ECLI:NL:GHAMS:2025:1861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/263
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en informatieverstrekking door de heffingsambtenaar

Op 15 juli 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de beschikking van de heffingsambtenaar over de WOZ-waarde van de woning had gehandhaafd. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 797.000 voor het jaar 2022. Tijdens de bezwaarfase had de heffingsambtenaar de benodigde gegevens, zoals het taxatieverslag en de KOUDV-factoren, verstrekt aan de gemachtigde van de belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieverplichtingen had voldaan en dat de belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet correct was vastgesteld. In hoger beroep werd enkel nog de vraag behandeld of de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ had geschonden en of de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de benodigde informatie had verstrekt en dat de belanghebbende niet in zijn recht was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/263
15 juli 2025
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 29 december 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/6166 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde in de zin van artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak [straat] te [Z] (de woning) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 797.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
Het tegen die uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen.

2.Feiten

Tijdens de bezwaarfase zijn van de woning het taxatieverslag, de grondstaffel en de matrix met KOUDV-factoren en waarde van de bijgebouwen aan de gemachtigde van belanghebbende verstuurd door de heffingsambtenaar. De gemachtigde heeft de ontvangst daarvan bevestigd in een e-mail die tot de gedingstukken behoort.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is enkel nog in geschil of artikel 40 Wet WOZ is geschonden door de heffingsambtenaar en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’):
“7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien een belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag, grondstaffel en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van de belanghebbende om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking tevens kan plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving.
8. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat het taxatieverslag, de grondstaffel en de KOUDV-factoren tijdens de bezwaarfase op 27 april 2022 aan de gemachtigde van eiser zijn verstuurd en de gemachtigde de ontvangst daarvan op 12 juli 2022 heeft bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee alle stukken verstrekt die bij de vaststelling van de waarde van belang waren en is met de inhoud van deze gegevens ook voldoende inzichtelijk gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZwaarde. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder hiermee voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
(…)
11. Dat de in de matrix vermelde gegevens op enig punt onjuist zijn, is niet aannemelijk geworden. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage en de correcties op basis van de KOUDV-factoren en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. De gerealiseerde verkoopprijzen en de naar de waardepeildatum herrekende verkoopprijzen van de referentieobjecten staan vermeld in de door verweerder overgelegde waardematrix zodat de indexering van de verkoopprijzen inzichtelijk is. In de matrix zijn ligging, kwaliteit en staat van onderhoud van de woning en van de objecten gekwalificeerd als voldoende. Ligging, kwaliteit en staat van onderhoud van de woning en van de eerder genoemde vergelijkingsobjecten zijn gekwalificeerd als voldoende. Voor wat betreft de KOUDV-factoren zijn er dus geen verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten en behoeft hetgeen partijen hierover over en weer hebben aangevoerd geen beoordeling. De indexeringspercentages berusten – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een waardematrix een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059).
(…)
14. In zijn conclusie van repliek heeft eiser aangevoerd dat verweerder in de beroepsfase andere vergelijkingsobjecten heeft gebruikt dan in de bezwaarfase. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Het is vaste jurisprudentie dat in de beroepsfase ander en beter bewijs mag worden aangedragen dan in de bezwaarfase en in de beroepsfase daarom ook andere en beter bruikbare vergelijkingsobjecten mogen worden genoemd. Evenwel meent eiser dat hij hierdoor wel genoodzaakt was beroep in te stellen en verweerder daarom moet worden veroordeeld in de proceskosten. Eiser heeft daarvoor gewezen op de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2019:3801 en de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2014:3123. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Hoewel verweerder in beroep andere vergelijkingsobjecten heeft gebruikt dan in de bezwaarfase, was de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd en blijft die in beroep in stand. De door het Hof Amsterdam en de Centrale Raad van Beroep berechte zaken zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak omdat het in die zaken – verweerder heeft daar terecht op gewezen – ging om nieuwe onderbouwingen die voor het eerst werden aangevoerd in hoger beroep en de rechtbank in deze zaak optreedt als gerecht in eerste aanleg. Ook in zoverre slaagt deze beroepsgrond dus niet.
15. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Informatieverstrekking
5.1.
Het doel van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is dat een belanghebbende gegevens kan verkrijgen die ten grondslag hebben gelegen aan de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, zodat hij de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en de bezwaarfase zinvol kan benutten.
5.2.
Vast staat dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase aan belanghebbende op zijn verzoek het taxatieverslag, een waardematrix met KOUDV-factoren en een grondstaffel heeft verstrekt. Volgens de heffingsambtenaar zijn dit de aan de vastgestelde WOZ-waarde ten grondslag liggende gegevens waar door belanghebbende om is verzocht en zijn geen andere gegevens gebruikt. Belanghebbende stelt niettemin dat de heffingsambtenaar niet volledig aan het door hem gedane verzoek heeft voldaan. De vaststelling van de WOZ-waarde is volgens belanghebbende nog steeds niet inzichtelijk en moet nader, fijnmaziger of cijfermatig onderbouwd worden.
5.3.
De verplichting tot informatieverstrekking op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ betreft de bij de waardevaststelling gehanteerde gegevens. Naar het oordeel van het Hof zijn die gegevens verstrekt en kon de bezwaarfase zinvol worden benut. Het antwoord op de vraag of aan deze verplichting is voldaan, is dus niet afhankelijk van belanghebbendes definitie van ‘inzichtelijk’ maar wordt bepaald door de daadwerkelijk gebruikte gegevens. De waardevaststelling is een benadering door een taxateur van de geschatte verkoopwaarde van een onroerende zaak in zijn geheel en geen wiskundige oefening van verregaande precisie. Voor dat antwoord is dus evenmin relevant dat belanghebbende stelt dat die gegevens de waarde niet (precies genoeg) onderbouwen. Er bestaat geen enkele verplichting om bij de vaststelling van de WOZ-waarde specifieke onderdelen of KOUDV-factoren te kwantificeren, indexcijfers rekenkundig uit te diepen of iWOZ gegevens te gebruiken.
Motiveringsklachten
5.4.
Belanghebbende stelt dat hij in beroep moest gaan om een afdoende onderbouwing van de WOZ-waarde te krijgen en dat hem daarom een vergoeding in de proceskosten dient te worden toegekend.
5.5.
Op grond van artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een besluit, zoals een WOZ-beschikking, rusten op een deugdelijke motivering. Artikel 7:12 Awb bepaalt hetzelfde voor de uitspraak op bezwaar. Uit vaste jurisprudentie volgt dat partijen in beginsel hun onderbouwing van door hen voorgestane waarden gedurende de procedure mogen wijzigen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet.
5.6.
Het staat de heffingsambtenaar vrij om de WOZ-waarde in beroep te onderbouwen met andere of nadere gegevens. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, maakt het gebruik van andere of nadere gegevens niet dat de eerdere motivering (mede in het licht van hetgeen werd aangevoerd in de desbetreffende fase) onvoldoende was. Het Hof ziet in het verloop van deze procedure geen schending van de goede procesorde. De stukken geven juist blijk van een zinvolle procesvoering waarbij partijen onderbouwd gereageerd hebben op elkaars standpunten. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

6.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 15 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: