Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
De bewindvoerder is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter.
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
€ 425.000, -.
4.De omvang van het hoger beroep
€ 447.500, - aan [belanghebbende] en zichzelf, afgewezen.
‘Aanbevelingen meerderjarigenbewind’ geldende grens van liquide vermogen van rechthebbende de schenking toelaat;
5.De motivering van de beslissing
Wel heeft zij herhaaldelijk aangegeven een substantieel bedrag aan haar meerderjarige kinderen te willen schenken wanneer haar woning zou worden verkocht, als dank voor de goede zorg. Sinds de verkoop van de woning is het vermogen van rechthebbende liquide, waardoor zij nu in de gelegenheid is om een aanzienlijke schenking aan haar meerderjarige kinderen te doen. Op 16 juli 2021 heeft rechthebbende - op dat moment helder van geest - een wilsverklaring ondertekend. In deze verklaring staat:
“Mijn kinderen zijn de enige rechthebbenden voor mijn bezittingen, wanneer ik niet meer in staat ben om mijn bezittingen te gebruiken komen al mijn bezittingen in gelijke verdeling mij kinderen toe”.Uit deze wilsverklaring blijkt dat het de wil van rechthebbende is om te schenken aan haar meerderjarige kinderen, en gezien de door de jaren heen geschonken bedragen, is er sprake van een schenkingstraditie. Voor zover geen schenkingstraditie wordt aangenomen, wijst de bewindvoerder op de omstandigheid dat daarvoor niet eerder vermogen beschikbaar was.
Dit is een bijzondere omstandigheid die maakt dat een schenking gerechtvaardigd is. Daarnaast levert het huidige vermogen van rechthebbende haar momenteel een fiscaal en financieel nadeel op en na een eventuele schenking zal rechthebbende, voldoende op de rekening overhouden conform de 'Aanbeveling meerderjarigenbewind', namelijk: € 1.000, - op de betaalrekening en € 30.000, - op de spaarrekening.
Echter, gezien de beoordeling dat er geen grond voor toekenning van de schenking bestaat, ontbreekt het belang bij nader onderzoek hiernaar.
6.De beslissing
mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Cuba als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.