ECLI:NL:GHAMS:2025:1383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.323.632/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingswerkzaamheden gebrekkig? Welke schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking?

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee appellanten en een geïntimeerde over de kwaliteit van aannemingswerkzaamheden die zijn uitgevoerd aan een woning. De appellanten, eigenaren van de woning, stellen dat de werkzaamheden gebrekkig zijn en vorderen schadevergoeding voor de tekortkomingen. De geïntimeerde, een aannemersbedrijf, heeft een factuur voor meerwerk ingediend. De rechtbank heeft in eerste aanleg de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de appellanten, maar ook de appellanten in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de geïntimeerde. In hoger beroep hebben de appellanten de grieven ingediend tegen de oordelen van de rechtbank over de oplevering en de afgewezen schadeposten. Het hof oordeelt dat de oplevering op 10 mei 2018 moet worden beschouwd als de eindoplevering, ondanks de gebreken die zijn vastgesteld. Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun stelplicht ten aanzien van bepaalde gebreken. Het hof komt tot de conclusie dat de appellanten recht hebben op schadevergoeding voor enkele gebreken, maar niet voor alle door hen gevorderde posten. Uiteindelijk wordt het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en wordt de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag aan de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.323.632/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/716359 / HA ZA 22-309
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 mei 2025
in de zaak van
[appellant 1],
wonend te [plaats 1] ,
[appellant 2],
wonend te [plaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.T. Eckhart te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Kikkert te Amsterdam (onttrokken).
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen twisten over de vraag of uitgevoerde aannemingswerkzaamheden gebrekkig zijn en zo ja welke schadeposten voor vergoeding aan de opdrachtgever in aanmerking komen. De aannemer vordert op zijn beurt betaling van een meerwerkfactuur. Het hof wijst een hoger schadebedrag toe dan de rechtbank, maar bekrachtigt de beslissing van de rechtbank voor het overige.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 22 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 november 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[appellanten] hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 1 april 2025 laten toelichten door mr. I. Langeveld, advocaat te Haarlem, aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. [appellanten] hebben nog nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, inclusief nakosten en met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep van belang komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellanten] zijn eigenaars van een woning in [plaats 1] (hierna: de woning).
3.2.
[geïntimeerde] drijft een aannemersbedrijf. [naam] (hierna: [naam] ) is de uitvoerder van de werkzaamheden van [geïntimeerde] . Het contact tussen partijen heeft steeds plaatsgevonden via [naam] (die hierna mede als [geïntimeerde] zal worden aangeduid).
3.3.
Op 18 december 2017 hebben partijen een aannemingsovereenkomst ondertekend. Daarin is vermeld dat de werkzaamheden conform de als bijlage bij de overeenkomst gevoegde calculatie zouden worden verricht, dat de aanneemsom inclusief btw € 109.626,58 bedroeg en dat het werk tussen 15 januari en 16 maart 2018 zou worden gedaan.
3.4.
Bij e-mails van 28 februari, 18 maart, 3 en 9 mei 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] steeds een nieuwe lijst met een overzicht van meer- en minderwerk gestuurd.
3.5.
Op 10 mei 2018 heeft een oplevering van het werk plaatsgevonden. De werkzaamheden waren op dat moment nog niet geheel klaar. Het proces-verbaal van oplevering dat [appellant 1] en [naam] hebben ondertekend, luidt, voor zover hier van belang:
De opdrachtgever verklaart het werk goed te keuren en met deze oplevering in te stemmen, behoudens de hierboven genoemde tekortkomingen.
De aannemer verklaart deze tekortkomingen binnen … werkbare werkdagen te herstellen.
Verder is in het proces-verbaal een lijst met tekortkomingen opgenomen.
3.6.
Bij e-mail van 5 september 2018 heeft [appellant 1] aan [geïntimeerde] een update gestuurd van de gestelde tekortkomingen aan het werk. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [geïntimeerde] geantwoord.
3.7.
Op 24 september 2018 heeft Bouwkundig Inspectiebureau Growin’ in opdracht van [appellanten] de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden geïnspecteerd. Het daarvan opgemaakte rapport van 26 september 2018 vermeldt kort gezegd dat het werk van [geïntimeerde] gebrekkig was op, onder meer, de volgende punten:
  • het dak;
  • de douchehoek in de badkamer op de 1e etage;
  • de handdoekradiator in diezelfde badkamer;
  • het hang- en sluitwerk, dat niet aan de eisen van het politiekeurmerk voldoet;
  • hechtingsproblemen van het schilderwerk op de 1e etage;
  • de afdeklat aan de bovenzijde van de keukenkastjes;
  • kleurverschil van het schilderwerk in de keuken;
  • de inbouwspots in de woonkamer die niet symmetrisch zijn aangebracht;
  • de afwerking van het parket bij de aansluiting aan de onderzijde van de pui;
  • de buitenkraan.
Growin’ schatte de herstelkosten op € 11.150,- exclusief btw.
3.8.
Partijen hebben in de periode daarna gecorrespondeerd over de gebreken en de noodzakelijke herstelwerkzaamheden.
3.9.
Op 23 december 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] een e-mail gestuurd met de laatste update van het meer- en minderwerk.
3.10.
Op 7 januari 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] een factuur gestuurd ten bedrage van € 13.676,53. Bij de omschrijving is vermeld “meerwerk schilderwerk en isolatie” en “overige meerwerk”.
3.11.
Bij brief van 12 april 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] [geïntimeerde] in gebreke gesteld ten aanzien van diverse gebreken. Bij e-mail van 30 april 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] gereageerd op deze ingebrekestelling. Daarbij heeft zij laten weten dat [geïntimeerde] een deel van de openstaande punten erkent en deze ook graag wil oplossen.
3.12.
Op 11 december 2019 heeft Expertise- en taxatiebureau Zneb (hierna: Zneb) in opdracht van [geïntimeerde] en in aanwezigheid van beide partijen onderzoek gedaan naar de werkzaamheden en de gestelde gebreken. Het daarvan opgemaakte rapport dateert van 4 mei 2020. Partijen hebben hier vervolgens over gecorrespondeerd.
3.13.
Partijen hebben verder gecorrespondeerd over de gebreken en over de betaling van het meerwerk. Bij brief van 15 oktober 2020 hebben [appellanten] nogmaals opgesomd over welke gebreken partijen al dan niet overeenstemming hebben bereikt. Deze brief eindigt als volgt:
Met inachtneming van het bovenstaande zullen cliënten vanzelfsprekend niet overgaan tot betaling van het resterende bedrag nu dit in geen verhouding staat tot de nog te herstellen gebreken. Indien cliënten in rechte worden betrokken dan zien wij dit met vertrouwen tegemoet.
Uw reactie zie ik graag binnen drie weken na dagtekening van deze brief tegemoet.
Voor het overige behoud ik mij namens cliënte alle rechten en weren voor.
3.14.
Op 26 november 2020 hebben [appellanten] geschreven dat zij zullen overgaan tot het opstellen van een dagvaarding.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg samengevat gevorderd om bij vonnis (i) voor recht te verklaren dat de vordering van [appellanten] tot nakoming is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding van € 34.748,50, (ii) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 34.748,50, € 453,75 en € 1.358,21 aan, respectievelijk, schadevergoeding, expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, en (iii) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd om [appellanten] te veroordelen tot betaling van (primair) € 13.676,53 of (subsidiair) € 2.859,63 aan onbetaald gebleven meerwerk, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en met rente.
4.3.
De rechtbank heeft, in conventie, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van € 3.420,75 en de proceskosten, met rente. In reconventie heeft zij [appellanten] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 13.676,53 en de proceskosten, met rente. Zij heeft aan dit oordeel, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
4.3.1.
