ECLI:NL:GHAMS:2025:1828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
200.350.056/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van WAM-verzekeraar op veroorzaker van dodelijk verkeersongeval met betrekking tot overlijdensschade en affectieschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een dodelijk verkeersongeval dat op 26 januari 2022 plaatsvond, waarbij [geïntimeerde] onder invloed van alcohol en met hoge snelheid een aanrijding veroorzaakte met een Opel, waarin twee inzittenden zaten die als gevolg van het ongeval overleden. Ansvar, als WAM-verzekeraar van de Mercedes van [geïntimeerde], heeft schadevergoeding betaald aan de nabestaanden van de slachtoffers en vordert nu regres van [geïntimeerde] voor de door haar uitgekeerde bedragen. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] aansprakelijk was voor de overlijdensschade, maar de vordering tot betaling van schadevergoeding was afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. In hoger beroep komt Ansvar op tegen deze afwijzing en de toewijzing van de ongedaanmaking van registraties van [geïntimeerde] in verschillende verwijzingsregisters. Het hof oordeelt dat het verhaalsrecht van Ansvar zich niet beperkt tot overlijdensschade, maar ook de bedragen omvat die aan de erfgenamen zijn uitgekeerd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de vorderingen van Ansvar betreft en kent haar de gevorderde bedragen toe, met wettelijke rente vanaf 30 mei 2023. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van Ansvar in zowel eerste aanleg als hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.350.056/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/345445 / HA ZA 23-603
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2025
in de zaak van
ANSVAR VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Ansvar en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Op 26 januari 2022 heeft in [plaats] een aanrijding plaatsgevonden tussen twee personenauto’s. [geïntimeerde] reed in de Mercedes van zijn moeder tegen een Opel, met daarin twee inzittenden. De beide inzittenden van de Opel zijn als gevolg van het ongeval overleden. Uit onderzoek bleek dat [geïntimeerde] ten tijde van de aanrijding onder invloed was van alcohol en bovendien met zeer hoge snelheid had gereden. Hij is in verband hiermee strafrechtelijk veroordeeld.
Ansvar heeft als WAM-verzekeraar van de Mercedes schadevergoeding betaald aan de nabestaanden van de beide inzittenden van de Opel. In deze procedure vordert Ansvar - onder meer - een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van aan de nabestaanden betaalde bedragen.
[geïntimeerde] vordert op zijn beurt ongedaanmaking van de registratie van zijn persoonsgegevens in verschillende verwijzingsregisters.
De rechtbank heeft in eerste aanleg voor recht verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de overlijdensschade van de nabestaanden en dat Ansvar een verhaalsrecht heeft op [geïntimeerde] ten aanzien van die schade. De vordering tot betaling van schadevergoeding is afgewezen omdat die vordering volgens de rechtbank onvoldoende was onderbouwd. De vordering van [geïntimeerde] tot ongedaanmaking van de registraties is toegewezen. Ansvar komt in hoger beroep op tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van schadevergoeding en de toewijzing van de ongedaanmaking van de registratie.

2.Het geding in hoger beroep

Ansvar is bij dagvaarding van 10 december 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 20 november 2024 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Ansvar als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Er is verstek verleend.
Ansvar heeft daarna een memorie van grieven, tevens vermindering van eis ingediend, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Ansvar heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vorderingen van Ansvar geheel of gedeeltelijk zijn afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] is toegewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zoals vermeld in het petitum in eerste aanleg zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente, met dien verstande dat haar vordering sub 2 na eiswijziging als volgt luidt:
dat het hof [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen om inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022 aan Ansvar te vergoeden het bedrag van € 127.668,57 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2022, althans vanaf 30 mei 2023 of uiterst subsidiair vanaf de datum van de inleidende dagvaarding.
Ansvar heeft bewijs aangeboden van haar stellingen.

3.Feiten

De rechtbank heeft in paragraaf 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, en voor zover in hoger beroep nog van belang, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 26 januari 2022 omstreeks 22:53 uur heeft op de kruising van [straat] met de [laan] in [plaats] een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto’s, een Mercedes en een Opel.
3.2.
[geïntimeerde] was de bestuurder van de Mercedes. De bestuurder van de Opel, mevrouw [naam 1] , is dezelfde dag overleden aan haar verwondingen. Haar bijrijder, mevrouw [naam 2] , is een dag later overleden.
3.3.
De Mercedes was verzekerd bij Ansvar ingevolge de WAM. De verzekering was afgesloten door [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de moeder van [geïntimeerde] . Op het polisblad staat vermeld dat op de autoverzekering onder meer de Voorwaarden Primair Autopolis, model PRR 20181101, en de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering, model AVMR 20181101 (021), van toepassing zijn.
3.4.
In artikel 2.3 ‘Verhaalsrecht op verzekerde of verzekeringnemer’ van de Voorwaarden Primair Autopolis is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het kan gebeuren dat wij volgens de W.A.M. (...) gehouden zijn om een schadevergoeding te betalen aan benadeelde terwijl er geen polisdekking is (...) Bijvoorbeeld als een uitsluiting van toepassing is. Als het voorgaande het geval is zullen wij de benadeelde schadeloos stellen, maar dan hebben wij het recht om de door ons betaalde uitkering en de gemaakte onkosten op u te verhalen”
3.5.
In artikel 3.10 ‘Verhaal’ van de Voorwaarden Primair Autopolis is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Wij maken ook gebruik van ons verhaalsrecht op de door u gemachtigde bestuurder en/of passagier als de schade is ontstaan onder omstandigheden die een reden tot uitsluiting tegen een van deze personen opleveren.”
3.6.
In artikel 9.3 ‘Schade-informatieplicht’ van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“U bent bij (een gebeurtenis die kan leiden tot) schade verplicht om ons binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en stukken te verschaffen die van belang zijn om de schadevergoedingsplicht te beoordelen.”
3.7.
In artikel 10 van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering zijn algemene uitsluitingen en beperkingen opgenomen. In dit artikel is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“U hebt nooit recht op een uitkering als sprake is van één of meer van de hierna vermelde omstandigheden.
10.1
Gebruik van alcohol, drugs en medicijnen
Er is geen dekking voor schade die veroorzaakt is terwijl de bestuurder onder zodanige invloed van alcohol (...) verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht het motorrijtuig behoorlijk te besturen.(...)
10.3
Wedstrijden
Schade veroorzaakt tijdens voorbereiding tot - of deelname aan - wedstrijden, snelheidsproeven en snelheidscursussen. (...)
10.5
Opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid
U heeft geen recht op een uitkering als de schade is veroorzaakt of verergerd doordat u of een andere bij de uitkering belanghebbende met opzet gehandeld heeft. Ook in geval dat u of een andere bij de uitkering belanghebbende bewust roekeloos gehandeld heeft of grove schuld toe te rekenen is, heeft u geen recht op uitkering. (...)
10.1
Schaden van onze belangen
Als u onze belangen schaadt door bijvoorbeeld opzettelijk een onvolledige of onware opgave te doen over de gebeurtenis die tot een schadevergoedingsverplichting kan leiden heeft u geen recht op een uitkering. Het recht op uitkering vervalt ook als u de verplichtingen die voortvloeien uit de verzekeringsvoorwaarden (...) niet bent nagekomen en onze belangen daardoor geschaad zijn.
10.11
Fraude
Wij hanteren een actief beleid ter voorkoming en beheersing van fraude. Door ons
geconstateerde fraude (geheel of gedeeltelijk) heeft tot gevolg dat wij de schade niet
vergoeden of dat reeds gemaakte kosten door u moeten worden terugbetaald. Fraude kan
ook tot gevolg hebben dat:
(...)
- wij een registratie uitvoeren of laten uitvoeren in het tussen verzekeringsmaatschappijen
gangbare waarschuwingssysteem;
- u een eventuele al gedane uitkering (waaronder ook begrepen kosten) moet terugbetalen.”
3.8.
In artikel 16 ‘Begrippen’ van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Fraude
Het opzettelijk en op oneigenlijke gronden en wijzen (trachten te) verkrijgen van een schadevergoeding (waaronder tevens begrepen kosten), reparatie van schade in natura en uitkering waarop geen recht bestaat of het (trachten te) verkrijgen van een verzekeringsdekking onder valse voorwendselen.
(...)
Verzekerde(n)a. de verzekeringnemer(...)
d. de houdere. de bestuurder
(...)De verzekerde kan in deze voorwaarden met u of uw worden aangeduid.
VerzekeringnemerDe natuurlijk persoon of rechtspersoon die de verzekering afgesloten heeft. De verzekeringnemer staat vermeld op de polis.”
3.9.
Na het ongeval heeft Ansvar de schaderegeling opgestart met de nabestaanden van de inzittenden van de Opel.
3.10.
Ansvar heeft Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) ingeschakeld om een snelheidsinschatting te geven op basis van de beschikbare videobeelden van het ongeval en om een onderzoek te doen naar het onderlinge zicht van de bestuurders. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 10 februari 2022.
3.11.
Daarnaast heeft Ansvar Schade- en OnderzoeksBureau Hoofddorp (hierna: SOB) opdracht gegeven om technisch en tactisch onderzoek te doen naar de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 9 november 2022.
3.12.
Verder heeft de Politie eenheid Noord-Holland uitgebreid onderzoek gedaan naar (de toedracht van) het ongeval. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een politierapport dat diverse processen-verbaal van verdachte en getuigen bevat. Er is ook een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse en een proces-verbaal analyse airbagmodule van de Mercedes opgesteld.
3.13.
Bij vonnis van 27 juni 2024 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:6445, is [geïntimeerde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ook heeft de rechtbank aan [geïntimeerde] een rijverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen:
3 Beoordeling van het bewijs
(…)
Bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
(...)
Op basis van de uitgelezen data van de airbagmodule en de snelheidsanalyse, stelt de rechtbank stelt vast dat de verdachte drie seconden voor het ongeval 100 kilometer per uur reed. Bij een snelheid van 113 kilometer per uur trapte hij het gaspedaal volledig in, waarna hij één seconde voor het ongeval 120 kilometer per uur reed. Hierna zette de verdachte een stevige remming in, waarna hij uiteindelijk met een snelheid van 89 kilometer per uur tegen het voertuig van de slachtoffers botste. De bevindingen van de airbagmodule komen overeen met de door de politie berekende snelheid op basis van natuurkundige wetgeving.
Ten tijde van het ongeval verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol. Het resultaat van het bij de verdachte verrichte ademanalyse-onderzoek was 335 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl maximaal 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht in het verkeer is toegestaan.
(...)Roekeloosheid
(...)
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. (...)b) In ernstige mate
(...) In dit verband overweegt de rechtbank dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden door 120 kilometer per uur te rijden op een weg waar 50 kilometer per uur de maximum toegestane snelheid was. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verdachte over een relatief korte afstand van 223 meter, vanuit stilstand zijn snelheid naar deze niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid heeft verhoogd. Hij heeft dit gedaan terwijl hij met een flauwe bocht in de weg een woonwijk in reed. Bovendien was het ten tijde van het verkeersongeval donker en het zicht daardoor beperkt, terwijl het zicht mede werd belemmerd door de rechts van [straat] staande bomen. Het verkeersplein Kooimeer, met een kruisend fietspad, noch [straat] zijn op een dergelijke acceleratie ingericht. Daarbij bleef de verdachte zijn snelheid verhogen tot kort voor het ongeval, wetende dat hij een kruising zou naderen, waarbij hij twee seconden voor het ongeval het gaspedaal nog volledig heeft ingedrukt.
Bovendien reed de verdachte onder invloed van - grofweg - anderhalf maal de toegestane hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve invloed heeft op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid.
Dit tezamen genomen rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
(...) De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid zeer fors overschreden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en er bewust van was dat hij binnen de bebouwde kom te hard reed. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door veel te hard, onder invloed van alcohol, te rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die zeer gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij[slachtoffer 1]
en[slachtoffer 2]
om het leven zijn gekomen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, kunnen worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. (...)
(…)
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 26 januari 2022 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (...), daarmede rijdende over de weg, [straat] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos
- met toenemende snelheid die Vondelstraat in te rijden en de snelheid in korte tijd te verhogen naar een niet toegestane, (zeer onverantwoord) hoge snelheid en
- niet in staat te zijn om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- met grote impact op te botsen tegen een voor hem van rechts, vanuit de [laan] de rijbaan van die Vondelstraat oprijdende personenauto (...), waardoor de bestuurster (...) en een inzittende (...) van die personenauto (...) werden gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 26 januari 2022 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (...), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 335 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. (...)

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (335 microgram).”
Tegen dit strafvonnis van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
3.14.
