ECLI:NL:GHAMS:2025:1572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.336.053/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen voor de werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] door JAS FORWARDING (NETHERLANDS) B.V. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder instemming van de werknemer en zonder toestemming van het UWV, wat in strijd is met artikel 7:671 BW. Het hof oordeelt dat de werknemer in beginsel recht heeft op een billijke vergoeding, maar stelt deze op nihil vanwege ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer had gelogen over zijn afwezigheid en was in voorlopige hechtenis genomen. Het hof wijst de verzoeken van de werknemer om een transitievergoeding af, maar kent wel een gefixeerde schadevergoeding toe van € 3.500,97 en een bedrag van € 2.241,59 voor openstaande verlofuren en vakantietoeslag toe. De kantonrechter had eerder de verzoeken van de werknemer afgewezen, maar het hof vernietigt deze beslissing gedeeltelijk en compenseert de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werkgever als werknemer in het kader van arbeidsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.336.053/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 10576212 EA VERZ 23-617
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 juni 2025
inzake
[appellant],
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H.R. Yücesan te Almere,
tegen
JAS FORWARDING (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.D. Bekius te Zwolle.
Partijen worden hierna [appellant] en JAS genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de werknemer na opzegging door de werkgever van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een billijke vergoeding en andere vergoedingen. Het hof oordeelt dat de opzegging in strijd is met artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarmee is de ernstige verwijtbaarheid gegeven en heeft [appellant] in beginsel recht op een billijke vergoeding. Het hof ziet evenwel aanleiding om de billijke vergoeding wegens ernstige verwijtbaarheid van de werknemer vast te stellen op nihil. Het hof wijst om die reden ook het verzoek van de werknemer om een transitievergoeding af. De verzoeken van [appellant] om een gefixeerde schadevergoeding en om uitbetaling van zijn openstaande verlofuren en vakantietoeslag worden wel toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 22 december 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 28 september 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 29 juli 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van JAS ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 11 september 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Yücesan voornoemd en JAS door mr. Bekius voornoemd en mr. L.F. Bos, advocaat te Zwolle, mr. Yücesan aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn in eerste aanleg gedane verzoeken, hierna onder 4.1 vermeld, zal toewijzen en het eveneens in eerste aanleg gedane tegenverzoek van JAS, hierna onder 4.2 vermeld, zal afwijzen, met veroordeling van JAS in de kosten van het geding, inclusief nakosten en rente.
JAS heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] en tot - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van haar tegenverzoek alsmede veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1. tot en met 1.5. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] is op 1 juli 2018 in dienst getreden bij JAS in de functie van IMEX Cell Coördinator, met een salaris van laatstelijk € 3.500,97 bruto exclusief emolumenten.
3.2.
Op 11 mei 2022 is [appellant] in voorlopige hechtenis genomen. Op 21 mei 2022 is [appellant] in vrijheid gesteld waarna hij op 14 juni 2022 opnieuw in hechtenis is genomen.
3.3.
JAS heeft betaling van het loon per 14 juni 2022 stopgezet.
3.4.
Op 17 april 2023 is [appellant] veroordeeld voor (medeplegen van) mensenhandel (seksuele uitbuiting gedurende langere tijd van drie jonge, kwetsbare vrouwen) tot een gevangenisstraf van vier jaar.
3.5.
Bij brief van 24 april 2023 heeft JAS de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 30 april 2023 wegens ernstig verwijtbaar handelen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door JAS bij brief van 24 april 2023 niet rechtsgeldig is; en daarnaast JAS te veroordelen tot betaling van (ii) een bedrag van € 7.562,10 (bruto) ter zake van gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023, (iii) een transitievergoeding van € 6.885,24 (bruto), (iv) een billijke vergoeding van € 10.502,91 (bruto), (v) een bedrag van € 5.091,04 (bruto) aan opgebouwde niet-genoten verlofuren en (vi) opgebouwd vakantiegeld, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, verzocht om JAS te veroordelen tot het verstrekken van een bruto/netto loonspecificatie over de maanden mei en juni 2023 tot aan de te bepalen einddatum en van een eindafrekening met daarin verwerkt de gefixeerde schadevergoeding, billijke vergoeding en transitievergoeding. Tot slot heeft [appellant] verzocht om JAS te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.301,25 (inclusief btw) en de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
4.2.
JAS heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] . althans tot matiging van enige vergoeding tot nihil, en met bepaling dat haar een beroep op verrekening toekomt en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Bij wijze van tegenverzoek heeft zij verzocht om [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot terugbetaling van wat zij aan [appellant] onverschuldigd aan loon heeft betaald, althans voor recht te verklaren dat zij een eventueel nog aan [appellant] verschuldigd bedrag mag verrekenen met een nader te specificeren vordering op [appellant] , alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat JAS de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd wegens het ontbreken van een geldige reden voor het ontslag. De kantonrechter heeft de verzochte verklaring voor recht dat JAS niet rechtsgeldig heeft opgezegd - bij gebrek aan belang - evenwel afgewezen, aangezien [appellant] heeft berust in de opzegging. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daartoe is redengevend geacht dat [appellant] JAS een lange periode heeft voorgelogen over zijn regelmatige afwezigheid op het werk. Volgens de kantonrechter blijkt daarnaast uit een door JAS overgelegde WhatsApp-conversatie tussen [appellant] en één van de slachtoffers van het misdrijf waarvoor [appellant] is veroordeeld dat hij onder werktijd intensief heeft gecorrespondeerd met het slachtoffer en hiermee is komen vast te staan dat [appellant] (mede) onder werktijd de feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Daarbij komt dat [appellant] JAS niet deugdelijk heeft geïnformeerd over het feit dat hij in hechtenis is genomen, aldus de kantonrechter. De verzoeken om een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding zijn wegens ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] afgewezen. Omdat JAS zich ter zitting tot betaling respectievelijk verstrekking daarvan bereid had verklaard, zijn de verzoeken van [appellant] met betrekking tot vakantiegeld, niet-genoten verlofuren en salarisspecificaties bij gebrek aan belang afgewezen en heeft de kantonrechter ook geen aanleiding gezien JAS te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten of wettelijke rente. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van JAS [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van het loon over de periode van 11 mei 2022 tot 14 juni 2022 toegewezen. Tot slot is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met negen grieven op waarbij de grieven VIII en IX abusievelijk zijn genummerd als III en IV. JAS bestrijdt de grieven.
Verklaring voor recht
5.2.
Met
grief Ibestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat hij geen belang heeft bij de verzochte verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door JAS niet rechtsgeldig is. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:303 BW komt zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toe. Het hof stelt voorop dat terughoudendheid moet worden betracht bij het afwijzen of afsnijden van een vordering wegens onvoldoende belang (HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1058). In het algemeen mag van het bestaan van een voldoende (proces)belang worden uitgegaan. De enkele omstandigheid dat [appellant] heeft berust in de opzegging is onvoldoende om aan te nemen dat hij geen (voldoende) belang heeft bij zijn verzoek. Daar komt bij dat een rechterlijk oordeel over de rechtsgeldigheid van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst van belang is bij de beoordeling van het verzoek om een gefixeerde schadevergoeding van [appellant] . Het hof is derhalve van oordeel dat op grond van artikel 3:303 BW het belang van [appellant] voldoende is om zijn verzoek te rechtvaardigen. Grief I slaagt derhalve.
Billijke vergoeding
5.3.
