ECLI:NL:GHAMS:2025:2049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
24/337
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [Y]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M.J.M. Bergers, had op 18 juni 2022 een naheffingsaanslag ontvangen, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift correct was berekend. De rechtbank had echter ook inhoudelijk naar de gronden van de naheffingsaanslag gekeken en vastgesteld dat de belanghebbende geen parkeerbelasting verschuldigd was, omdat hij aan het laden en lossen was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn procespositie was geschaad door de onjuiste verklaring van niet-ontvankelijkheid. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/337
29 juli 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: M.J.M. Bergers)
tegen de uitspraak van 26 januari 2024 in de zaak met kenmerk AMS 23/358 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 18 juni 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Op 22 december 2022 heeft de heffingsambtenaar uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
26 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 17 oktober 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om te verzoeken om een mondelinge behandeling. De heffingsambtenaar heeft toestemming gegeven de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen,
1.7.
Op 23 juli 2025 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 15 juni 2022 om 12.57 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [#] ter hoogte van de [straat] in [Y] zonder dat ter zake parkeerbelasting was betaald.
2.2.
De plaats waar de auto stond is door B en W van [Y] aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mag worden.
2.3.
De naheffingsaanslag heeft als dagtekening zaterdag 18 juni 2022, zodat de bezwaartermijn eindigde op maandag 1 augustus 2022.
2.4.
Het bezwaarschrift is op 1 augustus 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en – zo begrijpt het hof belanghebbende – het beroep gegrond is omdat belanghebbende geen parkeerbelasting verschuldigd was omdat hij aan het laden en lossen was.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Bezwaarschrift te laat
U hebt zes weken de tijd om een bezwaarschrift in te dienen. De dagtekening van uw parkeerbon is 18-06-2022 en wij ontvingen uw bezwaarschrift op 01-08-2022. U hebt het bezwaarschrift dus te laat ingediend en het is daarom niet-ontvankelijk. Wij hoeven uw bezwaarschrift daarom niet te behandelen, maar dit hebben wij toch gedaan. Onze reactie op uw bezwaarschrift heet een ambtshalve conclusie.
Ambtshalve conclusie
U hebt geen gelijk gekregen (uw bezwaarschrift is ongegrond verklaard). Dit betekent dat u de parkeerbon alsnog moet betalen.
Uw argumenten
U verzoekt om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen op basis van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot verzoekt [u] om een proceskostenvergoeding.
Telefonische hoorzitting
In uw bezwaarschrift hebt u aangegeven dat u gehoord wilt worden. Wij hebben u
op 15 december 2022 om 13.00 uur gehoord. U geeft aan dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Uw cliënt was aan het laden en lossen en volgens u was geen sprake van parkeren.
Onze overwegingen
Uw cliënt is verplicht om meteen parkeergeld te betalen zodra er is geparkeerd. Het maakt niet uit hoelang en waarom er wordt geparkeerd. U hebt onvoldoende aangetoond dat uw cliënt geen parkeergeld hoefde te betalen.
Als uw cliënt met het voertuig stilstaat, moet er parkeergeld worden betaald. Ook als uw cliënt bijvoorbeeld:
 een of meerdere passagiers in het voertuig laat zitten
 de motor laat draaien
 de alarmlichten aan heeft staan
 even stopt om een telefoongesprek te voeren
 een envelop afgeeft
 een volle boodschappentas in of uitlaadt
Er is alleen sprake van laden en lossen als personen meteen in of uitstappen of als er meteen grote of zware spullen uit de auto worden gehaald of ingeladen. Bij de controle bleek dat uw cliënt niet aan het laden en lossen was.”
4.2.
De rechtbank heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar terecht het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’):
“Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag bekendgemaakt op 16 juni 2022, maar in de bezwaarclausule staat dat het mogelijk is om binnen zes weken na de datum van de aanslag bezwaar te maken. De naheffingsaanslag is gedateerd op zaterdag 18 juni 2022. Het bezwaarschrift is ingediend op maandag 1 augustus 2022. Artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet bepaalt dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat wil zeggen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in dit geval afliep op maandag 1 augustus 2022 en eiser terecht heeft gesteld dat zijn bezwaar wel tijdig is ingediend.”
4.3.
De overweging in de uitspraak op bezwaar dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is, is derhalve onjuist.
4.4.
Evenals de rechtbank ziet het Hof echter geen reden om het beroep enkel vanwege het onjuiste dictum gegrond te achten. In de uitspraak op bezwaar wordt immers ook ingegaan op de gronden voor de naheffing en aangegeven dat en waarom het bezwaar in de visie van de heffingsambtenaar inhoudelijk ongegrond is (het juiste dictum). Belanghebbende is door het ten onrechte niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar ook overigens niet in zijn procespositie geschaad. De rechtbank heeft dit terecht gecorrigeerd en de inhoudelijke grieven van belanghebbende tegen de naheffing onderzocht. Onder die omstandigheden heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof geen rechtens relevant belang bij vernietiging van de uitspraak op bezwaar enkel op de grond dat het bezwaar niet niet-ontvankelijk is, noch bij vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.5.
Met betrekking tot het betoog van belanghebbende dat sprake was van laden en lossen heeft de rechtbank overwogen:
“4. (…) Op de plek waar eisers auto stilstond, moet voor parkeren worden betaald. Van parkeren is dan alleen geen sprake wanneer onmiddellijk personen in- en uitstappen of onmiddellijk zaken geladen of gelost worden. Onder onmiddellijk laden of lossen wordt verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. De bewijslast dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen, rust op degene die zich op deze uitzondering beroept.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen van goederen. Op de overgelegde foto’s van de scanauto is te zien dat de auto van eiser in een parkeervak staat, dat de deuren van de auto gesloten zijn en dat de voor- en achterverlichting van de auto is uitgeschakeld. Er staat een persoon met – naar het lijkt – een drankje in zijn hand bij een deur op een aantal meter verwijderd van de auto, maar nergens valt uit op te maken dat deze persoon bezig was met onmiddellijk laden en lossen. Dit alles duidt op parkeren en niet op het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Eiser heeft de feitelijke situatie van het gestelde laden en lossen ook niet nader geconcretiseerd en/of onderbouwd, bijvoorbeeld met een getuigenverklaring.”
Deze overwegingen van de rechtbank zijn juist en neemt het Hof over. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende zijn betoog dat sprake was van laden en lossen op geen enkele wijze onderbouwd.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft met hetgeen in het verweerschrift in hoger beroep gemotiveerd gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de plaats waar de auto van belanghebbende stond niet was aangewezen als laad- en losplaats. De omstandigheid dat destijds bij de parkeerplaats een omgedraaid (vanaf de straatzijde niet leesbaar) bord stond met het opschrift ‘keervak’ maakt niet dat sprake was van een parkeerplaats waarbij bij parkeren geen parkeerbelasting verschuldigd was.
4.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, M.J. Leijdekker en
M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: