ECLI:NL:GHAMS:2025:2193

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.353.863/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst garagebox

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van huur en ontbinding van een huurovereenkomst voor een garagebox. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de verhuurder, Noordkroon B.V., afgewezen op grond dat de huurder als consument werd aangemerkt en Noordkroon niet had voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen. Het hof oordeelt echter dat de huurder, [geïntimeerde], niet handelde als consument bij het aangaan van de huurovereenkomst, waardoor de informatieverplichtingen niet van toepassing zijn. Het hof heeft de vorderingen van Noordkroon grotendeels toegewezen, inclusief de huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurder wordt veroordeeld tot betaling van € 2.288,20, vermeerderd met wettelijke rente, en tot ontruiming van de garagebox. Tevens zijn de proceskosten in beide instanties voor de huurder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.353.863/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 11371418 CV EXPL 24-2860
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 augustus 2025
in de zaak van
NOORDKROON B.V.,
gevestigd te Assendelft,
appellante,
advocaat: mr. M.J.S. van der Vorst te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Noordkroon en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] huurt een garagebox van Noordkroon. Noordkroon wil dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en tot ontruiming van de garagebox. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst aangemerkt als een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. De vorderingen van Noordkroon zijn afgewezen omdat Noordkroon heeft nagelaten een toelichting te geven op de totstandkoming van de overeenkomst en niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Het hof komt tot het oordeel dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet handelde als consument. De (pre)contractuele informatieplichten zijn daarom niet van toepassing. Het hof wijst de vorderingen van Noordkroon alsnog voor het grootste deel toe.

2.Procedure in hoger beroep

Noordkroon is bij dagvaarding van 11 april 2025 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van 16 januari 2025 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Noordkroon als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven en aangehechte producties.
Op de eerst dienende dag is aan [geïntimeerde] verstek verleend en heeft Noordkroon geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding en de producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten, omdat die door Noordkroon zijn gesteld en door [geïntimeerde] niet zijn weersproken.
3.1.
[geïntimeerde] huurt sinds 1 november 2021 van Noordkroon een garagebox (nummer [nummer 1] ) aan [straat] [nummer 2] in [plaats] . De aanvangshuurprijs was € 108,90 inclusief btw per maand. De huurovereenkomst staat een jaarlijkse verhoging van de huurprijs toe. In 2023 bedroeg de huurprijs € 125,85 inclusief btw per maand. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huur uiterlijk op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, moet worden betaald.
3.2.
In artikel 3.6 van de huurovereenkomst is verder bepaald dat de huur maandelijks wordt betaald vanaf een bankrekening ten name van “
[geïntimeerde] Dredging Service”.
3.3.
Vanaf 2023 heeft [geïntimeerde] de huur onbetaald gelaten. Noordkroon heeft [geïntimeerde] op 5 februari 2024, 11 maart 2024, 26 maart 2024 en 9 april 2024 gesommeerd om tot betaling van de huurachterstand over te gaan. Per brief van 11 maart 2024 is aangezegd dat indien tijdige betaling van de achterstand van op dat moment € 1.854,87 uitbleef, er buitengerechtelijke incassokosten in rekening zouden worden gebracht en dat die kosten € 278,23 bedragen, vermeerderd met € 58,43 aan btw die Noordkroon niet kan verrekenen. Vanaf de brief van 26 maart 2024 is [geïntimeerde] ook gesommeerd om de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
3.4.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] nog € 725,85 betaald aan Noordkroon. [geïntimeerde] heeft de huur over de maanden april tot en met oktober 2024 echter weer onbetaald gelaten, waarna Noordkroon tot dagvaarding is overgegaan.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1.
Noordkroon heeft bij de kantonrechter gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 2.435,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 tot de algehele voldoening. Daarnaast vorderde Noordkroon ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van € 125,85 per maand of gedeelte daarvan, voor zover na de ontbinding als schadevergoeding, vanaf 1 november 2024 totdat Noordkroon de vrije en algehele beschikking over het gehuurde heeft gekregen. Ten slotte heeft Noordkroon gevorderd dat [geïntimeerde] in de proceskosten inclusief de nakosten wordt veroordeeld.
4.2.
De kantonrechter heeft overwogen dat de vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst tussen een handelaar en een consument en dat daarom ambtshalve moet worden getoetst of Noordkroon aan haar (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan. Noordkroon heeft geen toelichting gegeven op de wijze van totstandkoming van de overeenkomst en niet gesteld en onderbouwd dat is voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Daarmee heeft Noordkroon niet aan de eisen van artikel 111 lid 2 onder d Rv en artikel 21 Rv voldaan, aldus de kantonrechter. De vorderingen van Noordkroon zijn daarom afgewezen.

5.Vordering in hoger beroep

Noordkroon vordert vernietiging van het bestreden vonnis en – uitvoerbaar bij voorraad – toewijzing van haar vorderingen en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

6.Beoordeling

[geïntimeerde] handelde niet als consument bij het aangaan van de huurovereenkomst
6.1.
Noordkroon betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] een consument is. De (pre)contractuele informatieplichten zijn niet van toepassing, aldus Noordkroon.
6.2.
Als consument moet worden aangemerkt iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen (artikel 6:230g lid 1 sub a BW). Bij de beoordeling of een partij kan worden aangemerkt als consument, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, met name met de aard van het goed of de dienst waarop de betrokken overeenkomst betrekking heeft, waaruit kan blijken met welk doel dat goed is gekocht of die dienst is ontvangen. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of de betrokkene een onderneming drijft (Hof van Justitie 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538, Costea).
6.3.
De beoordeling of [geïntimeerde] handelde als consument moet ambtshalve plaatsvinden. Uit het bestreden vonnis blijkt niet op grond waarvan de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat het gaat om een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. Als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen vaststellen of op de overeenkomst van partijen de informatieplichten van toepassing zijn, had hij instructiemaatregelen moeten nemen (Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677).
6.4.
De huur ziet op een garagebox. Noordkroon stelt dat op verzoek van [geïntimeerde] in de huurovereenkomst is opgenomen dat de huur door [geïntimeerde] wordt betaald vanaf een bankrekening ten name van ‘
Dredging Service’. [geïntimeerde] drijft een eenmanszaak met deze naam. Dit volgt uit het door Noordkroon overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel. Uit het onbetwiste feit dat op verzoek van [geïntimeerde] in de huurovereenkomst is gezet dat van de zakelijke rekening van zijn eenmanszaak zal worden betaald, heeft Noordkroon mogen begrijpen dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst heeft gesloten in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Dat in de huurovereenkomst – een ROZ-model – de voorgedrukte tekst is opgenomen dat de garagebox, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming, uitsluitend bestemd is om te worden gebruikt als parkeerplaats voor een personenauto, rijwielen en motorfietsen en voor de opslag van huisraad, doet daaraan niet af. Uit het feit dat Noordkroon wist dat [geïntimeerde] vanaf een zakelijke rekening de huur betaalde, kan worden afgeleid dat Noordkroon ook instemde met het gebruik van de garagebox voor zakelijke doeleinden. Geconcludeerd moet worden dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst niet als consument is aangegaan. Noordkroon is met grief 2 terecht tegen dit oordeel van de kantonrechter opgekomen. De (pre)contractuele informatieplichten zijn niet van toepassing op deze huurovereenkomst.
[geïntimeerde] moet de huurachterstand en wettelijke rente betalen
6.5.
Noordkroon vordert betaling van € 2.435,31, gebaseerd op de stand van zaken tot 16 oktober 2024. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Huurachterstand t/m maart 2024 € 1.854,87
Huurtermijnen april 2024 t/m oktober 2024 € 880,95
Wettelijke rente tot 16 oktober 2024 € 88,68
Incassokosten € 278,23
Btw 21% over € 278,23
€ 58,43
€ 3.161,16
Betaald
€ 725,85 -
€ 2.435,31
6.6.
Noordkroon heeft voldoende onderbouwd gesteld dat tot en met maart 2024 een achterstand bestond van € 1.854,87, dat [geïntimeerde] over de periode april tot en met oktober 2024 € 880,95 aan huur was verschuldigd en dat [geïntimeerde] nog een betaling van € 725,85 heeft gedaan, zodat het hof van de juistheid van deze bedragen zal uitgaan. Noordkroon heeft in de inleidende dagvaarding van 18 oktober 2024 gesteld dat [geïntimeerde] deze betaling na verloop van de termijn van de aanmaning van 11 maart 2024 heeft gedaan. Aangezien [geïntimeerde] op 26 maart 2024 en 9 april 2024 nog voor de volledige achterstand, rente en kosten is aangemaand, gaat het hof ervan uit dat deze betaling heeft plaatsgevonden tussen 9 april 2024 en 18 oktober 2024.
6.7.
Onderdeel van de vordering van Noordkroon zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 278,23. Die vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Noordkroon heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het gevorderde bedrag is gebaseerd op de achterstand van € 1.854,87 per maart 2024. Noordkroon heeft op goede gronden aanspraak gemaakt op dit bedrag. In artikel 6:44 lid 1 BW is bepaald dat een betaling in de eerste plaats strekt in mindering op de kosten, vervolgens in mindering op verschenen rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom en lopende rente. Gelet hierop is met de betaling van € 725,85 door [geïntimeerde] , die hij uiterlijk op 17 oktober 2024 heeft gedaan, de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten teniet gegaan. Het hof komt daarom niet toe aan beoordeling van de vordering tot vergoeding van wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, die onderdeel is van de vordering tot vergoeding van wettelijke rente over het totaalbedrag vanaf 16 oktober 2024.