De rechtbank gaat ervan uit dat oplevering van het werk heeft plaatsgevonden, behalve wat betreft de gebreken die zijn genoemd in de lijst in het proces-verbaal van oplevering.
4.3.2.
Het dak wordt in de lijst met tekortkomingen in het proces-verbaal niet genoemd. Niet kan worden geoordeeld dat [appellanten] het dak als opgeleverd hebben aanvaard. [appellanten] hebben echter niet voldaan aan hun stelplicht ten aanzien van de gebreken aan het dak, als gevolg waarvan deze niet zijn komen vast te staan. [geïntimeerde] is in dat verband niet schadeplichtig.
4.3.3.
Dat laatste geldt ook voor zover het betreft de douchehoek, de handdoekradiator, het politiekeurmerk hang- en sluitwerk, de inbouwspots, de ontbrekende plint in de woonkamer, de buitenkraan, vervanging van het geleverde glas door HR+++-glas bij alle ramen behalve de schuifpui van de uitbouw en de nieuwe dakkapel, vervanging van de montagesystemen voor de raambekleding en de vloerverwarming.
4.3.4.
De rechtbank heeft [geïntimeerde] wel veroordeeld tot betaling van € 225,- (schilderwerk 1e verdieping), € 110,- (paneel keuken), € 132,- (afdeklat keuken) en € 2.500,- (HR+++-glas schuifpui uitbouw en nieuwe dakkapel). Ook de kosten voor het rapport van Growin’ à € 453,75 komen voor vergoeding aan [appellanten] in aanmerking. De gevorderde inflatiecorrectie wordt als onvoldoende concreet onderbouwd afgewezen.
4.3.5.
[geïntimeerde] heeft een factuur van 7 januari 2019 en (bij conclusie van antwoord) een lijst met al het meer- en minderwerk overgelegd. Omdat [appellanten] niet concreet hebben bestreden dat het daarin opgenomen meerwerk is overeengekomen of verricht en evenmin dat nog een bedrag van € 13.676,53 openstaat, heeft de rechtbank dat bedrag in reconventie toegewezen.

5.Beoordeling

5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd.
De oplevering en schadeposten
5.2.
Met hun eerste twee grieven komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank over de oplevering en de afgewezen schadeposten. Deze klachten slagen slechts gedeeltelijk. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
5.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de oplevering die op 10 mei 2018 heeft plaatsgevonden, moet worden beschouwd als de eindoplevering in de zin van artikel 7:758 lid 1 BW. Immers, [appellant 1] heeft op die datum een document ondertekend waar boven staat ‘Procesverbaal van oplevering’. Daarop is een lijst met tekortkomingen vermeld en onderaan is vermeld dat hij als opdrachtgever het werk goedkeurt en instemt met de oplevering, behoudens de genoemde tekortkomingen. [appellanten] hebben hun stelling dat [geïntimeerde] hen heeft verzocht het proces-verbaal enkel om administratieve redenen te ondertekenen, niet onderbouwd. Dat het werk op dat moment nog niet af of op punten gebrekkig was, doet niets af aan het feit dat het voor het overige is opgeleverd. De desbetreffende onafgewerkte of gebrekkige punten zijn immers als nog niet opgeleverd vermeld in de lijst en kunnen daarmee als opleverpunten worden beschouwd. Dat daarover vervolgens is gecorrespondeerd en dat [geïntimeerde] nog (herstel)werkzaamheden heeft verricht, bevreemdt in dit verband niet.
Décharge van aansprakelijkheid [geïntimeerde]
5.4.
Artikel 7:758 lid 3 BW bepaalt dat de aannemer is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. [geïntimeerde] heeft zich ten aanzien van verscheidene door [appellanten] opgevoerde gebreken en schadeposten verweerd met een beroep op deze bepaling. Voor zover in hoger beroep nog van belang, heeft de rechtbank dit verweer gehonoreerd voor zover het betreft de handdoekradiator, het politiekeurmerk hang- en sluitwerk, de buitenkraan, de inbouwspots en de ontbrekende plint in de woonkamer.
Het hof volgt de rechtbank hierin, behalve ten aanzien van de twee laatstgenoemde posten. Daarop komt het hof terug bij de bespreking van de toewijsbare schadeposten.
5.5.
Dat
de handdoekradiatorverkeerd om (dat wil zeggen, ondersteboven) is opgehangen, is op de foto’s in de verschillende rapporten duidelijk zichtbaar. Het is ook voor een leek aannemelijk dat dit het functioneren van de radiator beïnvloedt. [appellanten] hadden dit gebrek – op zijn minst zekerheidshalve – kunnen en moeten opnemen in de lijst met tekortkomingen in het proces-verbaal van oplevering. Door dit na te laten kunnen [appellanten] geen aanspraak meer maken op herstelkosten, ook niet voor zover deze enkel het ontluchtingsprobleem betreffen.
5.6.
De rechtbank heeft ten aanzien van
het politiekeurmerk hang- en sluitwerkonder meer overwogen dat [appellanten] ten tijde van de oplevering hadden kunnen en moeten constateren dat de certificaten ten behoeve hiervan niet waren aangeleverd, en dat zij op dat punt een opmerking hadden moeten opnemen in de lijst met tekortkomingen. [appellanten] zijn in hoger beroep niet opgekomen tegen dit deel van de overweging van de rechtbank, dat op zichzelf de afwijzing van deze schadepost kan dragen; zij hebben met hun grief enkel betoogd dat zij (wel degelijk) hebben bewezen dat [geïntimeerde] geen politiekeurmerk heeft geleverd. Het hiervoor bedoelde oordeel van de rechtbank staat daarmee vast, als gevolg waarvan de vordering van [appellanten] op dit punt niet toewijsbaar is.
5.7.
Ten aanzien van
de buitenkraangeldt ook dat [appellanten] niet zijn opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van [geïntimeerde] op artikel 7:758 lid 3 BW slaagt; met hun grief betogen zij enkel dat de buitenkraan niet is aangebracht zoals dat van een professioneel vakman mag worden verwacht. Juist omdat dat ook zichtbaar is, hadden zij dit in de lijst met tekortkomingen moeten opnemen. Doordat zij dit hebben nagelaten, komen de herstelkosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Ingebrekestelling ontbreekt
5.8.
[appellanten] hebben zich verder op het standpunt gesteld dat, in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen, partijen zijn overeengekomen dat
HR+++-glaszou worden geplaatst in alle ramen van de hele woning, en dus niet alleen in de schuifpui van de uitbouw en de nieuwe dakkapel. Daarnaast betogen [appellanten] dat
de vloerverwarminggebrekkig is en dat dit afdoende blijkt uit de overgelegde offerte. Zij vorderen alsnog vergoeding van deze posten.
Dit deel van de grieven en deze vorderingen stuiten af op het volgende.
5.9.
De aanspraak op schadevergoeding ontstaat pas – voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is – wanneer [geïntimeerde] in verzuim is. Dit verzuim ontstaat nadat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld door een schriftelijke aanmaning waarbij haar een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en die termijn ongebruikt verstrijkt.
Dat nakoming op het punt van het HR+++-glas en de vloerverwarming blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is niet gesteld of gebleken. Het hof stelt vast dat [appellanten] hebben nagelaten [geïntimeerde] in gebreke te stellen. [geïntimeerde] is dus niet in verzuim geraakt en [appellanten] hebben daarom geen recht op de gevorderde schadevergoeding.
Schadeposten die voor vergoeding in aanmerking komen
5.10.
[appellanten] hebben ter zitting in hoger beroep nader geconcretiseerd dat (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [geïntimeerde] bij e-mail van 27 juni 2019 aansprakelijkheid voor
de gebrekkig aangebrachte inbouwspotsen
de ontbrekende plint in de woonkamerheeft erkend, waar deze onder meer berichtte:
Spotjes zijn niet goed aangebracht. Dit erkent cliënte.
(…)
Plint schuifpui. Dit erkent cliënte (…).
5.11.
[geïntimeerde] heeft in juli 2019 werkzaamheden (doen) verricht(en) aan de spots. [appellanten] hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze werkzaamheden niet tot herstel hebben geleid. [geïntimeerde] heeft dit niet weersproken. Een en ander heeft tot gevolg dat de kosten die met herstel van deze posten gepaard gaan nog voor vergoeding in aanmerking komen. Op de hoogte van de toewijsbare bedragen komt het hof hierna terug.
5.12.
[appellanten] hebben bij hun memorie van grieven een tweede rapport van Growin’ (van 13 juni 2023) overgelegd. Dit ter nadere onderbouwing van hun standpunten dat
het dak,
de douchehoek,
het schilderwerk op de 1e verdiepingen
het schilderwerk en de afdeklat in de keukengebrekkig zijn. In tegenstelling tot in het eerste rapport van Growin’ (zie 3.7 hierboven) is in dit tweede rapport bovendien geconcretiseerd welke kosten met herstel van deze specifieke posten gemoeid zijn.
5.13.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de inhoud van dit tweede rapport van Growin’ geen waarde kan worden gehecht, omdat niet van een zorgvuldig onderzoek gesproken kan worden. Zij is immers niet uitgenodigd om bij de door Growin’ verrichte keuring aanwezig te zijn. Van hoor en wederhoor is dus geen sprake, aldus [geïntimeerde] .
5.14.
Het hof passeert dit verweer. In dit rapport zijn ten opzichte van het eerdere rapport geen nieuwe gebreken en schadeposten opgenomen; Growin’ heeft enkel de actuele stand van zaken met betrekking tot de al bekende punten beoordeeld en de met herstel gemoeide kosten geraamd. Dat laatste had zij in haar eerdere rapport nog onvoldoende concreet gedaan. [geïntimeerde] had bij haar memorie van antwoord alle gelegenheid hierop inhoudelijk te reageren, en heeft dat ook – zij het summier – gedaan. Wederhoor heeft daarmee plaatsgevonden.
5.15.
De reactie van [geïntimeerde] weegt niet op tegen het uitvoerig gemotiveerde rapport van Growin’. [geïntimeerde] heeft immers, in de kern, volstaan met verwijzingen naar het bestreden vonnis en het rapport van Zneb, maar die dateren van voor dit rapport en hebben dus geen betrekking op de actuele situatie. Voor het overige heeft [geïntimeerde] de bevindingen van Growin’ enkel bloot betwist, bijvoorbeeld waar zij (enkel) stelt dat uit het rapport niet blijkt van kwaliteitsgebreken aan het dak, scheefstand van de muur in de badkamer en kleurverschil van het schilderwerk in de keuken.
Gelet hierop zal als onvoldoende gemotiveerd betwist worden uitgegaan van de bevindingen van Growin’.
5.16.
Growin’ heeft, kort gezegd, gerapporteerd dat het dak, de douchehoek, het schilderwerk op de 1e verdieping en het schilderwerk en de afdeklat in de keuken gebrekkig zijn.
De schade die [appellanten] lijden doordat zij deze gebreken (hebben of moeten) laten herstellen, komt voor vergoeding in aanmerking.
Welke bedragen zijn toewijsbaar?
5.17.
Met het oog op het tweede rapport van Growin’ en de onbetwist gebleven facturen die [appellanten] ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep in het geding hebben gebracht (met betrekking tot het dak), zijn de volgende bedragen toewijsbaar:
  • de gebrekkig aangebrachte inbouwspots: € 540,-
  • de ontbrekende plint in de woonkamer: € 100,-
  • het dak (€ 1.315,88 + € 1.281,75 + € 1.816,75 + € 427,-): € 4.841,38
  • de douchehoek: € 150,-
  • het schilderwerk op de 1e verdieping: € 300,-
  • het schilderwerk (€ 200,-) en de afdeklat (€ 100,-) in de keuken:
Totaal: € 6.231,38
5.18.
