ECLI:NL:GHAMS:2025:2174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.325.443/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Klimmuur Haarlem voor letselschade tijdens cursus Toprope klimmen

In deze zaak gaat het om een letselschadeclaim van [P] die tijdens een cursus Toprope klimmen bij Klimmuur Haarlem ernstig letsel heeft opgelopen. Op 19 februari 2017 viel [P] van een hoogte van twaalf meter tijdens het klimmen, wat resulteerde in fracturen aan haar voeten en benen. Het hof moest beoordelen of Klimmuur Haarlem en haar instructeurs tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht jegens [P]. Het hof oordeelde dat de veiligheidsmaatregelen die getroffen hadden moeten worden, ontbraken. De instructeurs hadden [P] toegestaan om een relatief moeilijke klimroute te beklimmen zonder adequate begeleiding en zonder een back-up zekeraar, wat de kans op een val vergrootte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat de vorderingen van [P] had afgewezen, en verklaarde de vof en de vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van [P]. De zaak werd verwezen naar de schadestaatprocedure voor het vaststellen van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.443/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/325698 / HA ZA 22-146
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 augustus 2025
in de zaak van
[P],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. A.M. Wolf te Haarlem,
tegen

1.[DE VOF],

gevestigd te […],
2.
[VENNOOT 1],
wonende te […],
3.
[VENNOOT 2],
wonende te […],
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.S. Jongstra te Almere.
Appellante wordt hierna [P] genoemd. Geïntimeerden worden hierna de vof of Klimmuur Haarlem en [de vennoten] genoemd, en samen ook Klimmuur Haarlem (in enkelvoud).

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om een geval van (ernstig) letsel dat is ontstaan op een cursusavond Toprope klimmen. De door het hof te beantwoorden vraag is of Klimmuur Haarlem en haar instructeurs, gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens [P] als deelnemer aan deze cursus kon worden gevergd. Het hof is van oordeel dat niet aan deze zorgplicht is voldaan, omdat de veiligheidsmaatregelen achterwege zijn gebleven die - juist met het oog op de risico’s - in de gegeven omstandigheden getroffen hadden moeten zijn.

2.Het geding in hoger beroep

[P] is bij dagvaarding van 30 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 4 januari 2023 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [P] als eiseres en de vof en [de vennoten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 31 maart 2025 laten toelichten. [P] door mr. Wolf, voornoemd, en mr. R. van den Berg, advocaat te Haarlem, en de vof en [de vennoten] door mr. Jongstra, voornoemd, en mr. I.L.A. Kamphuijs, advocaat te Almere, ieder aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. [P] heeft voorafgaand aan de zitting nog de producties 29 tot en met 33 overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Klimmuur Haarlem is van mening dat de producties 15, 26 en 27 van [P] terzijde gelegd dienen te worden, althans dat aan deze producties geen bewijskracht dient te worden toegekend. Dit betoog is ongegrond waar het productie 15 betreft. Verder geldt dat het hof bij de beoordeling geen acht heeft geslagen op de producties 26 en 27, voor zover die samenvattingen bevatten.

3.Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [P] heeft de feitenvaststelling bestreden. Hierop zal bij de beoordeling zo nodig nader worden ingegaan. In elk geval kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
3.1.
Klimmuur Haarlem exploiteerde van januari 2016 tot januari 2023 een grote klimhal in Haarlem. De klimhal heeft 43 klimtouwen met een totaal van meer dan 120 verschillende klimroutes. Klimmuur Haarlem verzorgde cursussen Toprope klimmen.
3.2. [
de vennoten] zijn [de vennoten] van Klimmuur Haarlem.
3.3.
Toprope klimmen houdt in het indoor klimmen via klimroutes op een klimwand. De klimmer zit in een klimgordel. Klimmen wordt gedaan met een klimmaat. De één klimt omhoog, de ander staat beneden het klimtouw te zekeren. De klimmer zit net als de zekeraar vast aan het touw; de klimmer met een knoop en de zekeraar met een zekerapparaat, in dit geval een zogeheten tuber (hierna: de tuber).
3.4.
Op 6 februari 2017 heeft [P] zich ingeschreven bij Klimmuur Haarlem. Zij heeft zich opgegeven voor de Basiscursus Sportklimmen. Deze cursus bestaat uit vier lessen van ieder twee uren. Tijdens de cursus leert de cursist de basisprincipes van het sportklimmen. Als de cursus succesvol wordt afgerond, ontvangt de cursist het Certificaat K2 van de Branchevereniging Klim Sport. Alleen met dit certificaat mag een klimmer in Nederland zelfstandig in een klimhal het Indoor Toprope Klimmen beoefenen.
3.5.
Kort voor afloop van de derde les, die plaatsvond op 19 februari 2017, heeft een ongeval plaatsgevonden. [P] was aan het klimmen en viel van ongeveer twaalf meter hoogte en kwam rechtstandig neer op de houten vloer, met eerst de benen. Zij liep hierdoor fracturen op aan haar voeten en benen. Zij heeft meerdere maanden moeten revalideren.
3.6. [
P] heeft Klimmuur Haarlem aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Klimmuur Haarlem heeft de aansprakelijkheid niet erkend.
3.7. [
P] heeft op 11 februari 2022 conservatoir beslag doen leggen op de woning van [vennoot 1].

4.Eerste aanleg

4.1. [
P] vorderde in eerste aanleg dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de vof en [de vennoten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die voortvloeit uit het ongeval op 19 februari 2017;
II. voor recht verklaart dat de vof en [de vennoten] hoofdelijk gehouden zijn om de materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade te vergoeden die het gevolg is van het ongeval;
III. de zaak voor het vaststellen van de schade verwijst naar de schadestaatprocedure;
IV. bepaalt dat de vof en [de vennoten] hoofdelijk een voorschot van € 50.000,- dienen te betalen aan [P];
V. de vof en [de vennoten] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten en de taxe die is betaald in het kader van het voorlopig getuigenverhoor.
4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [P] afgewezen en [P] - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met rente. De rechtbank oordeelde dat Klimmuur Haarlem geen gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen en dat niet kan worden vastgesteld dat Klimmuur Haarlem zich naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid anders had behoren te gedragen dan zij heeft gedaan.

5.Hoger beroep

5.1. [
P] heeft in hoger beroep 25 grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Haar conclusie strekt ertoe (I) het bestreden vonnis te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
‘II. opnieuw rechtdoende, alsnog te oordelen:
1. dat geïntimeerden hoofdelijk en daarmee ook in privé, dit laatste voor wat betreft geïntimeerden 2 en 3, aansprakelijk zijn voor alle schade die voortvloeit uit het aan appellante op 19 februari 2017 in de Klimmuur Haarlem overkomen ongeval en dit te verklaren voor recht;
2. dat geïntimeerden daarmee dus ook hoofdelijk en daarmee ook privé, dit laatste voor wat betreft geïntimeerden 2 en 3, gehouden zijn om de materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade die een gevolg is van dit ongeval aan appellante te vergoeden. Waarbij de schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van 19 februari 2017, dan wel met een andere door uw gerechtshof te bepalen ingangsdatum, tot aan de dag van algehele voldoening. En dit alles te verklaren voor recht;
3. de zaak voor het vaststellen van de schade door te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
III. geïntimeerden te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden
vonnis aan geïntimeerden mocht hebben voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
IV. geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties waaronder ook de beslagkosten en de taxe voorlopig getuigenverhoor (…) te vermeerderen met de wettelijke rente (…)”
5.2.
De conclusie van de vof en [de vennoten] strekt ertoe het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [P] in de kosten van het hoger beroep.
5.3.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof ziet aanleiding eerst het beroep van Klimmuur Haarlem op haar algemene voorwaarden te bespreken. De rechtbank heeft daarover overwogen:
‘Algemene voorwaarden Klimmuur Haarlem niet toepasselijk
4.3.
Klimmuur Haarlem doet allereerst een beroep op een clausule in haar algemene voorwaarden waarin zij haar aansprakelijkheid voor schade/ongevallen heeft uitgesloten, behoudens in geval van opzet of grove schuld.
4.4.
Dit beroep slaagt niet. [P] heeft zich op het inschrijvingsformulier akkoord verklaard met de klimregels en huisregels van Klimmuur Haarlem. Toepasselijkheid van de algemene voorwaarden wordt niet uitdrukkelijk bedongen in het inschrijvingsformulier. Anders dan Klimmuur Haarlem veronderstelt, is een impliciete verwijzing naar de algemene voorwaarden via de huisregels op posters/borden in de klimhal niet voldoende om aan te nemen dat de algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Die voorwaarden heeft [P] immers niet uitdrukkelijk aanvaard als onderdeel van de overeenkomst.
Met [P] is de rechtbank dan ook van oordeel dat de algemene voorwaarden van Klimmuur Haarlem niet toepasselijk zijn.
Als dat overigens wel zo zou zijn, acht de rechtbank de algemene voorwaarden vernietigbaar, omdat Klimmuur Haarlem de algemene voorwaarden niet aan [P] ter hand heeft gesteld.’
6.2.
Het hof onderschrijft voormeld oordeel van de rechtbank en maakt het tot zijn oordeel. Klimmuur Haarlem heeft niets aangevoerd dat tot een ander oordeel noopt. Ook de stelling van Klimmuur Haarlem bij de zitting van het hof dat de algemene voorwaarden bij de bar ter inzage lagen, is daartoe onvoldoende.
6.3.
De 25 grieven van [P] beogen in volle omvang de aansprakelijkheid van de vof en [de vennoten] aan de orde te stellen. [P] heeft onder meer de feitenvaststelling van de rechtbank bestreden. Hierop zal hierna zo nodig nader worden ingegaan. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op de verklaringen die zijn afgelegd tijdens de in 2018 gehouden voorlopig getuigenverhoren. Als getuigen zijn op verzoek van [P] gehoord: [P], [D] (hierna: [D]), [instructeur 1] (hierna: [instructeur 1]), [instructeur 2] (hierna: [instructeur 2]), [naam getuige] en [naam getuige]. Klimmuur Haarlem heeft in contra-enquête [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) als getuigen doen horen.
Aansprakelijkheid
6.4.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat het in deze zaak niet gaat om de situatie waarin een deelnemer aan sport of spel letsel oploopt als gevolg van een gedraging van een andere deelnemer. Het gaat in deze zaak om een geval van letsel dat is ontstaan op een cursusavond. De te beantwoorden vraag is of Klimmuur Haarlem en haar instructeurs bij het leiding geven, gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens de deelnemers aan de cursus kon worden gevergd (vgl. HR 6 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1836, Turnsterarrest).
6.5. [
P] is tijdens de Basiscursus Sportklimmen, die als gezegd bestond uit vier lesavonden van ieder twee uren, tegen het einde van de derde les van een hoogte van twaalf meter van de klimwand gevallen. Die avond was [instructeur 1] de hoofdinstructeur en [instructeur 2] de assistent instructeur (hierna samen ook: de instructeurs).
6.6.
Kort voor afloop van de les was [P] aan het klimmen op een route met moeilijkheidsgraad 5b, met zwarte grepen. Deze route vraagt een grote inzet in kracht en een goede techniek van de klimmer. Deze route was voor [P], als beginnend Toprope klimmer, relatief moeilijk. Dat wordt bevestigd door het voor Klimmuur Haarlem bestemde verslag van de Koninklijke Nederlandse Klim- en Bergsport Vereniging (hierna: NKBV) van 30 maart 2017. Dit verslag betreft een conceptverslag, maar mag als definitief verslag worden aangemerkt volgens de toelichting van Klimmuur Haarlem bij de zitting van het hof. Dit verslag geeft de gebeurtenissen weer op 19 februari 2017, op basis van telefonische communicatie met Klimmuur Haarlem en een gesprek met [de vennoten] en [instructeur 1] en [instructeur 2] (productie 21 bij de conclusie van antwoord, hierna: het verslag van de NKBV voor Klimmuur Haarlem). In dit verslag is vermeld, voor zover hier van belang: ‘[[P], hof] [klom]
vlak voor het einde van de les nog een laatste, voor haar relatief moeilijke route’. Dat de route met zwarte grepen een relatief moeilijke route voor [P] was, is voorts door [de vennoten] tegenover het hof bevestigd bij de zitting. Het hof gaat voorbij aan de (niet nader onderbouwde) opmerking van Klimmuur Haarlem dat op deze route ook geklommen wordt door schoolkinderen en beginners, omdat deze enkele opmerking geen afbreuk doet aan wat hiervoor is overwogen.
6.7.
De route met zwarte grepen heeft op grote hoogte (circa twaalf meter) een overhang (“dakje”). De overhang komt uit de klimwand en moet door de klimmer worden gepasseerd. Voldoende is komen vast te staan dat [P] deze route nog niet eerder tijdens de cursus had geklommen. Het was op deze route dat [P] op 19 februari 2017 ter hoogte van het dakje misgreep, en van de wand viel.
6.8. [
P] werd bij deze klim, via een touw dat door twee ogen in het plafond liep, gezekerd door een vrouw op de grond. Deze vrouw, [D], was ook een cursist. [P] en [D] hadden elkaar voor het eerst op deze lesavond ontmoet. [P] had normaalgesproken les op maandagavond, [D] op vrijdagavond. Zij waren beiden op hun reguliere lesavond verhinderd, en haalden de derde les op zondagavond in. Zij hadden allebei, buiten de gevolgde cursusavonden, wel eerder geklommen, maar zij hadden voorafgaand aan de deelname aan de Basiscursus Sportklimmen geen ([D]) of beperkte ([P]) ervaring met Toprope klimmen. De instructeurs hebben van [P] en [D] in de loop van de derde avond een zogenaamd ‘touwsetje’ gemaakt, dat wil zeggen een koppel dat samen moest klimmen.
6.9. [
D] gebruikte ten tijde van het ongeval een tuber voor het zekeren. Bij gebruik van de tuber is het noodzakelijk dat na het inhalen (‘bijpakken’) van het touw, de zekeraar met beide handen ónder de tuber het ‘remtouw’ vasthoudt (dat wil zeggen het stuk touw dat onder de tuber uitkomt). Anders remt de tuber niet. Enkel tijdens de ‘zekerhandeling’ is het touw in één hand. Dit behoort slechts kort te duren. De tuber biedt geen mechanische back-up kracht. Als de tuber niet remt, en de val niet op andere wijze wordt afgeremd, valt de klimmer in een vrijwel vrije val naar beneden, met het risico van zeer zwaar letsel of soms zelfs de dood tot gevolg. Er was ten tijde van het ongeval géén back-up zekeraar ingezet als extra veiligheidsmaatregel. Een back-up zekeraar is een derde persoon in de ‘touwgroep’ (klimmer en zekeraar). De back-up zekeraar houdt het touw, achter de zekeraar, met twee handen vast. Als de zekeraar het touw loslaat, heeft de back-up zekeraar het touw nog vast en wordt een ongeval voorkomen.
6.10.
Er zijn deze derde lesavond valoefeningen gedaan. [P] heeft gesteld dat [D] haar niet heeft opgevangen bij de valoefeningen, omdat [P] aan een ander was gekoppeld toen zij bij de valoefeningen moest vallen. Die stelling is onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Bij die valoefeningen is overigens wel (steeds) gewerkt met een back-up zekeraar, zo is tussen partijen niet (langer) in geschil. Verder is niet in geschil dat het vallen en opvangen van de vallende klimmer slechts is geoefend vanaf (maximaal) zes à zeven meter hoogte. Daarbij komt dat de route met zwarte grepen op twaalf meter hoogte een extra kenmerk had, te weten de overhang die moest worden gepasseerd. Daardoor moest touw worden gegeven aan de klimmer, en kwam de zekeraar, die onderaan de route stond, uit het lood te staan, zo is door [de vennoten] bij de zitting van het hof bevestigd. Bij de valoefeningen is niet gedoceerd hoe te vallen van een overhang, zo hebben [P] en [D] bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard.
6.11.
De rechtbank is met partijen ervan uitgegaan dat [P] op de grond is gevallen doordat [P] door [D] niet effectief was gezekerd toen [P] tijdens het klimmen loskwam van de grepen op de klimwand (vgl. 4.11 vonnis). Met partijen acht het hof het meest waarschijnlijke scenario dat op het moment dat [P] van de wand viel [D] touw aan het inhalen was en haar remhand te lang boven de tuber had. Door de val en de daaropvolgende ruk aan het touw werd het zekertouw uit de hand van [D] getrokken, waarbij zij het touw nog wel wist vast te pakken, maar zij [P] naar schatting nog slechts een vijftal meters wist te remmen waarna [P] hard op de grond terechtkwam. Deze toedracht wordt ondersteund door het verslag van de NKBV voor Klimmuur Haarlem, de verklaring die [D] tegenover de politie heeft afgelegd, en wat bij de zitting van het hof is besproken. Het strookt ook met de verklaring van [D] als getuige dat zij blaren heeft opgelopen van het touw dat door haar handen gleed.
6.12.
Het betoog van Klimmuur Haarlem komt erop neer dat haar niets te verwijten valt. Zij betwist een situatie in het leven te hebben geroepen die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk was. Het is volgens Klimmuur Haarlem een misvatting dat sportklimmen een gevaarlijke of risicovolle sport is. Aan Toprope klimmen is inherent dat de mogelijkheid van een val bestaat, maar dat maakt die bezigheid nog niet gevaarlijk. Ook de situatie die avond, die normaal te achten was, kan niet als gevaarzettend worden beschouwd, aldus steeds Klimmuur Haarlem. Dit betoog verwerpt het hof. De route met zwarte grepen vraagt een grote inzet in kracht en een goede techniek van de klimmer. Dat brengt een extra risico op vallen mee. De instructeurs hebben [P] toegestaan deze route te klimmen, met enkel een cursist als zekeraar. Daardoor is voor [P] een situatie in het leven geroepen die bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid (door [P] of de zekeraar) gevaarlijk was. Het (inderdaad aan de sport inherente) risico van vallen met ernstig letsel tot gevolg, werd daardoor voor [P] sterk vergroot. Het hof laat daarbij in het midden of [P] zelf voor de tuber als zekerapparaat heeft gekozen bij deze klim, zoals Klimmuur Haarlem stelt en [P] (gemotiveerd) betwist. Voor de oordelen die het hof in dit arrest moet geven, is dit van onvoldoende gewicht. Datzelfde geldt voor het betoog van Klimmuur Haarlem dat [P] in deze procedure zou hebben erkend dat bij deze cursus de tuber het meest geschikte zekerapparaat was.
6.13.
In het Kelderluikarrest (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079) is overwogen, voor zover hier van belang:
‘(…) dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoever aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt;
dat daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (…)’
Dit is nog steeds de toe te passen norm.
6.14.
Het was waarschijnlijk dat [P] de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zou nemen. Daaraan doet niet af dat [P] volgens het (betwiste) standpunt van Klimmuur Haarlem inmiddels al zes uren Toprope klimmen/zekeren achter de rug had en al in les 2 zonder back-up had geklommen. Vaststaat dat het vallen van de klimwand door het loslaten van de grepen op zich erbij hoort, in die zin dat dit zo nu en dan gebeurt, en dat daaraan in de les ook aandacht was besteed. Tegen die achtergrond lag het in de rede dat [P] zich niet te allen tijde zou inspannen om een val te voorkomen. Verder had [P] nog niet het K2-certificaat behaald en was zij zeker geen geoefende Toprope klimmer. Zij klom op een route die voor haar relatief moeilijk was en die op twaalf meter boven de grond een obstakel bevatte. Aannemelijk is dat [P] zich haar eigen beperkingen onvoldoende realiseerde en daarom niet voldoende voorzichtig zou zijn. In onder meer het verslag van de NKBV voor Klimmuur Haarlem is daarover vermeld: ‘[[P], hof]
had moeite met de steile passage en liet plots, zonder aankondiging (een normale/te verwachten situatie waarmee eerder in de les geoefend was) los.
6.15.
Verder was de kans dat uit de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door [P] ongevallen zouden ontstaan met ernstige gevolgen, zéér groot. Bij het klimmen hoort, zoals gezegd, dat de klimmer soms van de wand valt. Dat staat op zich tussen partijen ook niet ter discussie. Als de val gecontroleerd gebeurt, zijn de gevolgen daarvan verwaarloosbaar. Als de klimmer echter in zijn val niet wordt gestuit, komt hij, na een val van een hoogte van twaalf meter, met zeer veel kracht op de grond neer. De gevolgen van zo’n valpartij en daarmee de veiligheid van de klimmer worden dus voornamelijk bepaald door de zekeraar. Naar eigen zeggen van Klimmuur Haarlem zijn accuraatheid, oplettendheid en beheersing van de zekertechniek/zekervaardigheid, alsmede het juiste gebruik van de zekerapparatuur de bepalende factoren bij het veilig zekeren (nr. 10 conclusie van antwoord). Als het zekeren niet effectief verloopt, zullen er ongevallen volgen waarvan de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn, zoals deze zich in dit geval ook hebben voorgedaan. Het ging hier om een cursussituatie en een klim waarbij geen back-up zekeraar was ingezet. Er was slechts één zekeraar: een medecursist. De kans op ernstig letsel werd door haar inzet onvoldoende verkleind. Deze medecursist, [D], was bovendien eerder nog in deze les erop aangesproken dat zij iets verkeerd deed bij het zekeren. Over dit (kenbare) signaal dat deze zekeraar nog fouten kon maken, heeft [P] bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard: ‘
Toen ik op een gegeven moment, tijdens de derde les, een afdaling maakte, hoorde ik dat[instructeur 1], hof] [[D], hof]
wat uitlegde. Ik zag dat hij voordeed hoe ze het zekeringstouw moest vasthouden. Ik hoorde verder niet wat hij tegen haar zei.’ Naast het verslag van de NKBV voor Klimmuur Haarlem is er een verslag van de NKBV voor [P] van 27 september 2017. Dat verslag geeft (volgens de laatste pagina ervan) de gebeurtenissen weer van het klimongeval op 19 februari 2017 ‘
op basis van telefonische communicatie met Klimmuur Haarlem en het verslag en gespreksverslag met[[P], hof]’ (productie 10 bij de inleidende dagvaarding, hierna: het verslag van de NKBV voor [P]). In dat verslag is vermeld: ‘
De zekeraar was eerder in de cursus aangesproken op het niet snel genoeg de remhand naar beneden brengen.’ [instructeur 1] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat er tijdens de les door [P] en [D] voor zover hij weet geen fouten zijn gemaakt. In datzelfde verhoor heeft hij echter ook verklaard over het begin van de les: ‘
Ik zag (…) dat[[D], hof]
het touw wat traag inhaalde en heb haar daar op gewezen.’ Al het voorgaande betekent dat er een aanzienlijke kans op ernstig letsel bestond voor [P] bij deze beklimming, met alleen deze zekeraar.
6.16.
Klimmuur Haarlem benadrukt in deze procedure dat bij het ongeval sprake was van een menselijke fout van [D]. Volgens Klimmuur Haarlem had deze fout bij het zekeren eenieder kunnen overkomen, en was de fout niet voorzienbaar voor de instructeurs. Dat betoog volgt het hof echter niet. Uit de antwoorden van [de vennoten] bij de zitting heeft het hof begrepen dat het vaker voorkomt dat cursisten hun remhand te lang boven het zekerapparaat houden. De kans op een dergelijke fout (met mogelijk fatale gevolgen) was dus in voldoende mate voorzienbaar voor Klimmuur Haarlem. Dat geldt in het bijzonder tegen de achtergrond van het feit dat [D] eerder in les drie nog op deze fout bij het zekeren was gewezen.
6.17.
Het nemen van veiligheidsmaatregelen die - juist met het oog op deze risico’s - in de gegeven omstandigheden getroffen hadden moeten zijn, was niet onmogelijk of te bezwaarlijk. De enkele opmerking van Klimmuur Haarlem dat de cursus van vier lesavonden van twee lesuren, inclusief gebruik van materiaal en schoenen tegen betaling van € 89,00 werd aangeboden, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Bovendien had Klimmuur Haarlem het cursusgeld kunnen verhogen als zij meende dat zij alleen dan aan haar zorgplicht jegens de cursisten kon voldoen. Het doel van deze cursus, te weten het leren om zelfstandig te klimmen en te zekeren waarbij een geleidelijke overdracht van verantwoordelijkheid plaatsvindt, bracht ook niet mee dat het treffen van maatregelen onmogelijk of te bezwaarlijk was. Dit cursusdoel vereiste immers niet dat cursisten - jegens wie een zorgplicht bestaat en die vertrouwen op de instructeurs vanwege een kennis- en ervaringsasymmetrie en afhankelijkheidspositie - bloot werden gesteld aan onnodige risico’s (wat nu wel is gebeurd).
6.18.
De te treffen maatregelen dienden in elk geval uit deskundig toezicht te bestaan. Dat is tussen partijen ook niet in geschil, zo leidt het hof af uit nummer 138 van de conclusie van antwoord. Op het moment van het ongeval hielden de instructeurs echter geen toezicht. Zij waren met andere dingen bezig. Het voorgaande wordt betwist door Klimmuur Haarlem, en de rechtbank heeft deze betwisting van Klimmuur Haarlem gevolgd (onder 4.26 van het bestreden vonnis). Anders dan de rechtbank hecht het hof echter geen waarde aan de verklaring van de instructeurs dat zij de cursisten tot het einde van de les in de gaten hebben gehouden en dat goed zicht kon worden gehouden op alle touwgroepen. Daarnaast verklaarden de instructeurs bij het voorlopig getuigenverhoor immers ook:
[instructeur 1]:
‘Ten tijde van het ongeval stond ik bij de hoofdwand van de muur, ongeveer de halve zaal verwijderd van de plaats van het ongeval. (…) Het ongeval gebeurde aan het eind van de les, toen ik bezig was materialen te verzamelen. (…) Ik heb het ongeval niet zien gebeuren.’
[instructeur 2]:
‘Ten tijde van het ongeval stond ik bij de hoofdwand, rechts in de hoek, op circa 20 meter van de ongevalsplek. (…) Dit was (…) een groep van 11 man en dus klom ik mee met één cursist. Ik was juist weer op de grond teruggekeerd en had me uitgebonden. Ik keek om waar de cursisten waren. Ik hoorde een geluid en zag toen [[P], hof] vallen. (…)’
6.19.
Uit deze verklaringen volgt dat [instructeur 2] met een andere cursist aan het klimmen was. Hij stond net zelf weer op de grond toen hij [P] zag vallen. Ook [instructeur 1] was met iets anders bezig. Hij was ongeveer een halve zaal van [P] verwijderd en was spullen aan het opruimen. Daarbij waren de klimmers door vrijwel de gehele klimhal verspreid, terwijl het toen, volgens de verklaring van [instructeur 1] bij het getuigenverhoor, ‘gezellig druk’ was in de klimhal. Anders dan Klimmuur Haarlem doet voorkomen, had geen van de instructeurs optimaal toezicht over de touwgroepen. Laat staan dat voortdurend kon worden gecontroleerd of de veiligheid was gewaarborgd. Direct ingrijpen, hetzij voordat door een cursist een fout werd gemaakt, hetzij op het moment waarop de fout werd gemaakt om zo een val te voorkomen of af te remmen, was niet mogelijk. Klimmuur Haarlem heeft nog naar voren gebracht dat er in de hal vele andere (ervaren) klimmers waren (waaronder vele instructeurs) die elkaar in de gaten hielden en waar nodig aanwijzingen gaven aan de klimmers, en dat daarnaast het aanwezige personeel toezicht hield en periodiek controlerondjes liep. Dat baat Klimmuur Haarlem echter niet. Op Klimmuur Haarlem rustte een bijzondere verplichting tot zorg en oplettendheid, zoals deze voortvloeide uit de cursusovereenkomst met [P]. Zij diende aan die zorgplicht te voldoen. Zoals hierna nog nader zal worden toegelicht, mocht bij Klimmuur Haarlem zonder het K2-certificaat niet zelfstandig, zonder toezicht van een instructeur, Toprope worden geklommen. Dat mocht ook niet direct na afloop van de les, zo is door [de vennoten] bij de zitting van het hof bevestigd. Kennelijk volstond dus ook in de opvatting van Klimmuur Haarlem het toeziend oog van de door haar bedoelde derden niet, ook niet als deze derden zelf (bij andere cursussen) instructeur zijn. Daarbij komt dat niemand heeft gezien wat er precies is gebeurd, en dat niemand iets heeft geroepen naar [P] en/of [D] toen [P] van de wand op de grond viel. Dat rechtvaardigt de conclusie dat van daadwerkelijk toezicht, door wie dan ook, geen sprake was.
6.20.
Andere veiligheidsmaatregelen waren ook niet getroffen. Het had voor de hand gelegen een back-up zekeraar in te zetten als daadwerkelijk toezicht niet kon worden georganiseerd. Ook dat was echter niet gebeurd. Klimmuur Haarlem voert aan dat (ter beoordeling van de instructeur) in de gehele zaal, op alle routes, mocht worden geklommen, zonder back-up zekeraar, en dat een back-up zekeraar ook landelijk, in de gehele klimbranche, uitsluitend in bijzondere/uitzonderlijke situaties wordt ingezet. Volgens Klimmuur Haarlem kan het te lang vasthouden aan een back-up zekeraar onveiligheid juist in de hand werken, omdat het gevaar bestaat dat een zekere nonchalance optreedt. Bovendien wordt er dan volgens Klimmuur Haarlem per cursist te weinig geklommen en gezekerd. Voor zover Klimmuur Haarlem meent dat geen sprake was van een bijzondere/uitzonderlijke situatie die vergde dat zij van deze regels afweek, volgt het hof dat niet. Klimmuur Haarlem bepleit ten onrechte dat [P] en [D] tegen het einde van de derde les in feite al konden worden beschouwd als gecertificeerd (K2) klimmer en zekeraar. De cursus werd als volgt aangeboden op de website van Klimmuur Haarlem:
‘Basiscursus
De basiscursus bestaat uit vier lessen, waarin naast
het klimmen de verschillende onderdelen en
bijzonderheden van het zekeren aan bod komen.
Verder worden de klimmaterialen besproken en wordt
er aandacht gegeven aan de verschillende basis
klimtechnieken. De cursus wordt afgesloten met het
certificaat K2 van de Branchevereniging Klim Sport,
hetgeen betekent dat je zelfstandig kunt klimmen bij
diverse klimcentra in Nederland.’
6.21.
Alleen al uit deze informatie op de website volgt dat de basiscursus niet uit drie, maar uit vier lessen bestond, en dat de cursus pas in de vierde les werd afgesloten met het K2-certificaat. Alleen met dit certificaat mag een klimmer in Nederland zelfstandig in een klimhal het zogenaamde Indoor Toprope Klimmen beoefenen. Dat de instructeurs in algemene zin hebben verklaard dat zij geen reden hadden om aan de vaardigheden van [P] en [D] te twijfelen, en dat zij dachten dat [P] en [D] wel voor het examen in les vier zouden slagen, maakt dit niet anders. [P] heeft bovendien gesteld, en Klimmuur Haarlem heeft onvoldoende weersproken, dat in de vierde les eerst nog ongeveer veertig minuten ‘zekerervaring’ zou worden opgedaan. Al het voorgaande betekent dat de instructeurs [P] en [D] te vroeg (en in strijd met de eigen normen van Klimmuur Haarlem) zelfstandig hebben laten klimmen en zekeren, waarbij daadwerkelijk toezicht ontbrak en ten onrechte geen (andere) veiligheidsmaatregelen waren getroffen.
6.22.
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, betekent dat Klimmuur Haarlem en haar instructeurs bij het leiding geven zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens [P] als deelnemer aan de cursus kon worden gevergd.
6.23.
Klimmuur Haarlem heeft betwist dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen deze normschending en de schade van [P]. Daarom dient te worden vastgesteld wat feitelijk zou zijn gebeurd zonder de normschending (vgl. HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987, r.o. 3.5.3). Bij het achterhalen van deze hypothetische situatie strekt tot uitgangspunt dat er geen normschending zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat de instructeurs rekening zouden hebben gehouden met de mogelijkheid dat door [P] en [D] de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet zouden worden betracht, en dat zij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen zouden hebben genomen. Volgens Klimmuur Haarlem is geen mate van toezicht denkbaar die de fout van [D] kon voorkomen (145 conclusie van antwoord). Aannemelijk is daarom dat de instructeurs niet met toezicht zouden hebben volstaan, maar dat zij [P] zouden hebben verboden de route met zwarte grepen te klimmen of een back-up zekeraar zouden hebben ingezet. De schade was in die situatie niet ontstaan. Daarmee is het causale verband voor de vestiging van de aansprakelijkheid gegeven en staat de aansprakelijkheid vast. Dit kan de toewijzing van de vorderingen van [P] zelfstandig dragen.
Gewichtsverschil
6.24.
Daarnaast is sprake van een bijkomende grond voor aansprakelijkheid omdat bij [P] en [D] het maximaal toegestane verschil in gewicht van klimmer en zekeraar was overschreden waarbij het nog verantwoord was om twee beginnende Toprope klimmers veilig samen een ‘touwkoppel’ te laten vormen. Weergegeven in kilogrammen gaat het daarbij volgens [P] om een verschil van 15 kg en weergegeven in een percentage om 30%.
6.25.
Anders dan Klimmuur Haarlem meent, heeft [P] voldoende gesteld voor het oordeel dat ook bij Klimmuur Haarlem deze richtlijn als veiligheidsmaatregel gold. Het betoog van [P] wordt ondersteund door de informatie op 7 maart 2017 op de website van Klimmuur Haarlem over een kennismakingsles:
‘Let even op het gewichtsverschil tussen de deelnemers. Als er 2 volwassenen komen waarbij het verschil meer dan 15 kg is, kan de lichtere persoon de zwaardere persoon niet zekeren. Een volwassene kan wel altijd een kind zekeren.
6.26.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van Klimmuur Haarlem dat deze informatie op de website er alleen was om teleurstellingen te voorkomen bij koppels die zich voor een kennismakingsles bij Klimmuur Haarlem meldden. Anders dan de rechtbank (4.19 vonnis) hecht het hof ook geen gewicht aan het feit dat de NKBV in haar Aanbeveling voor veilig zekeren bij sportklimmen 2016 de situatie beschrijft van een klimmer die meer dan 30% zwaarder is dan de zekeraar en dat dan een halfautomaat wordt aanbevolen en als tweede keus een tuber. Dat laat het betoog van [P] onverlet dat voor de Basiscursus Sportklimmen als richtlijn 15 kg werd aangehouden. Dat wordt bovendien ondersteund door de verklaringen die [instructeur 1] en [instructeur 2] bij het voorlopig getuigenverhoor hebben afgelegd:
[instructeur 1]:
‘Wij hanteren een toegestaan verschil van 15 kg.’
[instructeur 2]:
‘Wij hanteren daarvoor een marge van 15 kg.’
Daarnaast verklaarde [getuige 1], de oprichter van klimmuur Haarlem B.V. en degene die de exploitatie heeft verpacht aan Klimmuur Haarlem, in contra-enquête, voor zover hier van belang:
‘Er zijn zeker regels over de gewichtsverhoudingen tussen klimmer en zekeraar. Binnen de klimmuurwereld geldt als richtlijn dat bij beginnelingen het verschil niet te groot mag zijn. Soms wordt vijftien kilogram genoemd, soms ook niet meer dan dertig procent, maar het is goed mogelijk dat een gewichtsverschil van vijftig kilogram geen probleem oplevert, maar dan heb ik het over ervaren klimmers.’