Met
grief IIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter zijn verzoek om een billijke vergoeding ten onrechte heeft afgewezen. Volgens [appellant] is de kantonrechter buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door de billijke vergoeding af te wijzen, nu JAS slechts om matiging van de billijke vergoeding heeft verzocht. Voorts stelt [appellant] dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van JAS, omdat de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW is opgezegd. Hij betwist JAS te hebben voorgelogen over zijn regelmatige afwezigheid op het werk. [appellant] mocht in overleg met JAS weleens onder werktijd zaken regelen voor het bouwbedrijf van zijn overleden vader. Na zijn vrijlating in mei 2022 heeft [appellant] contact opgenomen met JAS om aan te geven dat hij tijd voor zichzelf nodig had. Nadat [appellant] op 14 juni 2022 opnieuw in detentie was genomen, heeft hij pas na opheffing van de hem opgelegde beperkingen JAS telefonisch kunnen inlichten over de situatie. JAS heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd vanwege zijn detentie, terwijl een strafrechtelijke veroordeling niet per definitie een dringende reden voor ontslag vormt. Ook kan uit de door JAS overgelegde WhatsApp-conversatie niet worden afgeleid dat hij het feit waarvoor hij is veroordeeld (mede) onder werktijd heeft gepleegd, hetgeen [appellant] betwist. Volgens [appellant] heeft JAS ernstig verwijtbaar gehandeld door tijdens zijn detentie de opzeggingsbrief naar zijn woning te sturen met als doel om de vervaltermijn te laten verstrijken en door zonder toepassing van hoor en wederhoor direct tot opzegging over te gaan.
5.4.
Het hof stelt vast dat JAS met schending van artikel 7:671 BW heeft opgezegd, want zonder instemming van [appellant] en zonder toestemming van het UWV. Daarmee is op zichzelf gegeven dat JAS ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [appellant] op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW in beginsel recht heeft op een billijke vergoeding. In zoverre slaagt grief II. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, waarbij acht wordt geslagen op de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde, en nadien herhaalde, gezichtspunten. Uit de New Hairstyle-beschikking blijkt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding uiteindelijk om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. Medebepalend voor de hoogte van de billijke vergoeding is de verwachte “levensduur” van de arbeidsovereenkomst indien het ontslag zich niet zou hebben voorgedaan.
5.5.
Het hof gaat ervan uit dat [appellant] na 30 april 2023 nog maar enkele maanden voor JAS zou hebben gewerkt. Voldoende aannemelijk is dat JAS - de opzegging op 24 april 2023 weggedacht - een ontbindingsprocedure zou zijn gestart wegens ernstig verwijtbaar handelen en/of een verstoorde arbeidsverhouding en dat het ontbindingsverzoek zou zijn toegewezen. De inkomensschade ziet dus hooguit op enkele maanden. Rekening houdend voorts met de mate van verwijtbaarheid van [appellant] en de ernst van zijn gedragingen op grond waarvan is opgezegd, is er aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op nihil. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant] richting JAS heeft gelogen over zijn afwezigheid op het werk op 11 mei 2022. Hij heeft JAS bericht dat hij op 11 mei 2022 in Turkije een auto-ongeluk heeft gehad en in het ziekenhuis lag, terwijl hij in werkelijkheid die dag in voorlopige hechtenis was genomen. Ter zitting in hoger beroep is namens JAS toegelicht dat zijn collega’s ontzettend aangedaan waren van het bericht over het auto-ongeluk, dat zij direct bereid waren om zijn werk over te nemen, dat zij hem bloemen hebben gestuurd, maar dat zij zich belazerd voelden toen zijn afwezigheid op het werk een andere oorzaak bleek te hebben. Het hof rekent [appellant] aan dat hij zich heeft bediend van een dergelijke leugen en dat hij deze leugen in stand heeft gehouden. Daarnaast acht het hof van belang dat [appellant] richting JAS niet transparant is geweest over zijn werkzaamheden voor het bouwbedrijf van zijn vader tijdens werktijd. Uit de door JAS overgelegde verklaringen van verschillende collega’s blijkt dat [appellant] steeds meer werkzaamheden voor dat bedrijf verrichtte en steeds minder voor JAS. JAS heeft toegelicht dat collega’s regelmatig taken van [appellant] hebben overgenomen in de veronderstelling dat hij zich op bescheiden schaal bezighield met het bouwbedrijf van zijn overleden vader. Van de politie heeft JAS achteraf vernomen dat dit bouwbedrijf een dekmantel is voor de strafbare feiten waarvoor hij inmiddels is veroordeeld. Dat [appellant] ook toestemming van JAS had om onder werktijd schilder- en onderhoudswerk te verrichten voor het bedrijf van zijn stiefvader, zoals hij stelt, is niet gebleken (en overigens ook betwist door JAS). Tot slot heeft JAS, anders dan [appellant] heeft gesteld, de opzeggingsbrief tijdens de detentie van [appellant] niet naar diens woonadres, maar naar de penitentiaire inrichting in [plaats 2] gestuurd alwaar [appellant] op dat moment verbleef. Dat JAS geen hoor en wederhoor heeft toegepast alvorens tot de opzegging over te gaan, kan haar in de gegeven omstandigheden niet worden aangerekend. Concluderend is het hof van oordeel dat JAS - buiten de opzegging zonder instemming van [appellant] en zonder toestemming van het UWV - geen ernstig verwijt treft. In het licht daarvan ziet het hof aanleiding om de billijke vergoeding op nihil vast te stellen.
Transitievergoeding
5.6.
Met
grief IIIbetwist [appellant] dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat zijn verzoek om een transitievergoeding ten onrechte is afgewezen. Ter toelichting op de grief voert [appellant] het volgende aan. De enkele omstandigheid dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld, maakt niet dat JAS zonder meer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst mag overgaan. JAS heeft ook niet aangetoond dat [appellant] de strafbare feiten in de werksfeer heeft gepleegd. Ten aanzien van strafbare feiten in de privésfeer heeft JAS geen intern beleid. Bovendien heeft [appellant] JAS niet voorgelogen en heeft hij met toestemming van JAS sporadisch zijn stiefvader in de bedrijfsvoering geholpen.
5.7.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW kan [appellant] geen aanspraak maken op een transitievergoeding, indien het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] . Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid ligt de lat hoog (vgl. ook HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). Een werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Zoals het hof hiervoor onder rov. 5.5 heeft overwogen, heeft [appellant] gelogen over de reden van zijn afwezigheid op het werk op 11 mei 2022 en is hij niet duidelijk en transparant geweest over zijn werkzaamheden voor het bouwbedrijf van zijn vader. De aard en ernst van deze gedragingen brengen met zich dat [appellant] naar het oordeel van het hof ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat dit handelen aan toekenning van een transitievergoeding in de weg staat (artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW jo. artikel 7:673 lid 7 sub c BW).
5.8.
[appellant] heeft met een beroep op artikel 7:673 lid 8 BW nog betoogd dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betoog faalt. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aan hem geen transitievergoeding wordt toegekend. Betwisting dat hij de strafbare feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld en dat hij die feiten in de werksfeer heeft gepleegd is - wat daar ook van zij - daartoe niet voldoende. Dit betekent dat grief III niet slaagt.
Gefixeerde schadevergoeding
5.9.
Met
grief IVbestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat het toekennen van een gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij betwist de door de kantonrechter daartoe in aanmerking genomen bijzondere omstandigheden. Hij wijst voorts erop dat een aanspraak op een vergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW wegens onregelmatige opzegging niet voor matiging vatbaar is (lid 12).
5.10.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft korter dan vijf jaar geduurd (te weten van 1 juli 2018 tot en met 30 april 2023), zodat JAS op grond van artikel 7:672 lid 2 sub a BW een opzegtermijn van één maand in acht had moeten nemen. Bij brief van 23 april 2023 heeft JAS de arbeidsovereenkomst evenwel opgezegd per 30 april 2023. Nu JAS de opzegtermijn niet in acht heeft genomen, is zij op grond van artikel 7:672 lid 11 BW in beginsel aan [appellant] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten duren. Niet is in geschil dat in het onderhavige geval de gefixeerde schadevergoeding ziet op een bedrag gelijk aan het loon over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 mei 2023, te weten € 3.500,97. De kantonrechter heeft deze vergoeding afgewezen (ofwel gematigd tot nihil) vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval. Voor de matiging geldt een wettelijk minimum. Volgens artikel 7:672 lid 12 BW mag de gefixeerde schadevergoeding niet verder worden gematigd dan tot het in geld vastgestelde loon over de opzegtermijn. De kantonrechter heeft echter gematigd tot nihil, terwijl de in artikel 7:672 lid 12 BW geregelde vergoeding wegens onregelmatige opzegging een dwingende wetsbepaling betreft die (mede) ter bescherming van de werknemer dient. Voor verdere matiging van de schadevergoeding dan de genoemde minimumgrens, gelden zware (motiverings-) eisen (ECLI:NL:HR:1995:ZC1777). Daarvan is in dit geval niet gebleken. Dit betekent dat de door [appellant] verzochte gefixeerde schadevergoeding van één maand alsnog zal worden toegewezen. Grief IV slaagt.
Vakantiegeld, niet-genoten verlofuren en salarisspecificaties
5.11.
Met
grief Vbetwist [appellant] dat hij onvoldoende belang heeft bij zijn verzoeken om uitbetaling van het vakantiegeld en de niet-genoten verlofuren en verstrekking van de salarisspecificaties. Volgens [appellant] heeft hij recht op uitbetaling van 232,68 niet-genoten verlofuren, dat - uitgaande van een bruto uurloon van € 21,88 - neerkomt op een bedrag van (232,68 x € 21,88 =) € 5.091,04 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juni 2023. Tevens maakt [appellant] aanspraak op het nog verschuldigde vakantiegeld waarvan hij de hoogte niet kent, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.12.
JAS stelt daarentegen, onder verwijzing naar de door haar in hoger beroep overgelegde eindafrekening (productie 14), dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 2.075,55 bruto aan openstaande vakantiedagen/-uren. In de begeleidende mail van 6 oktober 2023 aan de advocaat van [appellant] heeft JAS toegelicht dat zij dit bedrag heeft verrekend met het bedrag tot betaling waarvan [appellant] bij de bestreden beschikking is veroordeeld. Dat betreft het netto equivalent van € 3.500,- bruto alsmede € 595,- aan proces- en nakosten, zodat een door [appellant] aan JAS te betalen bedrag van € 1.131,11 netto resteert. [appellant] heeft zijn stelling dat hij recht heeft op € 5.091,04 bruto aan openstaande verlofuren niet (nader) onderbouwd aan de hand van stukken, terwijl JAS die stelling gemotiveerd heeft betwist aan de hand van de eindafrekening en hiervoor genoemde begeleidende mail van 6 oktober 2023. Onder deze omstandigheden gaat het hof met JAS ervan uit dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 2.075,55 bruto aan vakantiedagen/-uren. Uit de eindafrekening volgt verder dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 166,04 bruto aan vakantietoeslag. De hoogte van dit bedrag is tussen partijen verder niet in geschil. In totaal heeft [appellant] derhalve recht op een bedrag van € 2.241,59 bruto aan openstaande verlofuren en vakantietoeslag. Grief V slaagt in zoverre.
Loonvordering
5.13.
Met
grief VIIkomt [appellant] op tegen zijn veroordeling tot terugbetaling van het loon over de periode van 11 mei 2022 tot 14 juni 2022. Ter toelichting op de grief voert [appellant] het volgende aan. Na zijn vrijlating - het hof begrijpt: op 21 mei 2022 - heeft [appellant] zich gemeld bij JAS en zich beschikbaar gesteld. Dat JAS geen gebruik heeft gemaakt van zijn diensten, komt voor haar rekening en risico. Van onverschuldigde betaling is geen sprake. Voor zover JAS onverschuldigd loon zou hebben betaald, doet [appellant] een beroep op rechtsverwerking. Zijn positie wordt benadeeld doordat JAS hem in mei/juni 2022 niet heeft opgeroepen voor arbeid. Door ruim een jaar later een beroep te doen op onverschuldigde betaling (wetende dat hij in hechtenis zat), heeft zij [appellant] benadeeld in zijn positie. Ook levert het uitoefenen van het vorderingsrecht misbruik op ex artikel 3:13 BW. Daarnaast is bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat JAS haar aanspraak op de vermeende onverschuldigde betaling niet meer geldend zou maken. In haar verweerschrift en opzeggingsbrief heeft zij nimmer het voorbehoud gemaakt om loon terug te vorderen, aldus [appellant] .
