ECLI:NL:GHAMS:2025:2048

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
24/181
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de WOZ-waarde van een woning in [Z]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 339.000, maar na bezwaar van de belanghebbende, werd deze waarde door de rechtbank verlaagd naar € 322.000. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde G. Gieben, stelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de informatieverplichting van artikel 40 van de Wet WOZ en dat de proceskostenvergoeding te laag was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de proceskostenvergoeding correct was vastgesteld. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist over de hoogte van de proceskostenvergoeding en dat de heffingsambtenaar de juiste procedure had gevolgd. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep van de belanghebbende niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/181
29 juli 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 7 december 2023 in de zaak met kenmerk HAA 23/58 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 24 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [straat 1] te [Z] (hierna ook: de woning) voor het kalenderjaar 2022 naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op
€ 339.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Bij uitspraak van 15 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 322.000;
- vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van
€ 322.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 837, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van deze uitspraak van de rechtbank;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van deze uitspraak van de rechtbank.”
1.4.
Belanghebbende heeft op 18 januari 2024 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit nader gemotiveerd bij brief van 19 april 2024.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 21 november 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.6.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 25 juli 2025 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een hoekwoning, gebouwd in 2008. De woonoppervlakte is ongeveer 117 m² en de oppervlakte van het perceel is ongeveer
176 m². De woning heeft een vrijstaande berging/schuur van 6 m².
2.2.
De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift de heffingsambtenaar op grond van
artikel 40 Wet WOZ en artikel 7:4 Awb verzocht om hem alle op de zaak betrekking hebbende stukken van het onderhavige object en de gehanteerde referentiepanden te verstrekken waaronder de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren en de daarop gehanteerde correcties.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase, naast het taxatieverslag, een grondstaffel en een taxatiematrix met onder meer het in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobject aan het adres [straat 2] te [Z] naar de gemachtigde gestuurd. [straat 2] , eveneens een hoekwoning met een woonoppervlakte van 128 m², een perceeloppervlakte van 176 m² en een vrijstaande berging/schuur van 6 m² is op 4 november 2020 verkocht voor € 325.000. De WOZ-waarde van dit vergelijkingsobject is voor het onderhavige jaar vastgesteld op € 330.000. Uit de ‘bijlage bezwaren en antwoorden’ bij de uitspraak op bezwaar blijkt voorts dat de waardestijging van woningen als de onderhavige door de taxateur wordt geraamd op circa 13%.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg (tijdig) een nieuwe waardematrix overgelegd, waarin is vergeleken met vier verkooptransacties in [Z] waaronder [straat 2] .
2.5.
In het op 7 december 2021 door belanghebbende ondertekende ‘Inlichtingenverzoek
Wet WOZ (Tijdvak 2022)’ staat een woonoppervlakte van 140 m². Uit de ‘bijlage bezwaren en antwoorden’ bij de uitspraak op bezwaar blijkt dat ook in de bezwaarfase van een woonoppervlakte van 140 m² is uitgegaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank een te lage proceskostenvergoeding heeft toegekend. In dit kader is in geschil of artikel 40, lid 2, Wet WOZ en het motiveringsbeginsel zijn geschonden.
3.2.
De WOZ-waarde is niet meer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep, als volgt overwogen en beslist:

Verstrekken gegevens
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 40 van de Wet WOZ en het daarop gebaseerde verzoek van eiseres in de bezwaarfase. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist.
9. De rechtbank overweegt als volgt en heeft daarbij het navolgende als uitgangspunt genomen. De Hoge Raad (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien eiseres aan verweerder een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag, grondstaffel en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van eiseres om haar een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking kan tevens plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving.
10. Uit de stukken van het geding (de uitspraak op bezwaar en de bijlage) leidt de rechtbank af dat in het te beslechten geschil de door eiseres opgevraagde grondstaffel en matrix op 25 april 2022 zijn verzonden. Deze matrix bevat onder meer de KOUDV-factoren van de woning en van de vergelijkingsobjecten. Eiseres heeft in haar pleitnotitie gesteld dat een aantal gegevens niet zijn verstrekt, maar zij heeft niet de matrix en grondstaffel genoemd. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres deze stukken heeft ontvangen. Uit de verstrekte gegevens is naar het oordeel van de rechtbank de toegepaste indexering op eenvoudige wijze af te leiden. Ook is voldoende inzichtelijke informatie verstrekt om de waarde van de grond van de woning te kunnen bepalen en te kunnen relateren aan die van de vergelijkingsobjecten. Hierbij merkt de rechtbank op dat de vergelijkingsobjecten dichtbij de woning zijn gelegen, veelal in dezelfde straat, zodat daarmee tevens voldoende inzicht is gegeven over de liggingsfactoren. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat verweerder aan het verzoek heeft voldaan. De verdergaande eisen van eiseres dat ook de onderbouwing van de KOUDV-factoren en een afzonderlijke indexatie dienen te worden verstrekt vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het voormelde arrest. Wat betreft de door eiseres opgevraagde correctiepercentages ten aanzien van de KOUDV-factoren, overweegt de rechtbank dat deze genoegzaam bij de gemachtigde van eiseres bekend zijn. Verweerder heeft derhalve voldoende inzicht geboden in de waardeverhouding tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet heeft geschonden.
11. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het betoog van eiseres faalt.
Oppervlakte van de woning
12. Eiseres heeft voor het eerst in beroep gesteld dat verweerder een onjuiste oppervlakte van de woning hanteert en dat de juiste oppervlakte 114 m² is.
Naar aanleiding van deze stelling heeft verweerder tijdens de beroepsprocedure nader onderzoek gedaan. Verweerder heeft geconcludeerd dat de oppervlakte van de woning 117 m² is, waardoor de WOZ-waarde van de woning volgens verweerder moet worden vastgesteld op € 322.000. Verweerder is in zijn in beroep overgelegde matrix uitgegaan van een oppervlakte van de woning van 117 m² en heeft een berekening bijgevoegd. Nu eiseres ter zitting niet heeft betwist dat een oppervlakte van 117 m² onjuist is, en de rechtbank deze berekening niet onjuist voorkomt, zal de rechtbank uitgaan van deze oppervlakte.
Waarde van de woning
13. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
14. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. De in de door verweerder overgelegde matrix genoemde objecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Daartoe overweegt zij dat het allemaal in dezelfde straat gelegen hoekwoningen zijn uit hetzelfde bouwjaar waarvan de oppervlakte niet al te zeer afwijkt van die van de woning. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dus worden gebruikt ter onderbouwing van de waarde van de woning. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat er om dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met die verschillen.
16. Dat laatste heeft verweerder gelet op de verschillen, zoals vermeld in de matrix, gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met het verweerschrift en het daarbij overgelegde taxatierapport en matrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde vierkante meterprijzen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstallen en van de kavels, ligging, kwaliteit, voorzieningenniveau, de staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen. Alle woningen zijn van een vergelijkbaar (factor ‘3’) kwaliteits-, onderhouds- en voorzieningenniveau. De ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten is ook vergelijkbaar (factor ‘3’). Eiseres heeft haar stelling dat de woning in tegenstelling tot de vergelijkingsobjecten een matige onderhoudstoestand heeft niet onderbouwd. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het voorgaande betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de door verweerder getoonde objecten.
17. De door eiseres genoemde objecten [straat 2] en [straat 3] heeft verweerder opgenomen in zijn in beroep overgelegde matrix. De rechtbank is niet gebleken dat deze objecten een lagere waarde voor de woning onderbouwen.
Waardering bijgebouwen
18. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat niet inzichtelijk is waarop de waarde van de bijgebouwen van de woning en de vergelijkingsobjecten is gebaseerd, waardoor verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde waarde van de bijgebouwen niet te hoog is. De waarden die verweerder in zijn matrix heeft opgenomen voor de bijgebouwen heeft eiseres niet gemotiveerd betwist. De in de matrix genoemde waarden komen de rechtbank alleszins aannemelijk voor. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059, gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713 en gerechtshof Amsterdam 6 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3789). De klacht faalt.
Correcties KOUDV-factoren
19. Eiseres stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen in de KOUDV-factoren gecorrigeerd zijn. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde stukken, zowel in de bezwaar- als de beroepsfase, voldoende inzicht geboden in de wijze waarop de waarde van de woning bepaald is en met welke factoren rekening gehouden is. Indien eiseres desondanks meent dat zij in de bezwaarfase – na ontvangst van de op haar verzoek door verweerder toegezonden stukken – nog noodzakelijke informatie miste, dan had het op haar weg gelegen verweerder daar in de bezwaarfase (bijvoorbeeld tijdens de hoorzitting) actief op te wijzen en om nadere informatie te verzoeken. Eiseres werd reeds in de bezwaarfase bijgestaan door haar gemachtigde en het voorgaande mag van een professionele gemachtigde verlangd worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde stukken, zowel in de bezwaar- als de beroepsfase, voldoende inzicht geboden in de wijze waarop de waarde van de woning bepaald is en met welke factoren rekening gehouden is.
Indexeringspercentages
20. De stelling van eiseres dat verweerder de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan de gemachtigde een taxatieverslag verstrekt waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en uit dit verslag valt tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiseres heeft tegenover de wijze van indexeren door verweerder geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van een onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de door verweerder gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Voorts berusten deze percentages – en mogen deze ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. Zoals hiervoor reeds is overwogen is een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel bij de waardevaststelling.
Slotsom
21. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door verweerder in beroep voorgestane waarde niet te hoog is. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 vaststellen op € 322.000 en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderen.
