Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 1.450.000.
€ 101.244 -/-
€ 42.966 als aftrekaandeel aan eiser is toegerekend). De aftrek eigen woning is als volgt gespecificeerd:
€ 424 -/-
€ 424 -/-
Aftrekaandeel in het saldo eigen woning € 42.966 -/-”
- de man spant zich in om per 1 augustus 2020 (of zo spoedig mogelijk daarna) de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening bij de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ., zie hierna artikel 3.7 e.v.;
- de man stelt na 1 augustus 2020, doch uiterlijk binnen een jaar na de beëindiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid, een bedrag beschikbaar van in totaal maximaal € 100.000,= netto (voor de vrouw) of € 150.000,= bruto (voor de vrouw) ten behoeve van de aankoop van een eigen woning in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
- de man en/of zijn vennootschap verstrekt een lening aan de vrouw van maximaal € 200.000,= ten behoeve van de aankoop van een eigen woning welke lening zal worden verstrekt onder de voorwaarden van een hypothecair zekerheidsrecht tot een bedrag van 130% van de verstrekte lening. Indien en voor zover het hypothecair zekerheidsrecht vervalt, dient de lening te worden afgelost.
- er is sprake van een forse onderwaarde op de woning waardoor de “loan to value” ratio ruim 40% afwijkt van de in de Gedragscode Hypothecaire financieringen (GHF) vastgelegde norm. Het overige vermogen van de man is eveneens negatief en biedt nauwelijks verhaalsmogelijkheden Indien de vrouw in de toekomst zou worden aangesproken voor de verplichtingen uit de hypothecaire leningen;
- het (salaris)inkomen van de man bedraagt € 120.000,= bruto per jaar op basis waarvan een woning Financiering van maximaal € 668.000,= kan worden verstrekt binnen de GHF. De werkelijke schuldenlast is ruim 2,5 maal het maximale leenbedrag zodat ook de “loan to income” ratio sterk afwijkt van de vastgelegde normen;
- de man heeft getracht de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leningen bij [bedrijf 1] , De bank heeft dit geweigerd. Indien de vrouw niet zou meewerken aan de voortgezette hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen, leidt dit tot verkoop van de woning en realisatie van de onderwaarde.
- op basis van de bovenstaande afwegingen stellen partijen de vergoeding voor de voortgezette hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw op een basisvergoeding van l% per jaar vermeerderd met een risico opslag van 7,0%, De vergoeding bedraagt derhalve 8,0% van het bedrag van de hypothecaire leningen per jaar. De door de man te betalen vergoeding welke hij naast de in dit convenant genoemde verplichting (tot het betalen van een vergoeding voor de voortgezette hoofdelijke aansprakelijkheid) verschuldigd is, bedraagt maximaal € 100.000,=. Indien en voor zover de man een vergoeding aan de vrouw voldoet, wordt dit voor zover mogelijk toegerekend aan de betaling uit hoofde van de inspanningsverplichting zoals omschreven in artikel 2.10. Rekening houdend met de periode waarin de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw wordt voortgezet (te weten van 1 juli 2017 tot 1 augustus 2025) stellen partijen de contante waarde van de door de man daadwerkelijk uit hoofde van dit convenant te betalen vergoeding aan de vrouw uit hoofde van de voortgezette hoofdelijke aansprakelijkheid vast op maximaal (€ 433.782,= + € 100.000,= =) € 533.782,= derhalve inclusief een eventuele betaling voortvloeiend uit artikel 2.10.
€ 115.785,= wordt als volgt maandelijks door de man aan de vrouw voldaan:
Deze navorderingsaanslagen worden, in verband met het verstrijken van de navorderingstermijn ultimo 2023, ter behoud van rechten opgelegd.
- de woning en de schulden aan uw ex-partner worden toebedeeld; en
- u tijdelijk hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de eigen woningschulden; en
- zolang u nog niet ontslagen bent uit de hoofdelijk aansprakelijkheid, uw ex-partner aan u een vergoeding van maximaal € 533.782 is verschuldigd (zie artikel 3.6 van het convenant en nader uitgewerkt in 3.7);
- in beginsel over en weer geen partneralimentatie is verschuldigd. Wel kan er een alimentatieverplichting ontstaan als de fiscaal geaccepteerde vergoeding voor de tijdelijke voorzetting van de hoofdelijke aansprakelijkheid lager uitvalt. Alsdan ontstaat er een (alimentatie)verplichting voor uw ex-partner aan u ter grootte van 150% van het bedrag dat niet als (fiscaal geaccepteerde) vergoeding wordt aangemerkt.
€ 433.782. Het verzamelinkomen wordt nader vastgesteld op € 449.110, als volgt berekend:
€ 433.782
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Renteaftrek
5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep
partnerde voordelen geniet, de kosten en de lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat; (….)”
partner” worden aangemerkt. Voor partnerschap op grond van dit artikel geldt steeds als vereiste dat diegene op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige dient te zijn ingeschreven in de basisregistratie personen (behoudens wanneer sprake is van opname in verzorgingstehuizen e.d.).
De echtscheidingsregeling van artikel 3.111, vierde lid, van de Wet IB 2001, die in dit geval na 24 juni 2017 (datum uitschrijving uit de gemeentelijke basisregistratie van de ex-echtgenote op het adres [straat] ) van toepassing is, biedt voor deze situatie geen soelaas. Het bepaalde in artikel 3.111, lid 4, van de Wet IB 2001, brengt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mee dat louter het ontbreken van het duurzame hoofdverblijf wordt gerepareerd. Dit volgt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:765) waarin is overwogen dat de uit artikel 3.111, lid 1, aanhef en onder a, Wet IB 2001 volgende voorwaarden (m.u.v. het vereiste ‘hoofdverblijf’) onverminderd gelden wanneer zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 3.111, lid 4, van de Wet IB 2001. Het artikel geeft bovendien enkel antwoord op de vraag wanneer sprake is van een eigen woning, ondanks dat er geen partnerschap meer is. Het bepaalt niet zonder meer en automatisch dat dan ook rentekosten in aftrek komen. De renteaftrek is namelijk, ook indien voor beide gewezen partners een eigen woning aanwezig is, afhankelijk van het antwoord op de vragen wie de schulden is aangegaan en op wie de rente drukt (artikel 3.121 Wet IB 2001).
- € 25.497 (dit betreft 9 maandelijkse termijnen van € 2.833, zie 3.7 convenant)
- € 250.000 verrekening overbedeling vrouw terzake de woning (zie 3.5 convenant)
- € 67.977 verrekening andere overbedelingsschuld vrouw (zie 4.40 convenant)
Daarbij heeft hij met betrekking tot de “vergoeding voor de voortgezette hoofdelijke aansprakelijkheid” niet aannemelijk gemaakt dat in het voorliggende jaar is voldaan aan de in het convenant (in 2.2.) opgenomen voorwaarde (“indien en zover de (fiscaal geaccepteerde) vergoeding lager uitvalt dan de vergoeding welke partijen in dit convenant hebben vastgesteld”) voor het kwalificeren van de aanwezigheid van een verplichting voor de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de ex-echtgenote. Bovendien verhindert de loskoppeling (in 2.14 convenant) van deze vergoeding met het bepaalde in het BW het bestaan van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende wettelijke verplichting. Daarnaast is in feite geen sprake van een vergoeding voor hoofdelijke aansprakelijkheid of borgstelling, maar is sprake van een ongewijzigde voortzetting van het schuldenaarschap door de vrouw. Verder heeft belanghebbende desgevraagd bij de rechtbank en het Hof niet afdoende onderbouwd wat de achtergrond is geweest van de hoogte van het gehanteerde percentage (8%) dat is gebruikt ter bepaling van de vergoeding. Belanghebbende heeft ter zitting (bij de rechtbank en het Hof) bevestigd dat ook hij dit wel heel hoog percentage vond maar dat dit hem destijds zo is geadviseerd en hij geen verklaring heeft voor bijvoorbeeld het enorme verschil met het percentage dat gebruikelijk is voor een borgstellingsprovisie (circa 1% is daarvoor gebruikelijk). Ook heeft belanghebbende niet kunnen toelichten wat de gevolgen voor de (omvang van de) vergoeding zouden zijn als de woning kort na het toedelen aan belanghebbende zou zijn verkocht door belanghebbende (deels zou dat – door het ontbreken van de hypothecaire leningen – de grond onder de berekening van de vergoeding uithalen).
6.Kosten
7.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.