ECLI:NL:GHAMS:2025:2298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.336.712/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst Chinese kunstobjecten met bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een koopovereenkomst voor een antieke Chinese kunstcollectie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de koper, appellante, de overeenkomst niet rechtsgeldig had ontbonden, omdat de verkoper, geïntimeerde, geen wanprestatie had gepleegd en het beroep op dwaling niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat er geen afspraak was gemaakt over het verstrekken van verifieerbare provenance van de kunstobjecten. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft bewijs aangeboden van een afspraak over de provenance. Het hof heeft appellante in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de door haar gestelde afspraak. De zaak is complex en draait om de vraag of de verkoper verplicht was om verifieerbare documenten te verstrekken over de herkomst van de kunstobjecten. De partijen hebben geprobeerd om via mediation tot een oplossing te komen, maar dit is zonder resultaat gebleven. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.712/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/726425 / HA ZA 22-1001
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
inzake
[appellant] B.V.
gevestigd te [plaats] ,
appellante.
advocaat: mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over een koopovereenkomst terzake de koop van een antieke Chinese kunstcollectie. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante (de koper) deze overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden danwel vernietigd, omdat geïntimeerde (de verkoper) geen wanprestatie heeft gepleegd en het beroep op dwaling niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat partijen niet zijn overeengekomen dat geïntimeerde van alle kunstobjecten verifieerbare provenance (documenten aan de hand waarvan de herkomst kan worden vastgesteld) moest verstrekken. Appellante is het niet eens met dit oordeel. Appellante wordt overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid gesteld (getuigen-)bewijs te leveren van de door haar gestelde afspraak.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 13 december 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en verweerster in reconventie (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2025 laten toelichten, door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Vervolgens is de zaak twee weken aangehouden voor overleg tussen partijen over de mogelijkheid van mediation. Op 6 mei 2025 hebben partijen laten weten dat zij mediation willen beproeven. Op 24 juni 2025 hebben partijen laten weten dat de mediation zonder resultaat is beëindigd en hebben zij arrest gevraagd.
[appellant] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd met een meer subsidiaire vordering en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [appellant] zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op grond van het vonnis onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft voldaan, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het arrest en indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, waar nodig met verbetering van de gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere relevante en onomstreden feiten, zijn die feiten de volgende.
3.1.
[geïntimeerde] is een handelaar in antiek. Hij heeft ook een antiekwinkel.
3.2.
[appellant] drijft een handelsonderneming in kunst en antiek.
3.3.
Medio 2021 heeft [appellant] van [geïntimeerde] een verzameling antieke Chinese voorwerpen gekocht (hierna: de verzameling). De verzameling is weergegeven op een lijst die door [geïntimeerde] is opgemaakt. Op de lijst zijn de voorwerpen die deel uitmaken van de verzameling individueel genummerd en zijn foto’s van de voorwerpen afgebeeld, gevolgd door een korte omschrijving van de voorwerpen. Op de lijst staat tevens een korte verwijzing naar een plaats en jaartal waarop [geïntimeerde] het desbetreffende voorwerp heeft verkregen.
3.4.
De lijst vermeldt verkoopprijzen per voorwerp. De totale som van deze prijzen is € 1.185.900,00. [geïntimeerde] en [appellant] hebben afgesproken dat de koopprijs zou worden voldaan in zes termijnen waarvan er twee opeisbaar zouden worden in de zomer van 2021, twee in het voorjaar van 2022 en twee in het voorjaar van 2023.
3.5.
[appellant] heeft de verzameling op 20 mei 2021 bij [geïntimeerde] opgehaald en daarvan foto’s laten maken. Op 29 juli 2021 en 19 augustus 2021 heeft [appellant] (telkens) € 199.000,00 betaald aan [geïntimeerde] . Van de koopprijs heeft [appellant] dus € 398.000,00 betaald.
3.6.
Op 15 december 2021 hebben [appellant] en [geïntimeerde] per whatsapp de volgende berichten uitgewisseld:
( [appellant] ): “[afbeelding]
Ha [geïntimeerde] , kun je provenance geven van deze?”
( [geïntimeerde] ): “
early 2000’s private collection Hong Kong daarna naar prive collectie Nederland sinds ca. 2005
we gaan bij alle stukken de provenance in systeem zetten!”
3.7.
[geïntimeerde] heeft gegevens over de verzameling in de computer van [appellant] gezet. Daarvoor is hij enkele dagen in het pand van [appellant] geweest. Op 13 juni 2022 heeft [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor [appellant] beëindigd.
3.8.
Naast de verzameling heeft [appellant] medio 2022 van [geïntimeerde] nog een object gekocht voor € 10.000,00. Dit object is door [geïntimeerde] geleverd. De koopprijs is niet door [appellant] voldaan.
3.9.
Medio 2022 is [appellant] ermee bekend geworden dat enkele van de voorwerpen in de verzameling door [geïntimeerde] waren gekocht bij het Zeeuws Veilinghuis. [appellant] heeft hierover met [geïntimeerde] contact opgenomen. Op 8 juli 2022 heeft [geïntimeerde] het volgende e-mailbericht gestuurd aan [appellant] :
“Hi [appellant] ,
Hierbij de lijst met aankopen en daarbij geschreven hoe ik mij aankoop van de stukken herinner. Zoals gisteren afgesproken worden de voorwerpen aangekocht bij Zeeuws Veilinghuis van maart 2019 van de rekening gehaald en neem ik die terug.”
3.10.
Op 4 augustus 2022 heeft [appellant] negen voorwerpen uit de verzameling die hij aan [appellant] heeft verkocht teruggenomen. Deze objecten waren aan [appellant] verkocht voor in totaal
€ 98.500,00.
3.11.
Onder andere op 30 augustus en 5 september 2022 heeft (een gemachtigde namens) [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd om de resterende koopsom te betalen.
3.12.
Op 2 november 2022 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de ABN AMRO Bank N.V.
3.13.
Bij brief van 18 november 2022 heeft (de advocaat van) [appellant] de koopovereenkomst buiten rechte ontbonden althans vernietigd op grond van dwaling.
3.14.
Na het vonnis heeft een CT-scan uitgewezen dat het kunstobject ‘Prancing Horse’ dat [appellant] voor € 25.000,- van [geïntimeerde] had aangekocht en waarover op de factuur vermeld staat dat het gegarandeerd antiek van meer dan honderd jaar oud is, een hedendaagse vervalsing is.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen tot betaling van € 831.454,74 (bestaande uit een hoofdsom, vervallen rente en incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 november 2022, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de gemaakte kosten inzake het ten laste van [appellant] gelegde conservatoir beslag en de proceskosten, een en ander vermeerderd met rente.
4.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en in reconventie gevorderd om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst op 18 november 2022 door [appellant] is ontbonden dan wel vernietigd, althans om de koopovereenkomst te ontbinden dan wel te vernietigen, en [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van het door [appellant] betaalde bedrag van € 398.900,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Verder heeft [appellant] gevorderd dat het conservatoir derdenbeslag dat ten laste van [appellant] is gelegd wordt opgeheven en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding vermeerderd met rente en kosten.
4.3.
De rechtbank heeft [appellant] in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 698.500,- (de resterende koopsom), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 november 2022 tot de dag van volledige betaling en een bedrag van € 5.267,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2022 tot de dag van volledige betaling. [appellant] is ook veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.471,10 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van de uitspraak tot de dag van volledige betaling, en tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] , vermeerderd met rente en nakosten. De vorderingen van [appellant] in reconventie zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de kunstverzameling zonder verifieerbare provenance aan [appellant] heeft verkocht. Partijen zijn niet meer of anders overeengekomen dan dat [geïntimeerde] de bij hem bekende gegevens over de verzameling in de computer van [appellant] zou zetten. [appellant] heeft niet betwist dat [geïntimeerde] die prestatie heeft geleverd. Uit de aard van de overeenkomst volgt geen verdergaande verplichting van [geïntimeerde] , waardoor van een tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde] dus geen sprake is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] niet verplicht was om [appellant] mede te delen dat hij niet over de documenten beschikt aan de hand waarvan [appellant] de provenance kan verifiëren. Het beroep op dwaling slaagt daardoor niet. De rechtbank heeft het aanbod tot het horen van een deskundige gepasseerd, omdat ook als de deskundige het door [appellant] aangeboden bewijs levert, daaruit niet volgt dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] is overeengekomen dat [geïntimeerde] verifieerbare provenance van alle kunstobjecten zou verstrekken.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.
5.2.
In
grief éénbetoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] niet meer of anders met [geïntimeerde] is overeengekomen dan dat [geïntimeerde] de bij hem bekende gegevens over de verzameling in de computer van [appellant] zou zetten, dat [appellant] niet met [geïntimeerde] heeft afgesproken dat [geïntimeerde] provenance zou verstrekken die aan de hand van door [geïntimeerde] te verstrekken documenten verifieerbaar is en dat dit ook niet uit de aard van de overeenkomst volgt. Volgens [appellant] volgt de verplichting om verifieerbare provenance te verstrekken uit het whatsappbericht van 15 december 2021 in samenhang met het vaststaande feit dat partijen voorafgaand aan de koop hebben gesproken over provenance. Ook als het hof deze stelling niet zou volgen, blijkt uit voornoemd whatsappbericht op zichzelf al dat [geïntimeerde] in ieder geval op dat moment deze verplichting op zich heeft genomen. Wanneer zou worden aangenomen dat er geen uitdrukkelijke afspraak is om verifieerbare provenance te verstrekken, dan is [geïntimeerde] hiertoe verplicht vanwege de aard van de objecten. Voor Chinese kunstobjecten is de aanwezigheid van provenance een belangrijk deel van de koop, omdat een totaal gebrek aan provenance het risico met zich brengt dat het gaat om roofkunst of om een vervalsing. Mede gelet op die aard en de mededelingen die [geïntimeerde] heeft gedaan, had [appellant] in de gegeven omstandigheden mogen verwachten dat de kunstobjecten een verifieerbare provenance hadden. Door het ontbreken daarvan voldoen de kunstobjecten niet aan de koopovereenkomst en mocht [appellant] deze, na herhaalde aanmaningen, ontbinden. [appellant] had ook het recht de koopovereenkomst op grond van dwaling te vernietigen, omdat [geïntimeerde] haar onjuist heeft ingelicht. Hij heeft verzwegen dat hij geen verifieerbare provenance kon geven, terwijl hij [appellant] daarover vooraf had behoren in te lichten. Indien [appellant] dit had geweten, dan had zij de kunstobjecten niet gekocht. In beide gevallen is [geïntimeerde] gehouden de volledige koopsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, aan [appellant] terug te betalen.
5.3.
In
grief tweebetoogt [appellant] dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen om [appellant] in staat te stellen bewijs te leveren van haar stelling dat het in de handel in antieke Chinese kunstobjecten staande praktijk is, en dus uit de aard van de koopovereenkomst voortvloeit, dat de verkoper verplicht is om desgevraagd, indien daartoe aanleiding bestaat en dus ook nadat de koopovereenkomst is gesloten, provenance te verstrekken.
5.4.
Grieven drie, vier en vijfvloeien voort uit de eerste grief. Daarin komt [appellant] op tegen de beslissing van de rechtbank om de vorderingen van [geïntimeerde] (om [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van de hoofdsom, de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en beslag- en proceskosten) af te wijzen.
5.5.
Voor het geval de primaire en subsidiaire vordering strekkende tot algehele ontbinding danwel vernietiging van de koopovereenkomst zouden worden afgewezen, vordert [appellant] (bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep) ontbinding danwel vernietiging van de koopovereenkomst ten aanzien van het vervalste ‘Prancing horse’ en terugbetaling van de koopsom van € 25.000,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
5.6.