5.14.
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW heeft de werknemer recht op loon ondanks dat hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht, tenzij het niet verrichten in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Vast staat dat [appellant] in de periode van 11 tot 21 mei 2022 en vanaf 14 juni 2022 in voorlopige hechtenis was genomen. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat hij tijdens de periode van 11 mei tot 14 juni 2022 niet heeft gewerkt, voor zijn rekening en risico komt. JAS heeft hem in die periode niet opgeroepen omdat zij in de veronderstelling was dat [appellant] als gevolg van een auto-ongeluk in Turkije in het ziekenhuis verbleef. Achteraf is gebleken dat hij in die periode grotendeels in voorlopige hechtenis zat. Bovendien is niet gebleken dat hij zich op enig moment gedurende deze periode beschikbaar heeft gesteld. Deze omstandigheden komen voor rekening en risico van [appellant] , zodat hij over die periode geen recht heeft op loon. Dit betekent dat het door JAS betaalde loon over de periode van 11 mei tot 14 juni 2022 onverschuldigd is betaald aan [appellant] . Onder deze omstandigheden kan evenmin gezegd worden dat sprake is van rechtsverwerking, misbruik van recht en/of enig bij [appellant] gewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Grief VII faalt.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
Met
grief VIbetoogt [appellant] dat de buitengerechtelijke incassokosten en rente alsnog moeten worden toegewezen. Volgens [appellant] bedraagt de hoogte van de buitengerechtelijke kosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten € 1.301,25 (inclusief btw).
5.16.
Het hof is van oordeel dat een bedrag van € 336,38 aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is. JAS komt ter zake het bedrag tot betaling waarvan zij in dit hoger beroep zal worden veroordeeld een beroep toe op verrekening met hetgeen [appellant] uit hoofde van de beschikking in eerste aanleg aan haar verschuldigd is. Uit hoofde van deze beschikking in hoger beroep is JAS een bedrag van € 5.742,56 verschuldigd aan [appellant] en uit hoofde van de beschikking in eerste aanleg is [appellant] nog een bedrag van € 3.500,- aan JAS verschuldigd. Na verrekening resteert derhalve nog een bedrag van € 2.242,56 bruto dat JAS aan [appellant] moet betalen. Gelet hierop wordt conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 336,38 aan buitengerechtelijke kosten toegewezen. In zoverre slaagt grief VI.
Wettelijke rente
5.17.
De verzochte wettelijke rente over de toe te wijzen gefixeerde schadevergoeding van € 3.500,97 bruto en over de openstaande verlofuren en vakantietoeslag van € 2.241,59 bruto wordt als onweersproken toegewezen.
Slotsom en kosten
5.18.
Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.
5.19.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep), zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.
Grief VIIIslaagt in zoverre. Grief IX is een algemene grief zonder zelfstandige betekenis en behoeft verder geen bespreking.
5.20.
De slotsom is dat de grieven I, II (gedeeltelijk), IV, V (gedeeltelijk), VI (gedeeltelijk) en VIII (gedeeltelijk) slagen en dat de overige (onderdelen van de) grieven falen of geen bespreking behoeven. De bestreden beschikking zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] strekkende tot het geven van een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, en tot veroordeling van JAS tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 3.500,97 bruto en van € 2.241,59 bruto aan openstaande verlofuren en vakantietoeslag zijn afgewezen, alsmede voor zover daarbij [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld. In zoverre opnieuw rechtdoende zullen de vorderingen van [appellant] worden toegewezen als hierna te melden.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] strekkende tot het geven van een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, en tot veroordeling van JAS tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en tot uitbetaling van openstaande verlofuren en vakantietoeslag zijn afgewezen, alsmede voor zover daarbij [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door JAS bij brief van 24 april 2023 niet rechtsgeldig is;
veroordeelt JAS tot betaling van een bedrag van € 3.500,97 bruto wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt JAS tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.241,59 bruto aan openstaande verlofuren en vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt JAS tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 336,38 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking ten aanzien van bovenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.