Op 30 mei 2020 was [geïntimeerde] ook reeds als bestuurder van de Mercedes betrokken geweest bij een aanrijding met een Kia in [plaats] . Ansvar is overgegaan tot het verlenen van dekking aan [naam 3] voor de kosten van herstel van de Mercedes ten bedrage van € 5.111,84. Dat bedrag heeft Ansvar vervolgens verhaald op de verzekeraar van de Kia.
3.15.
Op 16 respectievelijk 22 mei 2022 hebben Ansvar enerzijds en de nabestaanden van mevrouw [naam 1] anderzijds een vaststellingsovereenkomst getekend. Daarin is vastgesteld dat Ansvar een bedrag van - in totaal - € 75.000 betaalt ter vergoeding van schade als gevolg van het ongeval van 26 januari 2022.
In het najaar van 2024 heeft Ansvar de schade van de nabestaanden van mevrouw [naam 2] als gevolg van dat ongeval afgewikkeld voor een bedrag van € 60.113,07. Voordien waren voorlopige schadebedragen uitgekeerd.
3.16.
Bij brief van 16 mei 2023 heeft (de advocaat van) Ansvar [geïntimeerde] bericht dat Ansvar een verhaalsrecht heeft voor de uitgekeerde schadevergoeding en gemaakte kosten inzake de verkeersongevallen van 26 januari 2022 en 30 mei 2020. Ansvar heeft [geïntimeerde] gesommeerd vóór 30 mei 2023 € 136.150,62 te betalen in verband met uitgekeerde schadevergoeding aan nabestaanden, buitengerechtelijke kosten en onderzoekskosten. Daarnaast heeft Ansvar [geïntimeerde] laten weten dat zij diverse frauderegistraties heeft verricht.
3.17.
[geïntimeerde] is voor een periode van acht jaar geregistreerd in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR) van Stichting Centraal Informatie Systeem (hierna: CIS). Ook is [geïntimeerde] voor een periode van acht jaar geregistreerd in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (hierna: het IVR) van Ansvar. Daarnaast heeft Ansvar een melding gemaakt bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: het CBV).
3.18.
Bij brief van 16 juni 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de maatregelen van Ansvar en gemeld dat [geïntimeerde] niet zal voldoen aan haar sommatie.

4.Eerste aanleg

4.1.
Ansvar heeft in eerste aanleg gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het plaatsvinden van een verkeersongeval op 26 januari 2022 en dat hij gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade - de betaalde en toekomstige uitkeringen - van Ansvar te vergoeden, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan Ansvar van € 133.018,93 met rente, en € 5.580,52 aan onderzoekskosten, met rente. Daarnaast is gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.111,84 met rente in verband met het (eerdere) verkeersongeval op 30 mei 2020, en om [geïntimeerde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van Ansvar van € 1.880,00 met rente. Tot slot is gevorderd dat [geïntimeerde] in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in reconventie, samengevat, een verklaring voor recht gevorderd dat de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties onterecht zijn, en om Ansvar te gebieden alle noodzakelijke maatregelen te treffen tot het ongedaan maken daarvan, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per kalenderweek, met veroordeling van Ansvar in de proceskosten.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie voor recht verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de overlijdensschade (op grond van artikel 6:108 BW) ten gevolge van het verkeersongeval op 26 januari 2022 en dat Ansvar die schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM mag verhalen op [geïntimeerde] . Verder heeft zij [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan Ansvar van € 5.580,52 aan onderzoekskosten, vermeerderd met wettelijke rente en € 654,03 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente. Tot slot is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten. De vordering met betrekking tot het ongeval op 30 mei 2020 is afgewezen, evenals de veroordeling tot betaling van € 133.018,93.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties onterecht zijn en Ansvar veroordeeld om binnen vijf werkdagen alle noodzakelijke maatregelen te treffen tot het ongedaan maken van de frauderegistraties in het EVR, het Incidentenregister, de Gebeurtenissenadministratie, het IVR en het CBV en ervoor zorg te dragen dat [geïntimeerde] binnen tien werkdagen een schriftelijke bevestiging daarvan ontvangt. Verder is Ansvar veroordeeld in de proceskosten, met rente.
Beoordeling
5.1.
Ansvar heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Grieven 1 en 2 klagen over de afwijzing van de vordering van € 133.018,93, over de hoogte van de buitengerechtelijke kosten en over de ingangsdatum van de wettelijke rente. Grief 3 heeft betrekking op de toegewezen reconventionele vorderingen met betrekking tot de frauderegistraties.
Ad grief 1
5.2.
De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Ansvar de door haar gestelde schadeposten met betrekking tot het ongeval op 26 januari 2022 onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, en klaagt erover dat Ansvar niet in de gelegenheid is gesteld bewijs te leveren. Ansvar stelt dat zij haar vordering, die zij in hoger beroep heeft verminderd, voldoende heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd. Zij wijst erop dat [geïntimeerde] de door haar aangevoerde schadebedragen niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De schadeposten worden door Ansvar als volgt beschreven en toegelicht.
5.3.
Ten aanzien van mevrouw [naam 1] :
De nabestaanden van mevrouw [naam 1] zijn haar drie meerderjarige uitwonende kinderen, [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , en haar broer [naam 1] .
Aan deze nabestaanden is een vergoeding betaald voor de volgende posten:
Affectieschadevergoeding € 17.500 per kind en € 7.500 voor de broer
Totaal: € 60.000
dagwaarde van de Opel € 1.750
taxatiekosten € 50
overlijdensschade, incl. reiskosten € 3.752,44
buitengerechtelijke rechtsbijstand € 4.031,51
Totaal: € 69.583,95
5.4.
Ter toelichting op deze posten heeft Ansvar verwezen naar de forfaitaire bedragen die krachtens de wet gelden voor affectieschade. Tevens is een verklaring van erfrecht in het geding gebracht waaruit blijkt dat de drie kinderen erfgenamen zijn van mevrouw [naam 1] . Ten aanzien van de broer stelt Ansvar dat deze een nauwe persoonlijke relatie had met mevrouw [naam 1] . Daartoe heeft Ansvar aangevoerd dat zij weliswaar niet samenwoonden, maar feitelijk wel hun leven deelden. Zij bezochten elkaar dagelijks, deden samen boodschappen, ontbeten vrijwel elke ochtend bij elkaar en nuttigden ook op meerdere dagen in de week samen het avondeten. Zij gingen twee keer per jaar samen op vakantie, hadden gezamenlijke vrienden en kaartclubjes en deden voorkomende werkzaamheden samen. Gemiddeld brachten zij drie uur per dag samen door. Na het overlijden van de echtgenoot van mevrouw [naam 1] vervulde haar broer voor een groot deel de rol van haar overleden echtgenoot. Om die reden is het Besluit vergoeding affectieschade ook op hem van toepassing (categorie g) en is 50% van de norm gehanteerd die geldt voor “overige nauwe persoonlijke relaties”, aldus Ansvar.
De dagwaarde van de Opel is gebaseerd op de overgelegde taxatie van de door Turien & Co ingeschakelde schade-expert.
De overlijdensschade ziet op de kosten van lijkbezorging, volgens Ansvar bestaande uit de uitvaartkosten na aftrek van de uitkering van de uitvaartverzekering (€ 1.839,73), de bedankkaarten (€ 720), de kosten van de urn (€ 258), de kosten van kaarsen/lampjes en markers (€ 74,50) en fotografie (€ 450), en de notariskosten (€ 429,33). Bonnetjes en facturen zijn in het geding gebracht. De notariskosten hebben blijkens de declaratie betrekking op het opstellen van de verklaring van erfrecht, de boedelvolmachten en zuivere aanvaardingen, en op leges en verwerkingskosten.
Voorts is een bedrag opgenomen voor kosten die de kinderen hebben moeten maken om hun moeder te bezoeken in het mortuarium (588 km à € 0,26 = € 152,88).
Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW zijn de declaraties ad € 4.031,51 van [naam 7] vergoed, die betrekking hebben op zijn bijstand van de nabestaanden. Ansvar stelt dat dit in redelijkheid gemaakte kosten betreft.
5.5.
Ten aanzien van mevrouw [naam 2] :
De nabestaanden van mevrouw [naam 2] zijn haar twee meerderjarige uitwonende zonen, [naam 2] en [naam 8] . Blijkens de overgelegde verklaring van erfrecht zijn zij beiden erfgenamen van mevrouw [naam 2] .
Aan deze nabestaanden is een vergoeding betaald voor de volgende posten.
Affectieschadevergoeding € 17.500 per kind
Totaal: € 35.000
Overlijdensschade € 8.517,24
Notariskosten € 590,75
Medische kosten € 10.061,99
Buitengerechtelijke rechtsbijstand € 3.914,84
Totaal: € 58.084,82
5.6.
Ter toelichting op deze posten heeft Ansvar het volgende aangevoerd. Mevrouw [naam 2] is als gevolg van het ongeval zwaar gewond geraakt. Zij is vervoerd naar het ziekenhuis en daar behandeld. Een dag later is zij als gevolg van haar verwondingen overleden. De zorgverzekeraar van mevrouw [naam 2] heeft de zorgkosten ad € 10.061,99 verhaald op Ansvar als WAM-verzekeraar. Ten aanzien van de affectieschade van de nabestaanden heeft Ansvar verwezen naar de forfaitaire bedragen die gelden voor affectieschade. De overlijdensschade ziet op de kosten van de uitvaart ad € 8.517,24. In dat verband heeft Ansvar de nota’s van de uitvaartorganisatie en het crematorium overgelegd, alsmede een factuur van een restaurant.
De notariskosten hebben blijkens de declaratie betrekking op diverse werkzaamheden in de nalatenschap van mevrouw [naam 2] . Tot slot zijn aan de nabestaanden de declaraties ad € 3.914,84 vergoed van [naam 7] , die de nabestaanden bijstond. Ansvar stelt dat dit in redelijkheid gemaakte kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW betreft. De desbetreffende declaraties zijn overgelegd.
5.7
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] aansprakelijk is jegens de nabestaanden. Tevens staat vast dat [geïntimeerde] onder invloed van alcohol was ten tijde van het ongeval en dat hij roekeloos heeft gereden. Niet in geschil is dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] , op grond van de polisvoorwaarden, om die reden niet door de verzekering is gedekt. Dit brengt mee dat voor zover Ansvar schade heeft vergoed aan benadeelden van het ongeval op 26 januari 2022, zij op grond van artikel 15 lid 1 WAM een verhaalsrecht heeft op [geïntimeerde] als aansprakelijke persoon.
Het oordeel van de rechtbank dat geen verhaalsrecht bestaat met betrekking tot het ongeval van 30 mei 2020 wordt in hoger beroep door Ansvar niet bestreden.
Grief 1
5.8.
In het bestreden vonnis (r.o. 4.17) is geoordeeld dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] jegens de nabestaanden is beperkt tot overlijdensschade op grond van artikel 6:108 BW. De rechtbank heeft de gevraagde verklaring voor recht in het dictum van haar vonnis daartoe met zoveel woorden beperkt. Grief 1 van Ansvar is gericht tegen de afwijzing van de door haar gevorderde schadebedragen. In de toelichting op die grief moet redelijkerwijs worden gelezen dat Ansvar zich daarmee eveneens verzet tegen de door de rechtbank gehanteerde beperking van de aansprakelijkheid tot enkel de overlijdensschade. Dit volgt immers uit haar betoog dat een verhaalsrecht bestaat ten aanzien van alle aan de nabestaanden uitgekeerde bedragen, ook voor zover die zijn gebaseerd op hun hoedanigheid van erfgenamen.
Met Ansvar is het hof van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 WAM het verhaalsrecht ontstaat als de verzekeraar ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt. In artikel 1 van de WAM zijn benadeelden gedefinieerd als degenen die schade hebben geleden, alsmede hun rechtsverkrijgenden. Dit betekent dat het verhaalsrecht van artikel 15 lid 1 WAM zich ook uitstrekt tot de bedragen die zijn uitgekeerd aan de erfgenamen als rechtsverkrijgenden van de slachtoffers.
5.9.
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof per post beoordelen of Ansvar voor de betaalde bedragen verhaal heeft op [geïntimeerde] .
Ten aanzien van mevrouw [naam 1] :
affectieschade
5.10.
De vordering tot vergoeding van affectieschade ten aanzien van de drie kinderen en de broer van mevrouw [naam 1] is voldoende onderbouwd. Als gesteld en niet betwist staat vast dat [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] de drie meerderjarige kinderen zijn van mevrouw [naam 1] . Zulks blijkt eveneens uit de overgelegde verklaring van erfrecht. Ook is gesteld en niet weersproken dat [naam 1] de broer is van mevrouw [naam 1] .
5.11.
