvoorwaarden en die vallen buiten de reikwijdte van de medezeggenschap. De medezeggenschap richt zich op de organisatorische onderwerpen alsmede zaken die de arbeidsomstandigheden betreffen, aldus nog steeds de OR e-Commerce.
5.8.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is verhandeld, is voldoende gebleken dat de ondernemingen een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid voeren. Albert Heijn heeft in dit verband toegelicht dat sprake is van een gezamenlijk operationeel beleid, omdat de winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce gezamenlijk optrekken en zowel intern als extern zoveel mogelijk als één Albert Heijn optreden. De klant koopt, zowel online als offline, de producten van dezelfde merken voor dezelfde prijs. Albert Heijn voert ook een gemeenschappelijk duurzaamheidsbeleid. De OR e-Commerce heeft weliswaar betwist dat er geen wisselwerking is tussen de online en offline organisatie, maar hij heeft die betwisting onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Daarbij komt dat Albert Heijn ter zitting in hoger beroep nog heeft toegelicht dat de voorraad voor beide ondernemingen afkomstig is uit hetzelfde distributiecentrum. Het hof erkent dat er weliswaar verschillen zijn tussen de winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce maar die verschillen zijn niet in dusdanige mate dat een geheel ander strategisch of operationeel beleid wordt gevergd. De exploitatie van beide ondernemingen betreft immers dezelfde kernactiviteit: de verkoop van levensmiddelen. Derhalve moet worden geoordeeld dat sprake is van een gezamenlijk strategisch beleid. Ook heeft Albert Heijn voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezamenlijk sociaal beleid. Daartoe is redengevend dat Albert Heijn heeft toegelicht dat alle medewerkers in dienst zijn van Albert Heijn en onder dezelfde VGL-cao vallen, dat alle medewerkers dezelfde personeels- en pensioenregelingen hebben en dat de winstdelingsregelingen worden bepaald door het merk Albert Heijn als één geheel (hetgeen niet is weersproken door de OR e-Commerce). Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat sprake is van een gemeenschappelijk personeelsbeleid. Dit betreft bovendien niet enkel primaire arbeidsvoorwaarden van medewerkers maar ook andere aangelegenheden van het sociaal beleid van Albert Heijn. Gebleken is dat Albert Heijn daar één lijn in trekt voor al haar medewerkers. Nu de OR e-Commerce in hoger beroep niet gemotiveerd heeft weersproken dat de winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce een gezamenlijk financieel beleid voeren, gaat het hof daar in het navolgende vanuit. Grief 5 faalt.
Omstandigheden die zich verzetten tegen instelling van een GEMOR?
5.9.
Met de
grieven 6 en 7betoogt de OR e-Commerce dat sprake is van omstandigheden die zich verzetten tegen de instelling van een GEMOR. De OR e-Commerce stelt allereerst dat sprake is van zodanige gebreken in het besluitvormingsproces dat het besluit van Albert Heijn geen stand kan houden (grief 6). Van Albert Heijn had verwacht mogen worden dat zij eerst informeel toetst of er draagvlak is voor het besluit, en zo niet, dat zij dan een traject doorloopt waarbij zij het besluit voorziet van een concrete onderbouwing en daarbij toelicht wat de gevolgen voor de medezeggenschap bij Albert Heijn e-Commerce zijn en de te nemen maatregelen om die medezeggenschapsrechten te waarborgen. Dat is volgens de OR e-Commerce niet gebeurd. Daarnaast betwist de OR e-Commerce dat Albert Heijn ná het besluit van 7 november 2023 geen nieuwe feiten en omstandigheden meer naar voren heeft gebracht, maar slechts een nadere toelichting en onderbouwing heeft gegeven (grief 7). Het besluit tot instelling van een GEMOR moet worden beoordeeld aan de hand van de in de brief van 7 november 2023 genoemde motivering. Volgens de OR e-Commerce heeft Albert Heijn echter haar niet concreet onderbouwde besluit naderhand aangevuld en ingekleurd met concrete feiten en omstandigheden die ook niet aan de orde zijn geweest in de dialoog voorafgaande aan het besluit.
5.10.
Anders dan de OR e-Commerce heeft betoogd, verzetten de genoemde omstandigheden zich niet tegen de instelling van een GEMOR. Het hof overweegt daartoe als volgt. Allereerst is gebleken van een voldoende zorgvuldig besluitvormingsproces. Albert Heijn heeft toegelicht dat er in de aanloop naar de brief van 7 november 2023 in ieder geval vier gesprekken zijn gevoerd met de OR e-Commerce over het voornemen van Albert Heijn tot instelling van een GEMOR. Op 6 februari 2023 heeft [naam 8] , werkzaam als medewerker [bedrijf] bij Albert Heijn (hierna: [naam 8] ), per e-mail aangegeven dat al een tijdje het idee leeft
“om vanuit de gedachte één AH te kijken of de OR E commerce kan worden samengevoegd met de OR AH”en dat hij daar graag met de OR e-Commerce over van gedachten wil wisselen. Dat (eerste) gesprek heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Vervolgens hebben op 8 juni 2023 en 21 september 2023 twee bijeenkomsten met de OR e-Commerce plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken/bijeenkomsten heeft [naam 8] een presentatie gegeven waarin hij een nadere toelichting/concrete(re) onderbouwing heeft gegeven op dit voornemen van Albert Heijn. De omstandigheid dat Albert Heijn deze gesprekken door een HR functionaris heeft laten voeren en niet ook door een bestuurslid, zoals de OR e-Commerce betoogt, leidt niet tot de conclusie dat de besluitvorming daardoor niet voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een voorafgaande informatieve dialoog als bedoeld in de WOR. Ten tweede is niet gebleken dat de motivering van Albert Heijn van haar besluit tot instelling van een GEMOR tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep nieuw of anders is dan haar motivering in de brief van 7 november 2023. Blijkens de overgelegde correspondentie tussen partijen en de processtukken komt die motivering van het besluit tot instelling van een GEMOR steeds op het volgende neer: (i) de instelling van een GEMOR heeft toegevoegde waarde vanwege drie redenen (het is bevorderlijk voor een eenduidige communicatie, er wordt minder tijdsbeslag gelegd op het management en het verbetert de kwaliteit van de medezeggenschap); (ii) de feitelijke en juridische zeggenschap van de fysieke winkelorganisatie en Albert Heijn e-Commerce is in dezelfde handen; (iii) de belangen van Albert Heijn e-Commerce zijn voldoende gewaarborgd; en (iv) er is draagvlak voor het besluit binnen de medezeggenschap. Het hof kan de OR e-Commerce niet volgen in zijn stelling dat deze motivering niet voldoende is ingekleurd en/of niet voldoende concreet is onderbouwd. Ook in deze door de OR e-Commerce aangevoerde omstandigheid ziet het hof dus geen aanleiding om te concluderen dat die zich verzet tegen instelling van een GEMOR. De grieven 6 en 7 falen derhalve.
Heeft de instelling van een GEMOR toegevoegde waarde?
5.11.
Met
grief 8bestrijdt de OR e-Commerce het oordeel van de kantonrechter dat instelling van een GEMOR toegevoegde waarde heeft omdat (a) dit bevorderlijk is voor een goede eenduidige communicatie, (b) er minder tijdsbeslag wordt gelegd op het management en de medezeggenschap, en (c) de kwaliteit van de medezeggenschap wordt verbeterd. Volgens de OR e-Commerce is de communicatie in het verleden nooit een probleem geweest. Aanverwante onderwerpen kwamen bij de COR aan de orde. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte niet meegewogen dat het overlegrecht wel op operationeel niveau bij de winkelorganisatie, distributiecentra en e-Commerce organisatie wordt neergelegd, zodat de gelaagde overlegstructuur feitelijk in stand blijft en van minder tijdsbeslag geen sprake zal zijn. Tot slot stelt de OR e-Commerce dat ten onrechte wordt uitgegaan van een
‘one size fits all’benadering, terwijl de verschillen tussen de ondernemingen juist om maatwerk vragen.
5.12.
Naar het oordeel van het hof heeft Albert Heijn voldoende aannemelijk gemaakt dat de instelling van een GEMOR toegevoegde waarde heeft. De toelichting van Albert Heijn in dit verband dat het bespreken van een onderwerp bij verschillende ondernemingsraden tot meer onduidelijkheid kan leiden dan indien dit onderwerp in één GEMOR wordt besproken, acht het hof niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de communicatie in het verleden nooit een probleem is geweest, doet daar niet aan af. Ook acht het hof aannemelijk dat sprake zal zijn van een tijdsbesparing bij het management en de medezeggenschap, aangezien het management over onderwerpen die beide ondernemingen aangaan alleen nog met de GEMOR hoeft te overleggen (in plaats van met de afzonderlijke ondernemingsraden). Albert Heijn heeft toegelicht dat als een onderwerp alleen relevant is voor een bepaalde onderneming, dit onderwerp dan alleen door de desbetreffende onderdeelcommissie van de GEMOR wordt behandeld. Dit zorgt dus vanzelfsprekend voor minder tijdsbeslag. Ook is aannemelijk dat deze gang van zaken zorgt voor een kwalitatief betere besluitvorming en medezeggenschap, omdat een besluit dan ook wordt beoordeeld in samenhang met andere aspecten die binnen de organisatie spelen. Bovendien kan op deze manier juist daar waar nodig maatwerk worden geleverd, omdat voor iedere onderneming een onderdeelcommissie is ingesteld en iedere onderdeelcommissie een vertegenwoordiging heeft in de GEMOR. Grief 8 faalt.
Medezeggenschap van Albert Heijn e-Commerce voldoende gewaarborgd?
5.13.
Met
grief 9betwist de OR e-Commerce dat de medezeggenschap voor Albert Heijn e-Commerce voldoende is gewaarborgd met de onderdeelcommissies. Sinds 1 mei 2024 blijkt juist dat de medezeggenschap van Albert Heijn e-Commerce klein is. Lopende medezeggenschapstrajecten zijn ingetrokken omdat die nu aangelegenheden van de GEMOR zouden zijn en toezeggingen om lopende nalevingsprocedures voort te zetten zijn niet nagekomen. De onderdeelcommissie heeft geen mogelijkheden om hier zelfstandig tegen op te komen. In de GEMOR is de OR e-Commerce wel vertegenwoordigd, maar sterk in de minderheid. Het instellen van een groepsondernemingsraad (GOR) is volgens de OR e-Commerce een beter alternatief.
5.14.
Het hof is van oordeel dat Albert Heijn voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medezeggenschap voor Albert Heijn e-Commerce voldoende is gewaarborgd. Albert Heijn heeft in dit verband toegelicht dat de OR e-Commerce een onderdeelcommissie heeft en een afvaardiging in de GEMOR. Weliswaar heeft de OR e-Commerce daardoor een minder zwaarwegende stem en beschikt hij niet meer over zelfstandige procesbevoegdheid, maar dat betekent niet dat zijn belangen niet voldoende zijn gewaarborgd. De bevoegdheid tot het instellen van onderdeelcommissies vloeit voort uit de WOR. Dat Albert Heijn hier gebruik van maakt, kan haar niet worden tegengeworpen. Voor zover na 1 mei 2024 lopende medezeggenschapstrajecten zijn gestopt of nieuwe trajecten zijn geweigerd, zijn die beslissingen genomen door de GEMOR en niet door Albert Heijn. Dit kan Albert Heijn in deze procedure derhalve niet worden tegengeworpen. Tot slot volgt het hof de OR e-Commerce niet in zijn stelling dat het instellen van een GOR een goede optie is. Albert Heijn heeft immers toegelicht dat er al een COR is ingesteld binnen Ahold Delhaize, dat er ook verschillende ondernemingsraden en onderdeelcommissies zijn, en dat door instelling van een GOR de medezeggenschapsstructuur onnodig wordt gecompliceerd. De OR e-Commerce heeft een ander onvoldoende gemotiveerd weersproken. Grief 9 faalt.
Wordt de instelling van een GEMOR ondersteund en gedragen door de OR Albert Heijn?
5.15.
Met
grief 10betwist de OR e-Commerce dat het besluit tot instelling van een GEMOR wordt ondersteund en gedragen door de OR Albert Heijn. Volgens de OR e-Commerce is dit bovendien niet relevant voor de vraag of instelling van een GEMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, omdat de OR Albert Heijn blijft bestaan en dus niets hoeft in te leveren.
5.16.
Het hof volgt de OR e-Commerce hierin niet. De OR e-Commerce miskent dat ook de OR Albert Heijn één van de medezeggenschapsorganen is die op 1 mei 2024 is opgegaan in de GEMOR, zodat ook met zijn belangen rekening moet worden gehouden. Het besluit tot instelling van een GEMOR heeft dus ook impact op de OR Albert Heijn. Bovendien volgt uit artikel 3 lid 1 WOR dat de belangen van alle betrokken ondernemingen meespelen, waaronder die van Albert Heijn. Grief 10 slaagt niet.
Slotsom
5.17.
De OR e-Commerce heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen leiden dan hiervoor vermeld. Zijn in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
5.18.
De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.