Proceskosten en griffierecht
22. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde hangende de beroepsprocedure heeft verlaagd naar € 322.000, uitsluitend vanwege het feit dat hij aanvankelijk was uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van de woning. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank deze waarde niet te hoog.
Proceskosten bezwaarprocedure
23. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord ‘herroepen’ impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding (Kamerstukken II 2000-2001, 27024, nr. 14, blz. 2).
24. Bij het nemen van beschikkingen in het kader van de Wet WOZ behoort de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid te betrachten en de geautomatiseerd verzamelde gegevens van onroerende zaken in zijn gemeente te vergelijken met alle relevante informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Indien de heffingsambtenaar de bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge beschikking oplegt, is sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
25. Eiseres heeft op 7 december 2021 een inlichtingenformulier ondertekend, waarop vooraf door verweerder een oppervlakte van de woning was ingevuld van 140 m². Daarbij was de vraag gesteld ‘Indien onjuist, wat zijn de juiste gegevens’. Hier heeft eiseres geen antwoord ingevuld. Gelet op de door eiseres verstrekte informatie is de rechtbank van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van een oppervlakte van de woning van 140 m². Verweerder kan onder deze omstandigheden niet worden verweten dat al bij het nemen van de beschikking de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld vanwege het feit dat hij uit is gegaan van een onjuiste oppervlakte van de woning.
26. Eerst in het beroepschrift heeft eiseres door haar gemachtigde doen stellen dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van de woning, terwijl zij dit ook reeds in de bezwaarprocedure had kunnen aanvoeren. In dat geval had verweerder reeds in de uitspraak op bezwaar de waarde van de woning op basis van de nader bepaalde oppervlakte van de woning kunnen verlagen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hiervoor bedoelde normale zorgvuldigheid heeft betracht en de onderhavige WOZ-beschikking niet is herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Om deze reden komt eiseres niet in aanmerking voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Proceskosten beroepsprocedure en griffierecht
27. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank een proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure toekennen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1. punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Van een complexe zaak en veel bestede uren door de gemachtigde is geen sprake. Het beroep gaat uitsluitend gegrond uit hoofde van de bijgestelde oppervlakte. De rechtbank heeft daarom het gewicht op 0,5 bepaald.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ, de op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.
Het doel van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is dat een belanghebbende gegevens kan verkrijgen die ten grondslag hebben gelegen aan de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, zodat hij de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en de bezwaarfase zinvol kan benutten. Artikel 40, lid 2, Wet WOZ verplicht niet tot het beantwoorden van vragen over de op grond van die bepaling te verstrekken gegevens.
5.2.
Uit de gedingstukken (zie 2.3) blijkt onmiskenbaar dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase belanghebbende het taxatieverslag, een grondstaffel en een matrix heeft verstrekt. Uit de in de matrix vermelde gegevens volgen voorts de gehanteerde indexeringspercentages alsmede de verdeling van de vastgestelde waarde (bij de woning) c.q. de koopsommen (bij de vergelijkingsobjecten) over tuin, hoofdgebouw en bijgebouw en de gehanteerde “KOUDVL-factoren”. Met dit verstrekken is daarom ook voldaan aan het informatieverzoek van belanghebbende (zie 2.2).
5.3.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende de juistheid van de door de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waardebeschikking gehanteerde gegevens betwist. De informatieverstrekking op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ betreft de bij de waardevaststelling gehanteerde gegevens, of die nu juist zijn of niet.
5.4.
Overigens volgt het Hof belanghebbendes klacht over ontbrekende of onjuiste indexeringspercentages niet, omdat belanghebbende reeds met het verkoopcijfer van de vrijwel identieke buurwoning [straat 2] , de informatie over deze woning in het taxatieverslag en de bezwaarmatrix en de geschatte waardestijging van dit soort woningen van 13% over het juiste indexeringspercentage beschikte (zie 2.3).
Motiveringsgebrek in beroep
5.5.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de rechtbank lijdt aan een motiveringsgebrek. Dienaangaande overweegt het Hof dat de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat, indien een partij van mening is dat een uitspraak van de rechtbank onjuist is, hij daartegen hoger beroep kan instellen. De hogerberoepsrechter beoordeelt vervolgens of de rechtbank tot een juiste beslissing is gekomen. Indien dit het geval is, wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, al dan niet met verbetering van gronden. Dit is niet anders indien de uitspraak van de rechtbank onvoldoende zou zijn gemotiveerd (hetgeen overigens in deze zaak niet het geval is).
5.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank in rechtsoverweging 23 tot en met 28 op goede gronden beslist over de hoogte van de proceskostenvergoeding, nu het aan belanghebbende en haar gemachtigde te wijten is dat pas in de beroepsfase van een juiste woonoppervlakte kon worden uitgegaan (zie 2.5).
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden.

6.6. Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en
M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: