ECLI:NL:GHAMS:2025:1500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.347.462/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in een familiezorgzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 een beschikking gegeven in hoger beroep met zaaknummer 200.347.462/01. De zaak betreft een verzoek van de moeder van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], om een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof heeft eerder op 6 mei 2025 overwogen om PSY Business B.V. te benoemen als deskundige om aanvullend onderzoek te verrichten. De moeder en de gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, hebben hun instemming gegeven voor de benoeming van de deskundige en de voorgestelde onderzoeksvragen. Het hof heeft echter besloten om de onderzoeksvragen uit te breiden om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de kinderen in relatie tot hun moeder. Dit is noodzakelijk omdat in eerdere onderzoeken essentiële vragen niet zijn beantwoord.

Het hof heeft de deskundige de opdracht gegeven om de opvoedingsbehoeften van de kinderen te onderzoeken, evenals de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder. Daarnaast moet de deskundige de indicaties voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder en de noodzaak van hulpverlening onderzoeken. Het hof heeft de deskundige verzocht om uiterlijk op 10 augustus 2025 te rapporteren over de resultaten van het onderzoek. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 7 september 2025, zodat de deskundige het onderzoek kan verrichten en belanghebbenden de gelegenheid hebben om op het rapport te reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.462/01
zaaknummer rechtbank: C/15/334036 / FA RK 22-5439
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] ;
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, hierna: de GI;
- de gezinshuisouders [X] en [Y] ;
- de deskundige PSY Business.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn beschikking van 6 mei 2025. Bij deze beschikking heeft het hof overwogen voornemens te zijn om PSY Business B.V. te benoemen als deskundige op grond van artikel 810a lid 2 Rv, en haar een aanvullend onderzoek te laten verrichten met inachtneming van de in die beschikking opgenomen vragen.
1.2
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om PSY Business als deskundige te benoemen, een aanvullend onderzoek te laten verrichten en de te beantwoorden onderzoeksvragen.
1.3
Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de GI van 12 mei 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van moeder van 19 mei 2025.

