Op 5 juni 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van onroerende zaken van belanghebbende, [X], gevestigd te [Z]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarden voor de onroerende zaken [straat 1] en [straat 2] voor het jaar 2021, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] op respectievelijk € 640.000 en € 676.000. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigd, maar belanghebbende ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 heeft belanghebbende betoogd dat de vastgestelde waarden te hoog zijn en dat de aanslagen onroerendezaakbelasting wegens gebruik onterecht zijn opgelegd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarden aannemelijk had gemaakt met de huurwaardekapitalisatiemethode en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanslagen onroerendezaakbelasting wegens gebruik aan belanghebbende waren opgelegd. Echter, het Hof vernietigde de aanslagen onroerendezaakbelasting wegens gebruik, omdat de stichtingen [stichting 1] en [stichting 2] de feitelijke gebruikers zijn. Het Hof oordeelde verder dat de vertraging in de procedure niet aan de rechtbank te wijten was, maar aan de gemachtigde van belanghebbende, die niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd. De kostenvergoeding werd beperkt tot de bezwaarfase, omdat belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor de vertraging. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.