6.8.
Noordkroon heeft ook aanspraak gemaakt op btw over de buitengerechtelijke incassokosten. Noordkroon heeft geen recht op vergoeding van die btw, omdat zij niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. Uit het feit dat Noordkroon de huur aan [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht vermeerderd met btw, kan worden afgeleid dat Noordkroon btw-plichtig is. Dat zij de btw over de buitengerechtelijke incassokosten niet zou kunnen verrekenen en dit daarom als schade voor rekening van [geïntimeerde] zou moeten komen, is dan ook niet gebleken. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
6.9.
Noordkroon vordert € 88,68 aan verschenen wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de achterstand tot 16 oktober 2024. Daarnaast vordert Noordkroon betaling van wettelijke rente over het totaalbedrag inclusief de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2024. Wettelijke rente over reeds verschenen wettelijke rente is pas verschuldigd na verloop van één jaar (artikel 6:119 lid 2 BW). Omdat Noordkroon ook wettelijke rente vordert over het gedeelte van de wettelijke rente dat nog geen volledig jaar is verschenen, kan de wettelijke rente niet worden toegewezen zoals die is gevorderd. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de vervaldatum van elke huurtermijn. [geïntimeerde] moest de huur uiterlijk de eerste dag van elke maand betalen. Door niet binnen deze voor de voldoening bepaalde termijn te voldoen, is [geïntimeerde] op de respectieve vervaldata in verzuim geraakt (artikel 6:83 aanhef en onder a BW). Bij de berekening van de wettelijke rente moet rekening worden gehouden met (de data van) betaalde bedragen en met het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 BW.
6.10.
Dit leidt tot de slotsom dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om € 2.288,20 aan Noordkroon te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de huurtermijnen.
De vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden toegewezen
6.11.
Artikel 6:265 lid 1 BW geeft de verhuurder de bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden bij iedere tekortkoming van de huurder, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
6.12.
Sinds 2023 heeft [geïntimeerde] een forse betalingsachterstand laten ontstaan. Ondanks de betaling die in 2024 heeft plaatsgevonden beliep de achterstand tot en met oktober 2024 al meer dan een jaar aan huur. Hieruit blijkt dat [geïntimeerde] structureel niet heeft betaald. Deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [geïntimeerde] rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Deze vorderingen worden toegewezen.
6.13.
De hoofdsom die Noordkroon vordert ziet op de huur tot en met oktober 2024. Daarnaast vordert Noordkroon dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 125,85 per maand vanaf november 2024 tot het moment dat Noordkroon weer de volledige en vrije beschikking over het gehuurde heeft gekregen. Ook dit deel van de vordering is toewijsbaar. Zolang [geïntimeerde] het gehuurde niet heeft ontruimd en ter vrije beschikking van Noordkroon heeft gesteld, is hij verplicht om de huur dan wel, na de ontbinding, een schadevergoeding gelijk aan de huur, aan Noordkroon te betalen.
Slotsom, kosten en bewijsaanbod
6.14.
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. Bij een afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat geen belang.
6.15.
[geïntimeerde] is in het hoger beroep overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Het hof stelt de proceskosten in eerste aanleg als volgt vast:
- explootkosten € 135,97
- griffierecht € 130,00
- salaris advocaat € 82,00 (1 punt)
Totaal € 347,97
6.16.
Het hof stelt de proceskosten in hoger beroep als volgt vast:
- explootkosten € 119,40
- griffierecht € 827,00
- salaris advocaat € 1.214,00 (tarief II, 1 punt)
Totaal € 2.160,40

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en doet opnieuw recht als volgt:
7.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Noordkroon te betalen € 2.288,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere huurtermijn tot de voldoening;
7.3.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de garagebox (nummer [nummer 1] ) aan [straat] [nummer 2] te [plaats] ;
7.4.
veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde met de daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen, met overgifte van de sleutels en alles wat verder daartoe behoort, en ter vrije en algehele beschikking van Noordkroon te stellen;
7.5.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 125,85 per maand of gedeelte daarvan, voor zover na de ontbinding als schadevergoeding, vanaf 1 november 2024 totdat Noordkroon de vrije en algehele beschikking over het gehuurde zal hebben verkregen;
7.6.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, voor de eerste aanleg vastgesteld op € 347,97 en voor het hoger beroep tot dit arrest vastgesteld op € 2.160,40;
7.7.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot als betekening van dit arrest plaatsvindt;
7.8.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C.W. Rang en A. Hillen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.