Ook de gemaakte expertisekosten à € 453,75 zijn toewijsbaar, het hof sluit zich wat dit betreft aan bij het oordeel van de rechtbank. Omdat de rechtbank dit bedrag heeft opgeteld bij de (overige) schadeposten, ziet het hof echter, om proceseconomische redenen, aanleiding om toch dit deel van de beslissing (5.1) in zijn geheel te vernietigen en het genoemde bedrag alsnog (en opnieuw) toe te wijzen.
5.19.
[appellanten] hebben ook in hoger beroep niet concreet onderbouwd dat een inflatiecorrectie zoals gevorderd op zijn plaats is; zij stellen enkel dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de afgelopen jaren sprake is van een enorme inflatie en stijging van aannemerskosten. Deze vordering ligt alleen al hierom voor afwijzing gereed. Daarbij komt dat, voor zover enige correctie aangewezen zou zijn, deze al is verdisconteerd in de door Growin’ recentelijk geraamde en voor herstel van het dak betaalde bedragen.
Van belang is verder dat het hof de wettelijke rente zoals gevorderd en onweersproken, per 12 maart 2019 toewijsbaar acht. De wettelijke rente is de - abstracte - schadevergoeding die verschuldigd is als sprake is van vertraging in de nakoming van een geldverbintenis. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe [geïntimeerde] voor dezelfde vertraging een inflatiecorrectie en de wettelijke rente naast elkaar verschuldigd kan zijn.
5.20.
Concluderend is toewijsbaar een bedrag van (€ 6.231,38 + € 453,75 =) € 6.685,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar over het in hoger beroep toegewezen bedrag en bedragen conform de gebruikelijke staffel € 709,26. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 21 november 2023, de datum van de memorie van grieven.
Meerwerk
5.22.
Met hun derde grief komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank in reconventie dat zij slechts hebben volstaan met een algemene betwisting van de gedetailleerde meerwerklijst van [geïntimeerde] . Volgens [appellanten] hebben zij deze lijst gemotiveerd betwist in hun e-mail van 29 december 2018, overgelegd als productie 50 bij de inleidende dagvaarding.
5.23.
De enkele verwijzing door [appellanten] naar productie 50 bij de inleidende dagvaarding volstaat niet. Producties kunnen stellingen ondersteunen, maar niet vervangen. De partij die producties overlegt, moet inzichtelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk standpunt van die partij. Een enkele verwijzing naar een productie is daarom onvoldoende. Het is niet aan het hof om eigenhandig in een productie op zoek te moeten gaan naar informatie.
5.24.
Deze grief slaagt dan ook niet en het oordeel van de rechtbank in reconventie zal worden bekrachtigd.
Slotsom, bewijsaanbod en proceskosten
5.25.
De grieven slagen gedeeltelijk. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Ten dele omdat [appellanten] te weinig hebben gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] en verder omdat zij geen bewijs hebben aangeboden van concrete stellingen die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
5.26.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld om € 3.420,75 aan [appellanten] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 (5.1 bestreden vonnis) en voor zover de rechtbank de door [appellanten] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigen en de vorderingen van [appellanten] toewijzen zoals hierna geformuleerd.
5.27.
Het hof ziet in de uitkomst van dit hoger beroep aanleiding om de proceskosten van het hoger beroep te compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld om € 3.420,75 aan [appellanten] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 april 2022 tot aan de voldoening (5.1 bestreden vonnis) en voor zover daarbij de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] van € 6.685,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] van € 709,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2023 tot aan de voldoening;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
bepaalt dat partijen in hoger beroep hun eigen proceskosten dragen;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. de Greef, L.A.J. Dun en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.