Artikel 6:108 lid 3 BW biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van affectieschade aan naasten van een overleden slachtoffer, zoals gedefinieerd in lid 4 van dat artikel. Bij het Besluit vergoeding affectieschade zijn normbedragen vastgesteld voor de verschillende categorieën naasten en in verschillende situaties. Niet in geschil is dat de kinderen van het slachtoffer onder de in lid 4 bedoelde naasten worden begrepen.
5.12.
Broers zijn in lid 4 niet aangemerkt als naasten. Wel is onder g van dat lid als naaste gedefinieerd ‘een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt’.
Uit de memorie van toelichting volgt dat hiermee een hardheidsclausule is opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Voor affectieschade komt ingevolge dit onderdeel in aanmerking een persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke betrekking tot de overledene staat, dat hij als naaste in de zin van het derde lid wordt aangemerkt. Voor het aannemen van een nauwe persoonlijke betrekking dient een hechte affectieve relatie te worden aangetoond. Niet de formele, maar de feitelijke verhouding is beslissend. De omstandigheden van het geval zijn bepalend. Factoren van belang zijn onder meer de intensiteit, de aard en de duur van de relatie. Als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking wordt in de memorie van toelichting genoemd een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Naar het oordeel van het hof kan de door Ansvar onder 5.4 beschreven relatie tussen [naam 1] en mevrouw [naam 1] in redelijkheid worden aangemerkt als de nauwe persoonlijke betrekking waarop de wetgever het oog had. Daarmee is [naam 1] aan te merken als een naaste in de zin van bovenvermeld artikel.
5.13.
Uitgaande van de bedragen die worden genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade zijn de bedragen van € 17.500 aan ieder van de drie kinderen en € 7.500 aan de broer aan te merken als een redelijke vergoeding van affectieschade van in de wet bedoelde naasten. Deze bedragen kunnen dan ook worden verhaald op [geïntimeerde] .
Schade Opel en taxatiekosten.
5.14.
De schade aan de Opel kan worden beschouwd als schade van mevrouw [naam 1] als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] ten aanzien waarvan haar erfgenamen als rechtsverkrijgenden een vordering hebben verkregen op [geïntimeerde] . De omvang van de schade, bestaande in de dagwaarde van de Opel, is door een expert vastgesteld, zoals blijkt uit de overgelegde taxatie. Deze dagwaarde is door [geïntimeerde] niet betwist. Ansvar heeft bovendien voldoende gemotiveerd gesteld dat de kosten van deze taxatie door haar, ten behoeve van de erfgenamen, zijn gedragen. De taxatiekosten komen het hof niet onredelijk voor. Het bedrag van € 1.800 kan dan ook op [geïntimeerde] worden verhaald.
Overlijdenschade en notariskosten
5.15.
Artikel 6:108 lid 2 BW biedt grondslag voor vergoeding aan de nabestaanden van de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Ansvar heeft voldoende gemotiveerd gesteld, en met stukken onderbouwd, dat de kosten van de uitvaart voor rekening zijn gekomen van de nabestaanden en dat Ansvar die kosten heeft vergoed. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat deze kosten niet in overeenstemming zouden zijn met de omstandigheden van de overledene. Ansvar heeft dan ook een verhaalsrecht voor deze kosten. Dat is anders voor de notariskosten van € 429,33. Blijkens de declaratie hebben deze kosten betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van de overledene. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829) zijn die kosten niet als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW toewijsbaar. Het betreft evenmin het verhaal van schade in verband met een vordering die de nabestaanden in hun hoedanigheid van erfgenamen van mevrouw [naam 1] op [geïntimeerde] hebben verkregen. Dit betekent dat een bedrag van € 3.323,11 (€ 3.752,44 minus € 429,33) als vergoeding voor overlijdensschade verhaald kan worden op [geïntimeerde] .
Declaraties [naam 7]
5.16.
Ansvar heeft de declaraties van [naam 7] ad € 4.031,51, die zijn voorzien van urenspecificaties, aan de nabestaanden vergoed als kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. [naam 7] heeft de nabestaanden bijgestaan bij het indienen van een schadeclaim en de onderhandeling met Ansvar, resulterend in een vaststellingsovereenkomst. Vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze fase is redelijk en ook het gedeclareerde bedrag kan onder de gegeven omstandigheden als redelijk worden beschouwd. Ook dit bedrag is verhaalbaar op [geïntimeerde] .
5.17.
Het voorgaande brengt mee dat een bedrag van € 69.154,62 op [geïntimeerde] kan worden verhaald. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Voor zover [geïntimeerde] meent dat terzake een billijkheidscorrectie moet worden toegepast, is daarvoor onvoldoende aanleiding.
Ten aanzien van mevrouw [naam 2] heeft Ansvar het volgende aangevoerd:
affectieschade
5.18.
De vergoeding van affectieschade aan de twee zonen van mevrouw [naam 2] is voldoende onderbouwd. Als gesteld en niet betwist staat vast dat [naam 2] en [naam 8] de meerderjarige kinderen van mevrouw [naam 2] zijn. Zulks blijkt eveneens uit de overgelegde verklaring van erfrecht. Zij zijn aan te merken als naasten in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW.
5.19.
Aan ieder van de beide zonen is een bedrag van € 17.500 uitgekeerd. Zoals hierboven ten aanzien van de kinderen van mevrouw [naam 1] is overwogen, is dit bedrag, gelet op de normbedragen in het Besluit vergoeding affectieschade, aan te merken als een redelijke vergoeding van de immateriële schade. Het bedrag van € 35.000 kan verhaald worden op [geïntimeerde] .
Overlijdensschade
5.20.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is [geïntimeerde] jegens de nabestaanden op grond van artikel 6:108 BW aansprakelijk voor de kosten van lijkbezorging, voor zover die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Ansvar heeft gesteld dat zij de kosten heeft vergoed die gepaard gingen met de uitvaart van mevrouw [naam 2] tot een bedrag van € 8.517,24. Deze kosten heeft zij met stukken onderbouwd. De hoogte van het bedrag is door [geïntimeerde] niet voldoende weersproken. Er is ook geen aanleiding deze kosten niet in overeenstemming te achten met de omstandigheden van de overledene.
Notariskosten
5.21.
Ansvar heeft tevens een bedrag van € 590,75 aan notariskosten vergoed aan de nabestaanden. Blijkens de overgelegde declaratie hebben deze kosten betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van de overledene. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn die kosten niet als kosten van lijkbezorging in de zin van art. 6:108 lid 2 BW toewijsbaar en evenmin kan dit als schade worden aangemerkt die de nabestaanden in hun hoedanigheid van erfgenamen zouden kunnen vorderen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Medische kosten
5.22.
Als gemotiveerd gesteld, en niet betwist, staat vast dat Univé, als zorgverzekeraar van mevrouw [naam 2] , de medische kosten heeft vergoed die zijn gemaakt als gevolg van het ongeval op 29 januari 2022. Tevens staat als onbetwist vast dat Univé deze kosten heeft verhaald op Ansvar als verzekeraar van de aansprakelijke persoon. Daarmee heeft Ansvar schade van mevrouw [naam 2] vergoed, waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is, en die Ansvar op [geïntimeerde] kan verhalen. Deze schade is door [geïntimeerde] niet voldoende weersproken, net zomin als de hoogte ervan (€ 10.061,99).
Declaraties [naam 7]
5.23.
Ansvar heeft de declaraties van [naam 7] ad € 3.914,84, die zijn voorzien van urenspecificaties, aan de nabestaanden vergoed als kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. [naam 7] heeft de zonen bijgestaan bij het indienen van een schadeclaim en de onderhandeling met Ansvar. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is vergoeding van dergelijke kosten redelijk. Ook het gedeclareerde bedrag kan onder de gegeven omstandigheden als redelijk worden beschouwd. Ook dit bedrag is verhaalbaar op [geïntimeerde] .
5.24.
Op grond van het voorgaande kan Ansvar een bedrag van € 57.494,07 op [geïntimeerde] verhalen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Voor zover [geïntimeerde] meent dat terzake een billijkheidscorrectie moet worden toegepast, is daarvoor onvoldoende aanleiding.
5.25.
De slotsom luidt dat grief 1 slaagt en dat [geïntimeerde] alsnog zal worden veroordeeld tot betaling van de door Ansvar gevorderde bedragen, met uitzondering van de notariskosten, dus in totaal € 126.648,69.
Grief 2
5.26.
Met grief 2 klaagt Ansvar over de hoogte van het aan haar toegewezen bedrag aan door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Volgens Ansvar is de rechtbank bij de berekening daarvan ten onrechte uitgegaan van het door de rechtbank in hoofdsom toegewezen bedrag. Dit deel van de grief slaagt. Het toe te wijzen bedrag aan buitengerechtelijke kosten moet worden berekend met inachtneming van de toewijsbare hoofdsom, die het hof heeft begroot op € 126.648,69. De hoofdsom valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het hof zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Gelet daarop en op het - in dit arrest - toe te wijzen bedrag van € 126.648,69, komt het gevorderde bedrag van (in totaal) € 1.880 aan buitengerechtelijke kosten, als in redelijkheid gemaakte kosten, voor vergoeding in aanmerking.
5.27.
Tevens klaagt Ansvar over de ingangsdatum van de wettelijke rente, die door de rechtbank voor de in het vonnis toegewezen bedragen is bepaald op de datum van dagvaarding, zijnde 24 oktober 2023. De rente zou volgens Ansvar eerder moeten ingaan, zij noemt in haar petitum de ongevalsdatum 26 januari 2022. Subsidiair vordert zij wettelijke rente vanaf 30 mei 2023.
Het hof overweegt dat voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval geen grond bestaat zodat de grief in zoverre faalt. De grondslag van de vordering van Ansvar is een verhaalsrecht op grond van artikel 15 lid 1 WAM. Dat recht ontstaat op het moment dat Ansvar de benadeelden van het ongeval schadeloos heeft gesteld. De wettelijke rente over die verhaalsvordering is vanaf datzelfde moment aan Ansvar verschuldigd. In de brief van 16 mei 2023 (zie r.o. 3.16) heeft Ansvar [geïntimeerde] gesommeerd om binnen veertien dagen over te gaan tot betaling van € 136.150,62. In die brief is vermeld dat dit bedrag betrekking heeft op aan de (nabestaanden van de) slachtoffers uitgekeerde schadevergoeding (waaronder affectieschade en uitvaartkosten), de buitengerechtelijke kosten en de (onderzoeks)kosten in het kader van de schadeafwikkeling. Er is voldoende gesteld voor het oordeel dat voor het in de brief genoemde bedrag van € 136.150,62 de betalingen al waren gedaan en de kosten al waren gemaakt. De gevorderde rente kan daarom worden toegewezen vanaf de subsidiair door Ansvar genoemde datum 30 mei 2023. In zoverre slaagt grief 2.
Grief 3
5.28.
Met haar derde grief komt Ansvar op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is voldaan aan de registratievereisten van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol), en in het verlengde daarvan de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (hierna: Gedragscode). Volgens Ansvar heeft de rechtbank als gevolg daarvan ten onrechte de reconventionele vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
5.29.
Ansvar heeft haar standpunt als volgt toegelicht.
Ansvar beroept zich op artikel 5.2.1 van het Protocol. De toetsnorm voor registratie is of de gedragingen een bedreiging kúnnen vormen voor de financiële instelling. Daarvoor is niet vereist dat fraude is gepleegd in de zin dat gepoogd zou zijn door middel van die gedragingen een hogere uitkering te verkrijgen dan waarop men recht heeft. De uitspraak van de Hoge Raad waarnaar de rechtbank verwijst, heeft geen betrekking op het Protocol, maar op artikel 46 van de Wet Bescherming persoonsgegevens. Verder is een redelijk vermoeden van schuld voldoende en is een veroordeling niet vereist.
[geïntimeerde] heeft als derde-verzekerde voorts de verplichting om Ansvar volledig te informeren, zowel op grond van artikel 8 van de WAM als op grond van de polisvoorwaarden.
Voor de Gebeurtenissenadministratie en het IVR gelden minder strenge eisen. Voor het IVR is voldoende dat het voorval of de gedragingen de aandacht van de verzekeraar verlangen, wanneer een en ander mogelijk een effect heeft op de veiligheid en integriteit van de eigen organisatie, aldus Ansvar.
5.30.
Volgens Ansvar is om de volgende redenen in het voorliggende geval aan de voorwaarden voor de registraties voldaan. [geïntimeerde] heeft onwaarachtig en leugenachtig verklaard over zijn alcoholconsumptie en zijn alcoholconsumptie doelbewust gebagatelliseerd. Verder heeft hij, zowel in het aanrijdingsformulier als tegenover de politie, in strijd met de waarheid verklaard over zijn snelheid kort voor het ongeval. Hij heeft ook tegenover de expert van Ansvar volgehouden dat hij niet harder dan 50 km/h had gereden, nadat hij met de beelden was geconfronteerd. Betwist wordt dat deze (latere) verklaringen onder invloed van shock zijn afgelegd. Daar komt bij dat [geïntimeerde] ook na de aanrijding van 30 mei 2020 heeft verklaard dat hij 70/75 km/h had gereden, terwijl gebleken is dat hij meer dan 152 km/h had gereden. Tegenover de politie heeft [geïntimeerde] aldus in strijd met de waarheid verklaard dat hij nooit harder dan de maximale snelheid rijdt. Door zowel zijn alcoholgebruik als zijn snelheid te bagatelliseren en daarover te liegen, heeft hij de gevolgen van het ongeval van 26 januari 2022 (beëindiging verzekering, regres) geprobeerd te voorkomen, om zo een voordeel te behalen. Verder heeft hij in strijd met de waarheid verklaard, net als zijn moeder, dat hij slechts af en toe in de Mercedes van zijn moeder rijdt. Daardoor is Ansvar bewogen om de autoverzekering af te sluiten, hetgeen zij anders niet gedaan zou hebben.
Door zijn herhaalde, extreem verwijtbare rijgedrag in combinatie met zijn pogingen om een en ander te ontkennen of te bagatelliseren, heeft [geïntimeerde] bovendien blijk gegeven van een dermate bedenkelijke moraliteit dat die gedragingen - in de terminologie van het Protocol - een bedreiging vormden voor de financiële belangen van Ansvar als verzekeringsinstelling en voor de continuïteit van het verzekeringsbedrijf. Daarmee is volgens Ansvar aan de toetsnorm voldaan.
5.31.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat geen sprake is van fraude. Hij heeft betoogd dat hij ten tijde van zijn eerste verklaring bij de politie in shock verkeerde en hij heeft betwist dat hij heeft geprobeerd op oneigenlijke gronden verzekeringsdekking te krijgen. Door Ansvar wordt volgens [geïntimeerde] het beeld geschetst dat hij niet alleen ongelukken veroorzaakt, maar ook veelvuldig en bewust leugens verspreidt, waaraan ten onrechte de conclusie wordt verbonden dat hij dus ook fraudeert en Ansvar tot het verlenen van dekking heeft bewogen. [geïntimeerde] heeft in zijn conclusie van antwoord gereageerd op de onderzoeksresultaten waarop Ansvar zich beroept, en uiteengezet hoe zijn verschillende verklaringen tot stand zijn gekomen. Hij heeft zich bovendien het recht voorbehouden om zijn stellingen in een latere fase van de procedure, nadat het eindvonnis in de strafprocedure is gewezen, nader aan te vullen, met een beroep op het non-incriminatiebeginsel van artikel 6 EVRM. [geïntimeerde] heeft verder erop gewezen dat hij geen contractspartij is bij de verzekeringsovereenkomst en met de inhoud daarvan niet bekend is.
[geïntimeerde] betwist verder dat hard rijden een registratie in de registers rechtvaardigt. Het gaat niet om moraliteit, maar om de normen die in het Protocol zijn beschreven, aldus [geïntimeerde] .
5.32.
Het hof overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat het opnemen van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR, het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR, een verwerking van persoonsgegevens betreft die moet voldoen aan de eisen van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming, hierna: AVG). Die eisen zijn voor het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR nader uitgewerkt in het Protocol. Uit de preambule van het Protocol volgt dat het waarschuwingssysteem tot doel heeft de veiligheid en integriteit van de financiële sector en de aanpak van sector gerelateerde criminaliteit (waaronder fraude) te waarborgen. Het waarschuwingssysteem maakt het mogelijk voor financiële instellingen om te onderzoeken en na te gaan of iemand een dreiging vormt of kan vormen voor de financiële instelling, bijvoorbeeld als deze eerder bij een financiële instelling heeft gefraudeerd. Een financiële instelling legt daarom in haar Incidentenregister gedragingen vast die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen, hun klanten of medewerkers of die de integriteit van de financiële instellingen in het geding kunnen brengen. In het daaraan gekoppelde EVR worden de verwijzingsgegevens vastgelegd die op basis van een hit- no hit raadpleegbaar zijn voor andere financiële instellingen, aldus de preambule.
5.33.
Het voorkomen van misbruik van het financieel stelsel is volgens het Protocol een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dat misbruik omvat alle mogelijke vormen van onrechtmatig handelen, inclusief fraude en inbreuken op de integriteit van het financieel stelsel. Een incident is in het Protocol dan ook gedefinieerd als: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad, dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
Dit brengt mee dat ook strafrechtelijke gegevens worden verwerkt. Voor de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is - overeenkomstig het Protocol - door de Autoriteit Persoonsgegevens een vergunning verstrekt conform artikel 33 lid 5 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Anders dan Ansvar bepleit, is in dat verband het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH4720) van overeenkomstige toepassing.
5.34.
Ook de interne registraties (Gebeurtenissenadministratie en IVR) strekken ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector. Volgens de Gedragscode is voor registratie vereist dat het gaat om een ‘voorval dat de aandacht verlangt van een Verzekeraar vanwege een (mogelijk) effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Hieronder valt bijvoorbeeld mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag, potentiële en daadwerkelijke vorderingen, onder meer ten aanzien van een met een Verzekeraar gesloten overeenkomst en het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen.’
5.35.
Uit de stellingen van Ansvar kan worden opgemaakt dat de vermelding van persoonsgegevens van [geïntimeerde] in de registers allereerst betrekking heeft op diens, volgens Ansvar, gebrekkige moraliteit in het algemeen. Enkel het hebben van een gebrekkige moraliteit is echter niet een gedraging die, in het licht van het voorgaande, gekwalificeerd kan worden als een incident in de zin van het Protocol. Ook roekeloos rijgedrag en het bagatelliseren van drankgebruik, hoe afkeurenswaardig ook, kwalificeren niet als zodanig.
5.36.
Voor zover de registratie betrekking heeft op leugenachtige verklaringen van [geïntimeerde] ten aanzien van de snelheid die hij voorafgaand aan het ongeval heeft gereden, geldt dat die gedragingen evenmin als zodanig kwalificeren, ook niet als die in samenhang worden beschouwd met de onder 5.35 bedoelde gedragingen. Onvoldoende is namelijk gebleken dat de opzet van [geïntimeerde] daarbij was gericht op het misleiden van Ansvar, zodat niet kan worden aangenomen dat sprake is van misbruik als bedoeld in het Protocol. Daarbij neemt het hof mede in ogenschouw dat [geïntimeerde] , meteen na het ongeval, is aangemerkt als verdachte van een ernstig strafbaar feit met dodelijke slachtoffers. Zijn verklaringen dat hij niet te hard heeft gereden zijn in eerste instantie in dat kader afgelegd. Dat [geïntimeerde] zich op dat moment bewust zou zijn geweest van een mogelijke regresvordering van de WAM-verzekeraar van de auto is door Ansvar onvoldoende toegelicht. Op het aanrijdingsformulier heeft [geïntimeerde] al minder stellig over de snelheid verklaard, namelijk dat hij naar zijn weten 50 km per uur reed, maar dat onderzoeken volgen. Weliswaar heeft hij later tegenover de schade-expert herhaald dat hij zelf meende 50 km per uur te hebben gereden, maar in het contact tussen de advocaat van [geïntimeerde] en de schade-expert is verwezen naar de strafrechtelijke onderzoeken en is aan de uitslag daarvan gerefereerd.
Voor zover Ansvar de registratie mede baseert op de verklaringen van [geïntimeerde] over het drankgebruik, geldt hetzelfde. Uit het aanrijdingsformulier volgt bovendien dat [geïntimeerde] tegenover Ansvar naar waarheid heeft verklaard dat het alcoholpromillage boven de wettelijk toegestane grens was.
5.37.
Evenmin valt op grond van hetgeen Ansvar verder naar voren heeft gebracht in te zien dat [geïntimeerde] met zijn verklaringen gepoogd zou hebben een regresvordering te voorkomen en aldus - in zijn verhouding tot Ansvar - misbruik van het financieel stelsel te maken. Het gestelde kan ook niet de conclusie dragen dat [geïntimeerde] zijn mededelingsverplichting jegens Ansvar heeft geschonden. Hierbij verwijst het hof naar hetgeen het hiervoor heeft overwogen, waartoe behoort dat [geïntimeerde] , meteen na het ongeval, is aangemerkt als verdachte van een ernstig strafbaar feit met dodelijke slachtoffers, zodat zijn verklaringen in die context moeten worden gezien. Registratie gebaseerd op zijn verklaringen is niet in overeenstemming met het Protocol en evenmin met de definitie van het begrip gebeurtenis in de Gedragscode.
5.38.
Ten aanzien van de verklaring van [geïntimeerde] over de intensiviteit van het gebruik van de auto van zijn moeder oordeelt het hof als volgt. Het betoog van Ansvar dat [geïntimeerde] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, en dat dit Ansvar ertoe heeft gebracht een verzekering af te sluiten waartoe zij anders niet bereid was geweest, kan reeds niet worden gevolgd omdat de verklaringen van [geïntimeerde] waarop Ansvar doelt zouden hebben plaatsgevonden - ruim - ná het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met [naam 3] (de moeder van [geïntimeerde] ). Mede in het licht van wat het hof verder in dit arrest heeft overwogen, kan ook anderszins niet worden geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden deze verklaringen van [geïntimeerde] een registratie kunnen rechtvaardigen.
5.39.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de verwerking van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] niet in overeenstemming is met de AVG. Aan dit oordeel doet niet af dat volgens Ansvar voor opneming van persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR minder strenge eisen gelden dan voor opneming in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR. In alle gevallen is de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig indien en voor zover wordt voldaan aan (ten minste een van) de voorwaarden uit artikel 6 lid 1 van de AVG. Voor deze zaak is sub f van die bepaling relevant. Uit de eerdere overwegingen in dit arrest volgt dat niet kan worden aanvaard dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van Ansvar of van een derde zoals onder sub f bedoeld. Bovendien moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van het bepaalde in sub f aantonen dat zijn belangen zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene. Aan dit vereiste is evenmin voldaan; in de gegeven omstandigheden valt de belangenafweging in het nadeel van Ansvar uit.
5.40.
Het voorgaande betekent dat ook de melding aan het CBV ongedaan moet worden gemaakt. Dit alles leidt tot de conclusie dat grief 3 faalt.
Bewijsaanbod
5.41.
Ansvar heeft geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
Conclusie
5.42.
De slotsom luidt dat grief 1 slaagt, grief 2 grotendeels slaagt en grief 3 faalt. Het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen, zal worden vernietigd voor zover daarin de vorderingen van Ansvar zijn afgewezen en voor zover de veroordeling in de buitengerechtelijke kosten is beperkt tot € 654,03. De vorderingen van Ansvar zullen alsnog worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld en de wettelijke rente zal worden berekend vanaf 30 mei 2023. Tevens zal de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in conventie worden aangepast aan het in hoger beroep toegewezen (hogere) bedrag, in die zin dat voor het liquidatietarief tarief V (€ 1.929 per punt) zal worden toegepast. Omwille van de leesbaarheid zal het hof het dictum onder 5.1tot en met 5.6 volledig vernietigen en een nieuw dictum formuleren. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
[geïntimeerde] is in het hoger beroep in overwegende mate in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van Ansvar in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- explootkosten € 135,97
- griffierecht € 827,00
- salaris advocaat
€ 3.572,00(tarief V, 1 punt)
Totaal € 4.534,97
5.43.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] de rechtbank verzocht de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat Ansvar niet in haar belangen wordt geschaad wanneer de executie moet worden afgewacht, terwijl [geïntimeerde] zich genoodzaakt zal zien tot een schuldhulpverleningstraject, en beperkt zal zijn in zijn toegang tot de rechter. De rechtbank heeft overwogen dat [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd dat hij bij executie in de financiële problemen komt. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat zij slechts een klein deel van het gevorderde bedrag heeft toegewezen.
In hoger beroep wordt alsnog het gevorderde bedrag grotendeels toegewezen. Die veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat Ansvar bij de tenuitvoerlegging voldoende belang heeft en het daar tegenovergestelde belang van [geïntimeerde] niet de conclusie rechtvaardigt dat zijn belang zwaarder weegt.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het betreft het dictum onder 5.1 tot en met 5.6;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het verkeersongeval op 26 januari 2022 en dat Ansvar die schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM mag verhalen op [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022 aan Ansvar te betalen het bedrag van € 126.648,69, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Ansvar van een bedrag van € 5.580,52 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 30 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Ansvar van een bedrag van € 1.880 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van Ansvar vastgesteld op € 9.724,86, en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Ansvar vastgesteld op € 4.534,97, en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders door Ansvar gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. J.W. Hoekzema en mr. M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.