6.27.
Het hof deelt niet het standpunt van Klimmuur Haarlem dat volstond dat de instructeurs (visueel) bepaalden of een combinatie van klimmer/zekeraar verantwoord was, zonder de cursisten naar hun gewicht te vragen. Aanvaarding van dat standpunt zou de richtlijn dat het verschil niet meer dan 15 kg mag zijn, tot een hol begrip maken, omdat bij het inschatten van het gewicht gemakkelijk fouten kunnen worden gemaakt. Er had dus naar de gewichten van [P] en [D] moeten worden gevraagd alvorens hen als touwkoppel bij elkaar te zetten. Bij dit oordeel heeft het hof ook in ogenschouw genomen dat [P] ten tijde van het ongeval (onbetwist) niet op de hoogte was van het belang van het verschil in gewicht.
6.28.
Verder constateert het hof dat Klimmuur Haarlem niet voldoende heeft betwist dat [P] en [D] (kenbaar) in lengte en in gewicht verschilden, in die zin dat [D] kleiner was, en dat zij slanker was dan [P]. [P] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij op 19 februari 2017 80 kg woog en [D] dat zij op die datum 58-59 kg woog. Het hof verwerpt het betoog van Klimmuur Haarlem dat aan deze verklaringen geen waarde kan worden gehecht. Het argument dat het gewichtsverschil voor het eerst anderhalf jaar na het ongeval door [P] te berde is gebracht, is daartoe ontoereikend. Ook bij het bevragen van andere getuigen is van de verhouding van 80-58/59 kilogram uitgegaan, zo leidt het hof af uit de processen-verbaal die van het voorlopig getuigenverhoor zijn opgemaakt. Zo heeft [getuige 2] (bedrijfsleider bij een klimmuur die ten tijde van het incident niet in de zaal van Klimmuur Haarlem aanwezig was) verklaard: ‘
Kennelijk was voor de instructeur de onderhavige verhouding van 80-58/59 kilogram verantwoord.’ Uit de processen-verbaal blijkt niet dat Klimmuur Haarlem, die beide vrouwen bij het voorlopig getuigenverhoor heeft gezien, destijds aanleiding heeft gehad om het gewichtsverschil in twijfel te trekken, of nader te bevragen. Voorts is het door [P] gestelde gewichtsverschil in de processtukken niet voldoende gemotiveerd betwist. Het verschil van 80-58/59 kilogram was meer dan de toegestane marge van 15 kg (namelijk ten minste 21 kg).
6.29.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van Klimmuur Haarlem dat dit gewichtsverschil niet bezwaarlijk was. Dit betoog steunt op het (betwiste) standpunt van Klimmuur Haarlem dat [P] en [D] voorafgaand aan het ongeval probleemloos gedurende langere tijd samen hadden geklommen. Echter, zelfs als dat juist is, baat dat Klimmuur Haarlem niet. Het ging mis bij het vallen. Bij de valoefeningen, die bovendien met een back-up zekeraar werden gedaan, heeft [D] [P] niet gezekerd. Van onvoldoende betekenis is ook dat in de verslagen van de NKBV is vermeld: ‘
Er was sprake van een klein gewichtsverschil tussen beide klimmers ([[P], hof]
was zwaarder dan[[D], hof]
). Het gewichtsverschil lag binnen de grenzen van wat acceptabel was.’ Niet duidelijk is namelijk waarop deze passage is gebaseerd. Dat geldt temeer omdat deze passage staat onder ‘OMSCHRIJVING ONGEVAL’. Meteen onder deze twee woorden is in het verslag van de NKBV voor [P] van 27 september 2017 vermeld: ‘
Omschrijving van het ongeval op basis van telefonische communicatie met Klimmuur Haarlem op de dag van het ongeval en de periode daarop volgend.’ Kennelijk is de passage gebaseerd op informatie van Klimmuur Haarlem. Volgens Klimmuur Haarlem zijn [P] en [D] echter niet naar hun gewichten gevraagd. [instructeur 1] en [instructeur 2] hebben als getuige in dezelfde zin verklaard. Klimmuur Haarlem kon over het gewichtsverschil dan ook geen betrouwbare uitspraken doen.
6.30.
Uit het voorgaande volgt dat de richtlijn met betrekking tot het maximaal toegestane verschil in gewicht van klimmer en zekeraar niet is nageleefd. Dit terwijl het wél naleven van deze richtlijn niet onmogelijk of te bezwaarlijk was. Dat betekent dat Klimmuur Haarlem en de instructeurs bij het leidinggeven ook in dit opzicht zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens [P] als deelnemer aan deze cursus kon worden gevergd. Het hof verwerpt het standpunt van Klimmuur Haarlem dat de oorzaak van het ongeval niet - mede - het verschil in gewicht was. Er staat vast dat [P] is gevallen doordat [D] een fout bij het zekeren heeft gemaakt. [P] heeft tevens gesteld, en Klimmuur Haarlem heeft niet voldoende weersproken, dat naarmate het gewicht van de klimmer ten opzichte van de zekeraar groter is, de kans op ernstige ongevallen bij een val van de klimwand groter is. In beide verslagen van de NKBV, dus ook in het verslag dat kort na het ongeval op 30 maart 2017 voor Klimmuur Haarlem is opgemaakt, staat bovendien vermeld: ‘
Door de val en de daaropvolgende ruk aan het touw verloor de zekeraar de controle over het remtouw.’ Daarbij heeft [P] voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een bericht overgelegd van [naam], projectcoördinator veiligheid NKBV, van 20 februari 2025, waarin wordt bevestigd dat het moeilijker is voor de zekeraar om de klimmer veilig te zekeren naarmate het gewichtsverschil groter is. Dat ook het gewichtsverschil heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, staat met het voorgaande voldoende vast. Klimmuur Haarlem heeft hier onvoldoende tegenovergesteld.
Schade op te maken bij staat
6.31.
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is, naast de hiervoor vastgestelde schending(en) van de zorgplicht, niet méér nodig dan dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Aan dat criterium is ruimschoots voldaan.
6.32.
De vof is aansprakelijk voor haar eigen nalaten, en op grond van artikel 6:76 BW en artikel 6:170 BW voor het handelen en nalaten van de instructeurs. Iedere vennoot is op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vof, dus ook voor hetgeen jegens [P] toewijsbaar is. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [P] jegens de vof en [de vennoten] toewijsbaar zijn.
Overige punten
6.33.
Bij deze uitkomst heeft [P] onvoldoende belang bij een bespreking van de overige verwijten die zij Klimmuur Haarlem maakt ten aanzien van de gang van zaken op de avond van 19 februari 2017.
6.34. [
P] grondt haar vorderingen daarnaast op onrechtmatig handelen van Klimmuur Haarlem doordat Klimmuur Haarlem de cursus heeft aangeboden zonder zelf over een aansprakelijkheidsverzekering te beschikken en zonder een andere voorziening te hebben getroffen ter dekking van schade die mogelijk door haar bedrijfsmatige activiteiten wordt veroorzaakt. [P] heeft echter bij de beoordeling van dit betoog onvoldoende belang. Het kan niet leiden tot meer of andere schadevergoeding dan in de schadestaatprocedure toewijsbaar zal worden geoordeeld. Bovendien hebben de door [P] gevorderde verklaringen voor recht enkel betrekking op het ongeval dat haar is overkomen, en niet op het ontbreken van verzekeringen en/of voorzieningen.
6.35.
Het feit dat het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat de vof en [de vennoten] aansprakelijk zijn, brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, en hiervoor nog niet zijn behandeld, dient te beoordelen. In dat kader overweegt het hof als volgt.
6.36.
Voor zover Klimmuur Haarlem met betrekking tot de schadevordering van [P] een beroep op rechtsverwerking heeft willen doen, is dat tevergeefs. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een succesvol beroep op rechtsverwerking kunnen dragen. Het enkele feit dat pas na lange tijd is gedagvaard, is daarvoor in elk geval onvoldoende.
6.37.
Het hof begrijpt verder dat Klimmuur Haarlem een beroep op eigen schuld van [P] wil doen en op matiging. Deze leerstukken kunnen in de schadestaatprocedure (verder) aan de orde komen. Voor de in dit arrest te geven oordelen is hetgeen Klimmuur Haarlem hierover naar voren heeft gebracht van onvoldoende gewicht, omdat het Klimmuur Haarlem niet bevrijdt van haar aansprakelijkheid jegens [P].
6.38.
Klimmuur Haarlem meent - tot slot - dat een uitspraak waarin de vorderingen van [P] worden toegewezen niet uitvoerbaar bij voorraad mag worden verklaard. De hoofdregel is echter dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijken van deze hoofdregel kan, maar moet worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op een (mogelijk door hem in te stellen) rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Het hof is van oordeel dat Klimmuur Haarlem geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die een afwijking van de hoofdregel kunnen rechtvaardigen. De door haar genoemde omstandigheden hebben voornamelijk betrekking op het moeten betalen van het in eerste aanleg gevorderde voorschot op schadevergoeding. Die vordering heeft de rechtbank echter afgewezen, en in hoger beroep is deze vordering niet gehandhaafd.
Slotsom
6.39.
Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat de grieven van [P] doel treffen. Bij een afzonderlijke bespreking van die grieven bestaat onvoldoende belang, omdat het bespreken van de grieven niet tot een andere uitkomst van de zaak zal leiden. De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal een nieuw dictum formuleren waarin de vorderingen van [P] zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
De gevorderde wettelijke rente over de bij staat op te maken schade is toewijsbaar. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal door de schadestaatrechter worden bepaald.
6.40.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet wordt toegekomen aan (tegen)bewijslevering.
6.41.
De vof en [de vennoten] zijn in hoger beroep overwegend in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten van het geding in beide instanties, inclusief de kosten van het beslag en van het voorlopig getuigenverhoor, voor hun rekening komen. Het hof heeft aanleiding gezien voor de advocaatkosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan te sluiten bij tarief II, omdat het voorschot op schadevergoeding in deze procedure geen rol meer speelt. Verder gaat het hof ervan uit dat in eerste aanleg het griffierecht dat in rekening is gebracht voor het beslagrekest en voor het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is verrekend met het griffierecht voor de onderhavige procedure. Daarnaast neemt het hof aan dat de getuigentaxen door [P] zijn voldaan. Het hof stelt de kosten gelet op al het voorgaande als volgt vast:
Beslagkosten
- explootkosten € 396,82
- salaris advocaat € 563,00 (tarief II × 1 punt)
Kosten voorlopig getuigenverhoor
- getuigentaxen € 114,60
- salaris advocaat € 844,50 (tarief II × 1,5 punten)
Kosten eerste aanleg
- explootkosten € 125,03
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (tarief II × 2 punten)
Kosten hoger beroep
- explootkosten € 136,10
- griffierecht € 343,00
- salaris advocaat
€ 2.428,00(tarief II × 2 punten)
Totaal € 7.378,05

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de vof en [de vennoten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [P] die is ontstaan door het handelen, het nalaten daaronder begrepen, van Klimmuur Haarlem en [instructeur 1] en [instructeur 2] op 19 februari 2017;
verklaart voor recht dat de vof en [de vennoten] hoofdelijk deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, aan [P] dienen te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
verwijst de zaak voor het vaststellen van de schade naar de schadestaatprocedure;
veroordeelt de vof en [de vennoten] om hetgeen [P] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hen heeft voldaan aan [P] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt de vof en [de vennoten] in de kosten, tot op heden aan de zijde van [P] vastgesteld op € 7.378,05, te vermeerderen met € 178,00 voor nakosten, en verhoogd met € 92,00 voor nakosten indien betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M. Korsten-Krijnen, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. L. Alwin, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.