2.De verdere beoordeling

De standpunten
2.1
In de brief van de GI van 12 mei 2025 verklaart de GI zich akkoord met benoeming van PSY Business als deskundige om een aanvullend onderzoek te laten verrichten. Daarbij is de GI eveneens akkoord met de voorgestelde onderzoeksvragen. De GI zou echter de onderzoeksvragen graag uitgebreid zien naar alle vragen onder B en C die de rechtbank in de procedure aldaar aan de deskundige heeft gesteld. Dit verzoek onderbouwt de GI door te verwijzen naar haar eerdere brief in de procedure bij de rechtbank van 27 juni 2024.
2.2
In het bericht van de zijde van de moeder van 19 mei 2025 verklaart zij zich akkoord met benoeming van PSY Business als deskundige en met het doen verrichten van een aanvullend onderzoek aan de hand van de voorgestelde onderzoeksvragen.
De beoordeling door het hof
2.3
Uit het bericht van de zijde van de moeder van 19 mei 2025 begrijpt het hof dat zij geen bezwaren heeft tegen benoeming van PSY Business als deskundige en met het verrichten van een aanvullend onderzoek aan de hand van de voorgestelde onderzoeksvragen.
Wat betreft het verzoek van de GI om de voorgestelde onderzoeksvragen uit te breiden, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat er meer duidelijkheid over (de situatie van) de kinderen in relatie tot de moeder nodig is dan nu voorhanden is omdat in het eerdere onderzoek van de deskundige essentiële vragen niet zijn beantwoord en niet alle relevante factoren zijn meegewogen. Daarom heeft het hof in overeenstemming met de bezwaren van de rechtbank in de bestreden beschikking, de noodzaak gezien voor een nader onderzoek. Naar het oordeel van het hof wijst de GI terecht op de overige vragen onder B en C. Deze vragen zijn ook onvoldoende concreet beantwoord gebleven in het eerdere onderzoek van de deskundige. Door ook deze onderzoeksvragen opnieuw aan de deskundige voor te leggen zal het onderzoek zich beter toespitsen op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf en wat zij ieder voor zich nodig hebben in de huidige situatie en of de moeder hen dat permanent kan bieden. Daarom ziet het hof aanleiding om het te gelasten onderzoek uit te breiden met de vragen onder B en C, met uitzondering van de vragen C4 en C5. De vragen C4 en C5 zien op het wijzigen van de omgangsregeling met de moeder. Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De vragen C4 en C5 zijn daarom niet passend in deze context en behoeven niet te worden beantwoord.
Voor de beantwoording van vraag B3 gaat het hof ervan uit dat de deskundige ook de eerder verrichte interactieonderzoeken meeneemt in haar onderzoek en de beantwoording van de vraag zal voorzien van een expliciete onderbouwing.
2.4
Het hof zal PSY Business formeel benoemen als deskundige voor het uitvoeren van het onderzoek ter beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
“(…)
B. Onderzoeksvragen met betrekking tot benodigde zorg van het kind en de mogelijkheden van de ouders en verzorgers
1. Wat zijn de opvoedingsbehoeften van deze kinderen en wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder in relatie tot deze opvoedingsbehoeften van de kinderen? Betrek hierbij de voorwaarden voor een veilige opvoeding zoals te ontlenen aan "Framework for the Assessment of Children in Need and their Families", Dept. Of Health, Dept. of Educational Employment, Home Office, UK, 2000, en/of zoals te ontlenen aan het wegingsmodel / het BIC-model (Best Interest of the Child-model) van [naam 1] en [naam 2] ("Het belang van het kind in het Nederlands recht")
2. In hoeverre beïnvloedt de eventueel geconstateerde (psychiatrische) problematiek van de moeder haar affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen? Maak daarbij zo nodig een onderscheid per kind.
3. Betrek in uw beoordeling ten minste hetgeen u waarneemt in twee interactieonderzoeken (het eerder verrichte interactieonderzoek daarin begrepen) tussen de moeder en kind(eren).
C. Onderzoeksvragen inzake perspectief, gezag en omgang
1. Wat zijn de indicaties voor een terugplaatsing van de te onderscheiden kinderen bij de moeder en wat zijn de indicaties contra een terugplaatsing bij moeder, mede gelet op eventuele problematiek van moeder en/of het kind? In hoeverre en zo ja, waarom, wordt het voortzetten van de uithuisplaatsing in het gezinshuis noodzakelijk geacht in het belang van het kind?
2. Indien tot (terug)plaatsing bij de moeder zou worden overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hiertegenover opstellen c. q. van kunnen profiteren?
3. Wat zijn de indicaties voor en wat zijn de indicaties tegen continuering van het verblijf van elk kind in het pleeggezin?
(…)
6. Is er vanuit gedragsdeskundig oogpunt aanleiding een wijziging van het gezag te adviseren? Wat is hiervoor uw motivatie (of argumentatie) / welk doel zou dit dienen?
7. Indien tot (terug)plaatsing van het kind bij de moeder wordt overgegaan, hoe zijn de mogelijkheden van pleegouders om dit te begeleiden?”
Om deze vragen te beantwoorden dient de deskundige nog minimaal één interactieonderzoek te doen met alle leden van het gezin bij de moeder thuis en daarbij ook de actuele stand van zaken te betrekken, waaronder het feit dat [minderjarige 1] inmiddels weer bij de moeder woont en de huisvesting van de moeder. Daarnaast verzoekt het hof de deskundige om het te schrijven advies te voorzien van een expliciete onderbouwing en zo mogelijk het eerdere onderzoek te voorzien van een expliciete onderbouwing.
2.5
Het hof heeft de deskundige reeds bij het verzenden van het proces-verbaal een afschrift van het gehele procesdossier toegezonden en gaat ervan uit dat de deskundige dit dossier nog in haar bezit heeft.
2.6
De deskundige dient partijen de gelegenheid te geven opmerkingen te maken over het rapport en uit het rapport van de deskundige dient te blijken dat dit is gebeurd.
2.7
De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Het hof zal de deskundige verzoeken uiterlijk 10 augustus 2025 het deskundigenrapport uit te brengen.
2.8
Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de (advocaten van) de verzoekers in hoger beroep en de belanghebbenden en ieder van hen gedurende vier weken de gelegenheid bieden daarop schriftelijk te reageren.
2.9
Teneinde de deskundige in de gelegenheid te stellen het onderzoek te verrichten en belanghebbenden de gelegenheid te bieden daarop te reageren, zal het hof de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot
zondag 7 september 2025;
2.1
Het hof zal mr. J.M.C. Louwinger-Rijk benoemen tot raadsheer-commissaris tot wie de deskundige zich door tussenkomst van de griffie kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
2.11
De kosten van het deskundigenonderzoek komen op de voet van artikel 810a lid 3 Rv in beginsel ten laste van ’s Rijks kas. Het hof zal bij de eindbeslissing bepalen of de moeder een eigen bijdrage moeten betalen, en zo ja, welke.
2.12
Het hof begroot in overleg met de deskundige het voorschot voor dit onderzoek op € 9.129,45,- inclusief BTW, exclusief reiskosten.
2.13
Het hof zal in afwachting van de resultaten van het onderzoek iedere verdere beslissing aanhouden.
2.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
alvorens nader te beslissen:
gelast op de voet van artikel 810a, tweede lid, Rv een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 2.4 geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige PSY Business B.V., Reedijk 8A, 3274 KE, Heinenoord;
benoemt tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft:
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat uit het onderzoek moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken, alsmede de reactie daarop van de deskundige; mocht bespreking niet mogelijk zijn geweest, dan vermeldt het bericht de reden daarvan;
bepaalt dat de deskundige uiterlijk op 10 augustus 2025 door middel van een schriftelijk ondertekend bericht het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
bepaalt dat de ouders en de overige belanghebbenden vervolgens gedurende vier weken de gelegenheid hebben op de resultaten van het onderzoek te reageren;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot
zondag 7 september 2025;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.