ECLI:NL:GHAMS:2025:1492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.350.356/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland had eerder op 14 november 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 november 2025. De vader van de kinderen, die in hoger beroep ging, was het niet eens met deze beslissing en verzocht om afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de machtiging. De GI was het echter eens met de beslissing van de kinderrechter en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Tijdens de zitting op 9 mei 2025 werd de vader bijgestaan door zijn advocaat, en waren ook de moeder, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de kinderen in een onveilige thuissituatie bij de ouders hadden geleefd en nu in een stabiel pleeggezin verbleven. Het hof oordeelde dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze nog steeds aanwezig zijn. De ouders hadden in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek en huiselijk geweld, wat leidde tot meerdere zorgmeldingen. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen was om in het pleeggezin te blijven, waar zij een veilige en stabiele omgeving hadden.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en oordeelde dat de kinderen niet uit het pleeggezin gehaald moesten worden, omdat zij daar midden in een veilig hechtingsproces zaten. De ouders, hoewel gescheiden, hadden nog steeds niet de nodige veranderingen in hun situatie doorgevoerd om een veilige opvoedsituatie te garanderen. De beslissing van het hof werd op 10 juni 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.356/01
zaaknummer rechtbank: C/15/357336/ JU RK 24-1416
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem ,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B ] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- de pleegouders.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen) tot 21 november 2025.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), heeft in een beschikking van 14 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 november 2025.
De vader is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek van de GI alsnog wordt afgewezen. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 27 januari 2025 in hoger beroep gekomen van een deel van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 27 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de GI van 1 mei 2025, met bijlagen;
- een bericht van de vader van 25 april 2025, met bijlagen;
- een bericht van de vader van 24 maart 2025, met bijlagen.
2.4
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep beslist dat de hierboven vermelde op 24 maart 2025 ingekomen stukken van de zijde van de vader buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze stukken niet door de advocaat van de vader zijn ingediend en ook niet aan de GI zijn toegezonden.
2.5
De zitting heeft op 9 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder,
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Daarnaast heeft het hof de heer [naam] , de persoonlijk begeleider van de vader vanuit Maatwerk in Zorg, aangemerkt als informant en bijzondere toegang tot de zitting verleend.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2021 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2023 te [plaats C] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen verblijven in een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.3
Sinds 27 november 2020 staat [minderjarige 1] onder toezicht van de GI en [minderjarige 2] staat sinds 21 november 2023 onder toezicht van de GI. Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 november 2025.
3.4
Bij beschikking van 17 mei 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1] met ingang van 15 mei 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd en heeft geduurd tot 27 mei 2023.
3.5
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft de kinderrechter wederom een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 20 februari 2024 een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 13 mei 2024. Bij beschikking van 11 april 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 21 november 2024. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 21 november 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 21 november 2025.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - dit verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.2
De vader is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en stelt daartoe het volgende. De uithuisplaatsing van de kinderen doet afbreuk aan de hechting van de kinderen aan de vader en zijn culturele achtergrond. Verder heeft de rechtbank onvoldoende oog gehad voor de gewijzigde omstandigheden sinds de ouders zijn gescheiden en niet meer samenwonen. Er zijn sinds de scheiding geen ruzies meer tussen de ouders, de vader gebruikt geen middelen meer en heeft zijn leven op orde. De vader woont nu alleen in de voormalige gezamenlijke woning en de kinderen kunnen bij hem wonen, waarbij Stichting Maatwerk in Zorg de controle kan houden over de vader en de kinderen. Zo blijft de veiligheid van de kinderen gewaarborgd, aldus de vader.
5.3
De GI voert aan dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn. De kinderen bevonden zich bij de ouders in een onveilige thuissituatie. Bij de vader was sprake van agressieproblematiek en beide ouders kampten met verslavingsproblematiek. Ondanks alle intensieve hulp die de GI de afgelopen jaren heeft aangeboden, lukt het de ouders niet om de situatie te verbeteren. De kinderen hebben in verschillende pleeggezinnen gewoond. De kinderen verblijven nu in een pleeggezin waar het goed met hen gaat en de situatie stabiel en veilig voor hen is. Het is daarom belangrijk dat de kinderen in het pleeggezin blijven wonen, aldus de GI.
Tussen de ouders en de kinderen is er één uur per maand een omgangsmoment, onder begeleiding van de organisatie Jij & Co. Medewerkers van Kenter Pleegzorg sturen elke twee weken op maandag foto’s en filmpjes van de kinderen naar de ouders en beantwoorden elke twee weken vragen van de ouders.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij vindt dat het sinds de scheiding beter gaat tussen de ouders en dat bij beide ouders geen sprake meer is van middelengebruik. De ouders moeten de kans krijgen om de kinderen zelf groot te brengen. De moeder vindt dat de kinderen gedeeltelijk bij de vader en gedeeltelijk bij haar kunnen wonen.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De gewijzigde omstandigheid dat de ouders nu definitief uit elkaar zijn, vormt voor de raad geen aanleiding om tot een ander advies te komen. Tijdens de turbulente relatie die de ouders met elkaar hebben gehad, hebben de kinderen al veel meegemaakt en de kinderen hebben in hun nog jonge leven hierdoor al vaak van opgroeiplek moeten wisselen. De kinderen zitten nu geruime tijd in een pleeggezin waar het goed met hen gaat. Het is nu belangrijk voor de kinderen dat zij op een zo stabiel mogelijke plek kunnen blijven wonen en dat gegarandeerd wordt dat degenen die voor hen zorgen onvoorwaardelijk als opvoeders aanwezig zijn, waardoor de kinderen toekomen aan hun ontwikkeling en aan het tot stand brengen van een veilige hechting, aldus de raad.
De raad heeft op verzoek van de GI onderzoek gedaan naar de noodzaak van beëindiging van het ouderlijk gezag. In zijn rapport van 4 februari 2025 heeft de raad besloten om geen verzoek in te dienen om het gezag van de ouders te beëindigen.
De beoordeling van het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er veel is gebeurd in het jonge leven van de kinderen. Beide ouders hebben te kampen gehad met verslavingsproblematiek en de kinderen zijn al vanaf de geboorte getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Vanaf 2021 tot 2024 zijn er meerdere zorgmeldingen gedaan bij Veilig Thuis en bij de politie. [minderjarige 1] is vanwege de zorgelijke opvoedsituatie bij de ouders al ruim voor haar geboorte onder toezicht van de GI gesteld. In mei 2021 is [minderjarige 1] uit huis geplaatst en zij heeft tot mei 2023 eerst bij haar opa en daarna in meerdere pleeggezinnen gewoond. In 2023 heeft [minderjarige 1] weer een periode bij de ouders gewoond. In deze periode is [minderjarige 2] geboren. In deze periode ontstonden weer forse zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de ouders. Vanwege geweldincidenten en daaruit voortkomende politiemeldingen heeft de GI toen veiligheidsafspraken met de ouders moeten maken, welke afspraken door de ouders niet goed werden nageleefd. Ondanks de intensieve begeleiding van stichting Maatwerk in Zorg – die dagelijks drie keer per dag bij de ouders thuiskwam – lukte het de ouders niet om de situatie voor de kinderen te verbeteren. De door de GI ingezette hulpverlening door ZIJN en het Kabouterhuis voor opvoedondersteuning en hulp bij het tot stand brengen van een veilige hechting tussen [minderjarige 1] en de ouders heeft onvoldoende gezorgd voor een stabiel en veilig opvoedklimaat voor de kinderen. Sinds november 2023 staat ook [minderjarige 2] onder toezicht. In februari 2024 zijn de kinderen beiden met spoed uit huis geplaatst in het huidige (perspectief biedend) pleeggezin op een geheime locatie. De machtiging uithuisplaatsing is sindsdien steeds verlengd door de kinderrechter, bij bestreden beschikking tot 21 november 2025. Het hof heeft geen aanwijzingen dat het in het huidige pleeggezin niet goed zou gaan met de kinderen.
5.7
Het hof is van oordeel dat de gronden van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze nog steeds aanwezig zijn. Er waren en zijn ernstige zorgen over de thuissituatie bij de ouders en het is in het belang van de kinderen dat zij daar niet aan worden blootgesteld en dat zij bij het pleeggezin kunnen blijven wonen. Het opvoedperspectief van de kinderen is al bepaald bij het pleeggezin en – bij beschikking van 11 april 2024 – getoetst door de rechtbank. Ook de raad is blijkens het rapport van 4 februari 2025 tot de conclusie gekomen dat het perspectief niet bij de ouders, maar bij het pleeggezin ligt. De reden dat de raad niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen komt voort -zo begrijpt het hof- uit de bij de raad nog openstaande vraag of de ouders wellicht hun gezag op afstand kunnen uitoefenen. Het gegeven dat de ouders na de echtscheiding inmiddels niet meer samen wonen vormt voor het hof geen omstandigheid die de uithuisplaatsing van de kinderen niet meer nodig maakt. Door de echtscheiding en het nu apart van elkaar wonen is er voor de ouders meer rust ontstaan en zij zitten elkaar minder in de weg. De gespannen en soms escalerende thuissituatie was echter niet de enige zorg die er bestond. De ouders zijn moeilijk leerbaar en ondanks alle hulpverlening die hen al jaren wordt geboden lukt het hen niet een veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Dat de ouders inmiddels gescheiden zijn en niet meer samenwonen maakt dat niet anders. In december 2024 is er nog een Veilig Thuis melding geweest wegens een geweldsincident tussen de ouders in de voorheen gezamenlijke woning. De kinderen zijn door de ernstige problematiek in hun opvoedomgeving bij de ouders thuis langere tijd blootgesteld aan een instabiele thuissituatie en met name [minderjarige 1] is hierdoor emotioneel beschadigd. De kinderen zijn nu samen bij het pleeggezin op een plek waar het goed met hen gaat en er rust is. Het hof is met de raad van oordeel dat de kinderen daar moeten blijven, omdat zij midden in een veilig hechtingsproces zitten en het van belang is dat dit niet wordt onderbroken. [minderjarige 1] heeft in haar jonge leven al vaak van pleeggezin moeten wisselen en moet nu op een zo stabiel en voorspelbaar mogelijke plek blijven. Het is niet in het belang van de kinderen om hen uit het pleeggezin te halen en bij de ouders te plaatsen.
5.8
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de machtiging uithuisplaatsing heeft verlengd tot 21 november 2025. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, J.M. van Baardewijk en M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.