[geïntimeerde] heeft samengevat het volgende verweer gevoerd. Hij betwist dat is afgesproken dat hij voor alle kunstobjecten verifieerbare provenance zou verstrekken. De strekking van de afspraak was dat [geïntimeerde] de provenance zou leveren voor zover bij hem bekend, en dat dus niet hoefde te doen voor die objecten waarvan geen provenance bekend was. Zelfs al zou [geïntimeerde] de verplichting op zich hebben genomen om voor alle objecten provenance te verschaffen, dan houdt dat slechts in dat een korte beschrijving van de herkomst (voor zover bekend) wordt gegeven. Het overleggen van schriftelijk verifieerbare stukken zoals inkoopfacturen, is niet overeengekomen, noch gebruikelijk in de markt, hetgeen bij een professionele partij als [appellant] bekend is. [appellant] mocht er daarom niet vanuit gaan dat voor alle kunstobjecten provenance aanwezig was en er was geen plicht voor [geïntimeerde] om [appellant] vooraf te informeren over het al dan niet aanwezig hebben van provenance voor alle verkochte voorwerpen. Dat de ‘Prancing horse’ een vervalsing blijkt te zijn wist [geïntimeerde] niet en dat levert geen indicatie op dat de hele collectie vals is. [geïntimeerde] verweert zich tegen de benoeming van een deskundige, omdat de inhoud van de mondeling tussen partijen gesloten overeenkomst niet kan worden bewezen via een deskundige. Bovendien blijkt uit de praktijk dat het staand gebruik is dat niet voor alle stukken provenance wordt verstrekt en moet er niet teveel waarde worden gehecht aan een deskundige die het tegenovergestelde beweert, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
5.7.
Het hof overweegt ten aanzien van grief 1 als volgt. Het primaire standpunt van [appellant] is aldus dat partijen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] voor alle verkochte kunstobjecten provenance verstrekt, voor zover voorhanden, door middel van informatie en documentatie aan de hand waarvan de herkomst van een kunstobject, de aankoopgeschiedenis en dus de authenticiteit ervan kan worden vastgesteld. Volgens [appellant] volgt deze verplichting uit het whatsappbericht van 15 december 2021 (zie 3.6 bij Feiten) in samenhang met het (door [geïntimeerde] erkende) feit dat partijen voorafgaand aan de koop hebben gesproken over provenance. [geïntimeerde] betwist dit. [geïntimeerde] erkent dat hij zich heeft verplicht tot het verstrekken van een provenance van objecten waarvan dit voorhanden is, maar volgens hem houdt die verplichting slechts in dat een korte beschrijving wordt gegeven van de herkomst van het object en is niet afgesproken dat hij ook een schriftelijke onderbouwing zou verstrekken. Dat is volgens [geïntimeerde] de normale gang van zaken bij de verkoop van een grote, gemêleerde collectie die bestaat uit stukken met en zonder provenance. Daarmee heeft [geïntimeerde] de primaire stelling van [appellant] gemotiveerd weersproken.
5.8.
Dat [geïntimeerde] heeft erkend dat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst kort over de provenance hebben gesproken en dat hij in een whatsapp van 15 december 2021 aan [appellant] heeft geschreven dat hij de provenance van alle kunstobjecten in het systeem gaat zetten, vormt geen bewijs van de door [appellant] gestelde afspraak. In dat bericht wordt immers slechts bevestigd dat [geïntimeerde] provenance zou verstrekken, maar niet dat is afgesproken dat [geïntimeerde] daarbij documentatie zou verstrekken. Dat klemt te meer gelet op de whatsappcorrespondentie tussen partijen van 10 en 15 december 2021 en 28 januari 2022 (productie 5 bij conclusie van antwoord van [geïntimeerde] ). Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] , in reactie op verzoeken van [appellant] om provenance van een bepaald object te verstrekken, steeds een korte, vrij vage omschrijving van de herkomst van het betreffende object opgaf, zonder dat [appellant] daartegen protesteerde. Indien [appellant] destijds van mening was dat de afspraak was dat [geïntimeerde] schriftelijke onderbouwing zou verstrekken, had het voor de hand gelegen dat hij daarvan toen al melding had gemaakt bij [geïntimeerde] .
5.9.
Het is, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , aan [appellant] om te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] verifieerbare provenance zou verstrekken van de kunstobjecten waarvan dat voorhanden is. [appellant] zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld hiervoor bewijs te leveren.
5.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] voor de verkochte kunstobjecten provenance zou verstrekken, voor zover voorhanden, door middel van informatie en documentatie aan de hand waarvan de herkomst van een kunstobject, de aankoopgeschiedenis en dus de authenticiteit ervan kan worden vastgesteld;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. G.C. Boot, daartoe tot raadsheer commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op
dinsdag 21 oktober 2025 om 10:00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op
16 september 2025schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 oktober 2025 tot 1 februari 2026 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, J.C.W. Rang en N. Kampert en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.