ECLI:NL:GHAMS:2025:1568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.306.324
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote; stuiting van verjaring door gevolmachtigde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een leaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een afnemer, waarbij de echtgenote van de afnemer de overeenkomst heeft vernietigd op grond van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De echtgenote heeft de vernietiging van de leaseovereenkomst ingediend via een brief aan Dexia op 11 augustus 2006. Dexia heeft in hoger beroep betoogd dat de verjaring van de vordering van de echtgenote uit onverschuldigde betaling was ingetreden, maar het hof oordeelde dat de verjaring tijdig was gestuit door de gevolmachtigde Leaseproces. Het hof heeft vastgesteld dat Dexia niet tijdig om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dat de brieven van Leaseproces voldoende waren om de verjaring te stuiten. Het hof heeft de vernietiging van de leaseovereenkomst bevestigd en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die op basis van de leaseovereenkomst zijn betaald. De proceskosten in het hoger beroep zijn voor rekening van Dexia.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.306.324/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9034008 EL 21-20
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 juni 2025
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna Dexia en de echtgenote genoemd.

1.De zaak in het kort

De afnemer is een leaseovereenkomst aangegaan met Dexia. Deze leaseovereenkomst is door de echtgenote van de afnemer met een beroep op 1:88/1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. In dit hoger beroep behandelt het hof onder meer de vraag of Leaseproces bevoegd was om namens de echtgenote de verjaring te stuiten van de vordering uit onverschuldigde betaling die voortvloeit uit de vernietiging.

2.Het geding in hoger beroep

Dexia is bij dagvaarding van 18 november 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 19 augustus 2021, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen de echtgenote als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- akte tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel;
- antwoordakte, met productie;
- akte.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De afnemer heeft met een rechtsvoorgangster van Dexia onderstaande effecten-leaseovereenkomst gesloten (hierna: de leaseovereenkomst). De leaseovereenkomst is op enig moment geëindigd, waarna Dexia een eindafrekening heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomst zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
[nummer]
09-04-2001
[bedrijf]
180 mnd
10-10-2006
+ € 662,98
3.2.
De echtgenote, met wie de afnemer ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst was gehuwd, heeft de afnemer geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomst.
3.3.
Bij brief van 11 augustus 2006 aan Dexia (hierna: de vernietigingsbrief) heeft de echtgenote met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomst vernietigd.

4.Beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, inhoudende een algemene regeling voor de afwikkeling van leaseovereenkomsten. De afnemer heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat deze WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
4.2.
Het staat in hoger beroep niet ter discussie dat de onderhavige leaseovereenkomst op grond van artikel 1:89 BW is vernietigd.
4.3
Dexia doet een beroep op de verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote uit onverschuldigde betaling. De echtgenote voert aan dat zij de verjaring tijdig heeft gestuit. Het hof overweegt als volgt.
4.4.
De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). De leaseovereenkomst is op 11 augustus 2006 buitengerechtelijk vernietigd door de echtgenote en de op dat moment aanhangige, hiervoor genoemde collectieve actie heeft de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling van de echtgenote gestuit tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard, dus tot en met 25 juli 2007 (HR
9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
4.5.
De echtgenote betoogt dat de verjaring is gestuit door onder meer de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 die Leaseproces namens al haar cliënten, waaronder de afnemer, en de echtgenoten van de betreffende cliënten, waaronder de echtgenote, aan Dexia heeft gestuurd.
4.6.
Ten aanzien van deze brieven heeft dit hof reeds als volgt geoordeeld (hof Amsterdam 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3735, rov. 2.4):

(…)
De brief van 24 januari 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens de op de bijgesloten lijsten A en B vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat deze brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. Dit geldt ook voor de vorderingen van de eega’s (…) van de op deze lijst vermelde personen uit hoofde van de artikelen 1:88 en 1:89 BW.”
Dexia brengt daartegen in dat genoemde brieven dermate algemeen van aard zijn dat daaruit geenszins kan worden afgeleid welke specifieke vordering Leaseproces namens haar cliënten wenst te stuiten en dat [Y] niet in de bijlagen staat.
Voor zover Dexia met dit betoog het oog heeft op de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens de door [Y] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, overweegt het hof dat in de brief van 24 januari 2012 deze bevoegdheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Dit geldt eveneens voor de brief van 27 oktober 2016 die op dit punt gelijkluidend is. Het bestaan van en de inhoud van deze brieven heeft Dexia niet weersproken. Anders dan Dexia nog heeft betoogd, is het hof van oordeel dat met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de op de bijgesloten lijsten vermelde personen, hier: [X], wel aan de eisen van artikel 3:317 BW is voldaan.
Het hof blijft bij dit oordeel. Dexia heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die het hof aanleiding geven om hierop terug te komen. Dit betekent dat het hof er vanuit gaat dat deze brieven ook zien op de echtgenote, nu Dexia erkent dat de afnemer op de lijsten behorende bij de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 staat vermeld.
4.7.
Dexia betwist in principaal hoger beroep dat Leaseproces gemachtigd was om namens de echtgenote enige verjaring te stuiten. In grief 1 voert Dexia in dat verband aan dat de brieven van 17 en 27 oktober 2016 op grond van artikel 3:71 BW geen rechtsgevolg hebben gehad. Op grond van dat artikel kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in artikel 3:71 BW omschreven wijze wordt geleverd.
4.8.
Grief 1 faalt. Niet gesteld of gebleken is dat Dexia destijds ten aanzien van de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat de afnemer als cliënt van Leaseproces een volmacht heeft verstrekt aan Leaseproces om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens de echtgenote te doen, zodat op die grond ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens de echtgenote is verzonden. De stuitingsbrief van 27 oktober 2016 bouwt hierop voort. Nu Dexia na ontvangst van de brief van 24 januari 2012 niet terstond om bewijs van een volmacht heeft gevraagd, kan op artikel 3:71 BW geen beroep meer worden gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenote op enig moment na 24 januari 2012 de volmacht heeft herroepen dan wel dat Leaseproces de volmacht heeft opgezegd. Bovendien hebben de afnemer en de echtgenote ook steeds gesteld dat deze volmacht bestond. Na de brief van 27 oktober 2016 is de dagvaarding vervolgens binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 28 oktober 2016 uitgebracht, namelijk op 28 januari 2021 (hof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3567, rov. 2.16).
4.9.
Of en op welke wijze Leaseproces voorafgaand aan de brief van 24 januari 2012 gevolmachtigd was en of Dexia in haar brief van 31 oktober 2016 de volmacht van de echtgenote aan Leaseproces heeft betwist, is in het licht van het bovenstaande niet meer relevant. Grief 2 behoeft daarom geen behandeling.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat namens de echtgenote de verjaring tijdig is gestuit, zodat het verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen. Dit betekent dat de leaseovereenkomst is vernietigd en dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van al hetgeen aan haar uit hoofde van de leaseovereenkomst is betaald.
4.11.
Gelet op het feit dat Dexia erkent dat de vernietigingsverklaring effectief is geweest, heeft de echtgenote geen belang bij haar incidentele grief, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan.
Slotsom
4.12.
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4.13.
Dexia is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in principaal hoger beroep. Het hof stelt de kosten in het principaal hoger beroep als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.821,00 (tarief II, 1,5 punt)
totaal € 2.604,00
Het hof komt niet toe aan een kostenveroordeling in incidenteel hoger beroep, nu dat niet behandeld is.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de echtgenote begroot op € 2.604,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.W.M. Tromp en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.