ECLI:NL:GHAMS:2025:1499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.348.390/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot schenking uit het vermogen van rechthebbende afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een bewindvoerder, die tevens de zoon is van de rechthebbende, om een machtiging te verkrijgen voor het doen van een schenking uit het vermogen van de rechthebbende. De kantonrechter had eerder, op 7 oktober 2024, dit verzoek afgewezen, omdat er geen schenkingstraditie was aangetoond en het verzoek niet in het belang van de rechthebbende zou zijn. De bewindvoerder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 21 maart 2025 werd duidelijk dat de rechthebbende, geboren in 1929, lijdt aan dementie en niet in staat is om gehoord te worden. De bewindvoerder stelde dat er sprake was van een schenkingstraditie en dat er bijzondere omstandigheden waren die het verzoek rechtvaardigden. Het hof oordeelde echter dat de bewindvoerder niet voldoende had aangetoond dat er een relevante schenkingstraditie bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek van de bewindvoerder af.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de bescherming van rechthebbenden die niet in staat zijn om hun wil te bepalen, en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met schenkingen uit hun vermogen. Het hof concludeerde dat de bewindvoerder niet had aangetoond dat het belang van de rechthebbende een schenking rechtvaardigde, en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de hoofdregel dat een machtiging tot schenking in beginsel niet wordt verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.348.390/01
zaaknummer rechtbank: NL:TZ:0000218720: B001 SZ
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[bewindvoerder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.P.G. Roobeek te Mijdrecht,
in het bewind van:
[rechthebbende],
wonende te [plaats B] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende] , hierna te noemen: [belanghebbende] .
[belanghebbende] en de bewindvoerder zijn zus en broer van elkaar en worden samen ook aangeduid als: de meerderjarige kinderen.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak betreft het verzoek van de bewindvoerder om een machtiging te verkrijgen voor het doen van een schenking uit het vermogen van rechthebbende van in totaal € 447.500, - aan zichzelf en [belanghebbende] .
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 7 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het hiervoor genoemde verzoek van bewindvoerder afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe – in het kort – overwogen dat niet is gebleken van een schenkingstraditie van deze omvang en dat het verlenen van de machtiging zoals verzocht niet in belang is van rechthebbende.
De bewindvoerder is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 25 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van bewindvoerder van 10 maart 2025 met bijlage.
2.3
De zitting heeft op 21 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat, en
- [belanghebbende] .
2.4
Rechthebbende is, gelet op haar geestelijke toestand, niet in staat om gehoord te worden.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1929 te [plaats C] . Rechthebbende is de moeder van [bewindvoerder] (de bewindvoerder) en [belanghebbende] .
3.2
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van haar zoon, [bewindvoerder] , tot haar bewindvoerder.
3.3
Op 1 oktober 2024 is het aan rechthebbende in eigendom toebehorende onroerend goed, gelegen aan de [A-straat] [plaats D] , met toestemming van de kantonrechter door de bewindvoerder verkocht en overgedragen voor een koopsom van
€ 425.000, -.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de door de bewindvoerder verzochte machtiging tot het doen van een schenking uit het vermogen van rechthebbende van totaal
€ 447.500, - aan [belanghebbende] en zichzelf, afgewezen.
4.2
De bewindvoerder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre),
primair:
hem in zijn hoedanigheid van bewindvoerder een machtiging te verlenen tot het doen van een schenking ten laste van het vermogen van rechthebbende aan hemzelf en [belanghebbende] tot een bedrag van in totaal € 447.500, - en gelijkelijk verdeeld tussen voornoemde personen;
subsidiair:
hem in zijn hoedanigheid van bewindvoerder een machtiging te verlenen tot het doen van een schenking ten laste van het vermogen van rechthebbende aan hemzelf en [belanghebbende] van het bedrag van in totaal € 447.500, -, verdeeld over een periode van twee jaren, zonder nadere toestemming van de kantonrechter doch slechts zolang de volgens de
‘Aanbevelingen meerderjarigenbewind’ geldende grens van liquide vermogen van rechthebbende de schenking toelaat;
meer subsidiair:
hem in zijn hoedanigheid van bewindvoerder een machtiging te verlenen tot het doen van een jaarlijkse belastingvrije schenking ten laste van het vermogen van rechthebbende aan hemzelf en [belanghebbende] , zonder nadere toestemming van de kantonrechter doch slechts zolang de volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind geldende grens van liquide vermogen van rechthebbende de schenking toelaat;
althans zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Standpunt van de bewindvoerder
5.1
De bewindvoerder is het niet eens met de bestreden beschikking en stelt dat sprake is van een schenkingstraditie dan wel bijzondere omstandigheden die zijn verzoek tot verlenen van een machtiging tot schenking van € 447.500, - aan [belanghebbende] en zichzelf, rechtvaardigen.
5.2
Rechthebbende heeft gedurende de jaren regelmatig het maximale bedrag dat financieel mogelijk was aan haar meerderjarige kinderen geschonken. [belanghebbende] ontving in 1986 bij de aankoop van haar woning een bedrag van fl. 30.000, - (gulden) van rechthebbende, en de bewindvoerder ontving in 1989 fl. 13.000, - (gulden) bij verlaten van het ouderlijk huis, evenals fl. 500, - (gulden) voor inrichtingskosten. Sinds jaar en dag hield rechthebbende een huishoudboekje bij, waarin zij haar inkomsten en uitgaven noteerde. Aan de hand van dit boekje hield zij bij welk bedrag zij over had om aan haar meerderjarige kinderen te schenken. Omdat het vermogen van rechthebbende vóór verkoop van de woning niet liquide was, bevond zij zich in die periode niet in de financiële positie om substantiële schenkingen te doen.
Wel heeft zij herhaaldelijk aangegeven een substantieel bedrag aan haar meerderjarige kinderen te willen schenken wanneer haar woning zou worden verkocht, als dank voor de goede zorg. Sinds de verkoop van de woning is het vermogen van rechthebbende liquide, waardoor zij nu in de gelegenheid is om een aanzienlijke schenking aan haar meerderjarige kinderen te doen. Op 16 juli 2021 heeft rechthebbende - op dat moment helder van geest - een wilsverklaring ondertekend. In deze verklaring staat:
“Mijn kinderen zijn de enige rechthebbenden voor mijn bezittingen, wanneer ik niet meer in staat ben om mijn bezittingen te gebruiken komen al mijn bezittingen in gelijke verdeling mij kinderen toe”.Uit deze wilsverklaring blijkt dat het de wil van rechthebbende is om te schenken aan haar meerderjarige kinderen, en gezien de door de jaren heen geschonken bedragen, is er sprake van een schenkingstraditie. Voor zover geen schenkingstraditie wordt aangenomen, wijst de bewindvoerder op de omstandigheid dat daarvoor niet eerder vermogen beschikbaar was.
Dit is een bijzondere omstandigheid die maakt dat een schenking gerechtvaardigd is. Daarnaast levert het huidige vermogen van rechthebbende haar momenteel een fiscaal en financieel nadeel op en na een eventuele schenking zal rechthebbende, voldoende op de rekening overhouden conform de 'Aanbeveling meerderjarigenbewind', namelijk: € 1.000, - op de betaalrekening en € 30.000, - op de spaarrekening.
Het wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de bewindvoerder voor het doen van schenkingen uit het onder bewind staand vermogen toestemming nodig van rechthebbende of, indien zij daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Schenken is een beschikkingsdaad waarvoor de bewindvoerder toestemming behoeft.
5.4
Bij de beoordeling van een verzoek zoals hier aan de orde is, worden de ‘Aanbevelingen meerderjarigenbewind’ (hierna: de Aanbevelingen), zoals deze door het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld, als leidraad genomen.
5.5
Op grond van de Aanbevelingen geldt als hoofdregel dat het doen van schenkingen namens een rechthebbende die zijn of haar wil niet kan bepalen, slechts wordt toegewezen indien er een schenkingstraditie wordt aangetoond. Ook als sprake is van een schenkingstraditie wordt een schenking in beginsel niet toegestaan als het liquide vermogen van een rechthebbende door de schenking minder wordt dan € 30.000, -. In bijzondere, door de bewindvoerder aan te voeren omstandigheden, kan van de hoofdregel worden afgeweken indien het belang van rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van rechthebbende verbetert.
De beoordeling door het hof
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat rechthebbende lijdt aan dementie. Vanwege haar geestelijke toestand is zij niet (meer) in staat tot het verlenen van toestemming voor schenkingen, zodat voor schenkingen een machtiging van het kantonrecht is vereist.
5.7
Naar oordeel van het hof is er geen sprake is van een relevante schenkingstraditie. Gesteld is dat rechthebbende respectievelijk in 1986 fl. 30.000, - aan [belanghebbende] en in 1989 fl. 13.500, - aan de bewindvoerder heeft geschonken, en dat zij sinds jaar en dag maandelijks geldbedragen of goederen aan hen gaf. Echter, niet is (voldoende) komen vast te staan dat rechthebbende deze bedragen aan haar meerderjarige kinderen heeft geschonken. De stelling is door de bewindvoerder niet met stukken onderbouwd. Daarnaast zijn de gestelde hogere uitkeringen kennelijk eenmalig geweest en hebben deze dermate lang geleden plaatsgevonden dat daaruit nu geen schenkingstraditie meer kan worden afgeleid.
5.8
Ter onderbouwing van de stelling dat rechthebbende maandelijks geld of goederen aan haar meerderjarige kinderen schonk, heeft de bewindvoerder een door hem, op bankafschriften gebaseerd, overzicht opgesteld van uitgaven tussen 2014 en 2024. De bedragen in dit overzicht variëren van € 11, - tot € 399, -, en zijn contant aan de meerderjarige kinderen gegeven of wel aan hen besteed. Het gemiddelde totaalbedrag hiervan bedraagt circa € 2.544, - per jaar dan wel € 212, - per maand. Gelet op de geringe omvang van deze bedragen kan naar oordeel van het hof niet gesproken worden van een schenkingstraditie die in redelijke verhouding staat tot de verzochte schenking van € 447.500, -. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een relevante schenkingstraditie.
5.9
Verder is het hof van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen om af te wijken van het uitgangspunt dat een machtiging om te schenken in beginsel niet wordt verleend. Gesteld is dat rechthebbende het maximale wat mogelijk was, aan haar meerderjarige kinderen gaf. Echter zijn er geen bankafschriften of andere stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Daar komt bij dat niet voldoende vaststaat dat bij rechthebbende ook de wil aanwezig was om substantiële bedragen te schenken. Weliswaar bestaat er een wilsverklaring die op 16 juli 2021 digitaal door rechthebbende zou zijn ondertekend, maar daaruit kan, gezien de titel van de betreffende alinea in de verklaring: ‘nalatenschap”, niet de wens worden afgeleid om tijdens haar leven vermogen naar de meerderjarige kinderen over te hevelen. Ook voor het overige zijn er geen objectieve aanwijzingen dat rechthebbende de wens had om een (substantiële) schenking te doen uit de opbrengst van de verkoop van de woning. In dit verband heeft de bewindvoerder gewezen op het testament van 17 oktober 1974 van rechthebbende, waaruit volgens de bewindvoerder volgt – zij het niet expliciet – dat hij en [belanghebbende] erfgenamen zijn van rechthebbende. Wat daar ook van zij, gelet op de Aanbevelingen, de wil van rechthebbende uit een testament kan niet met zekerheid worden vastgesteld, aangezien de uiterste wil mogelijk is gewijzigd en dit niet kan worden geverifieerd vóór het overlijden van rechthebbende. Het hof betrekt het testament van rechthebbende daarom niet in haar overweging.
5.1
Het hof is verder van oordeel dat de bewindvoerder niet voldoende heeft aangetoond dat het belang van rechthebbende een schenking rechtvaardigt, noch dat haar leefomgeving hierdoor zal verbeteren. Dat rechthebbende als gevolg van haar toegenomen liquide vermogen een hogere eigen bijdrage zal moeten betalen ten behoeve van het verzorgingstehuis waarin zij verblijft, vormt op zichzelf geen rechtvaardiging om aanzienlijke bedragen aan haar vermogen naar haar meerderjarige kinderen over te hevelen.
5.11
Het hof ziet, gelet op al het voorgaande, geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat een machtiging tot schenking in beginsel niet wordt verleend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die een uitzondering op dit uitgangspunt, in het belang van rechthebbende, rechtvaardigen. Dit geldt zowel voor het primair door de bewindvoerder verzochte als voor het subsidiair en meer subsidiair verzochte. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.12
Ten overvloede constateert het hof dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat rechthebbende een schuld heeft aan onder anderen [naam 1] en [naam 2] , kinderen uit een eerder huwelijk van haar overleden echtgenoot. De schuld betreft successie- of overbedelingsrechten voortvloeiend uit het vruchtgebruik dat rechthebbende had op de inmiddels verkochte woning. Volgens de bewindvoerder hebben [naam 1] en [naam 2] bij het overlijden van rechthebbende recht op een vergoeding op basis van dit vruchtgebruik, maar de hoogte daarvan is niet gespecificeerd. Onduidelijk is gebleven wat het vruchtgebruik precies inhoudt en welke gevolgen dit heeft voor het vermogen van rechthebbende.
Echter, gezien de beoordeling dat er geen grond voor toekenning van de schenking bestaat, ontbreekt het belang bij nader onderzoek hiernaar.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van 7 oktober 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door dhr. mr. F. Kleefmann, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Cuba als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.