Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
De heer [appellant] , [geboortedatum] is een groot aantal jaren bij mij onder medische behandeling. Destijds raadpleegde hij mij vanwege angstklachten. Hem werd door eerdere behandelaars ‘orap’ voorgeschreven. De voorgeschiedenis meldt een vrijwillige opname in een psychotherapeutisch centrum op zijn 19e jaar vanwege depressies.
4.Eerste aanleg
5.Hoger beroep
6.Beoordeling
[appellant] heeft aan zijn vordering (…) niet de onrechtmatigheid van een besluit ten grondslag gelegd, maar een onrechtmatig feitelijk nalaten van het UWV in 1983, dan wel 1996, dan wel 2006.’
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv, in het licht van de onderbouwde stellingen van [appellant] , onvoldoende heeft betwist dat zij in 1983 over het GAK-rapport beschikte. (…) De rechtbank is dan ook van oordeel dat is komen vast te staan dat DETAM in 1983 beschikte over het GAK-rapport, maar het desondanks niet op verzoek van [appellant] aan hem heeft overgelegd’.
De rechtbank is ook van oordeel dat dit nalaten van DETAM, de rechtsvoorganger van het Uwv, onrechtmatig is, want in strijd met de zorgvuldigheid die bij de vaststelling van en het procederen over de hoogte van een arbeidsongeschiktheidsuitkering van een bestuursorgaan mag worden verwacht. Dit nalaten is aan het Uwv toe te rekenen.’
‘De conclusie is dat het Uwv aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het feit dat het Uwv niet naar aanleiding van het verzoek van 8 maart 1983 het GAK-rapport aan hem heeft overgelegd.’
“De aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan of bekend geworden na het in werking treden van de wet, wordt, ook met betrekking tot haar omvang, naar het tevoren geldende recht beoordeeld, indien die schade voortspruit uit dezelfde gebeurtenis als een eerdere door de benadeelde geleden schade waarop dat recht van toepassing was.”Hieruit volgt dat wanneer sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd voor 1 januari 1992, waarvan de schadelijke gevolgen, zoals in dit geval, zich na 1 januari 1992 hebben voortgezet, het oude recht op deze later ingetreden schade(lijke gevolgen) van toepassing blijft. Het feit dat een deel van deze schade pas is opgekomen na inwerkingtreding van het huidige recht, brengt niet mee dat daarop het huidige recht van toepassing is. Dat geldt dus ook voor de renteschade van [appellant] . Anders dan [appellant] bepleit, mag voor de periode na 1 januari 1992 daarom niet artikel 6:119 BW worden toegepast bij de beoordeling van deze vordering.
“verbintenissen die alleen betrekkelijk zijn tot de betaling van een zekere geldsom.”Anders dan het UWV betoogt, geldt deze uitzondering hier niet. De renteschadevordering ziet niet op vergoeding van schade die [appellant] heeft geleden door de niet-tijdige nakoming van een verbintenis die uitsluitend als inhoud heeft het betalen van geld. De grondslag van deze vordering is een jegens [appellant] gepleegde onrechtmatige daad, daaruit bestaande dat DETAM in 1983 beschikte over het GAK-rapport, maar het desondanks niet op verzoek van [appellant] aan hem heeft overhandigd. Zijn vordering strekt tot vergoeding van de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden. Voor zover deze onrechtmatige daad heeft geleid tot gemis van een vermogensbestanddeel (zoals een (deel van een) uitkering of suppletie daarop), kan compensatoire rente worden gevorderd. Het betreft dan schade die [appellant] heeft geleden doordat hij rente heeft gederfd welke hij van een vermogensbestanddeel zou hebben gekweekt, als het hem als gevolg van de onrechtmatige daad niet ten onrechte zou zijn onthouden.
nettoequivalent te worden uitgegaan van hetgeen [appellant] vanaf 9 maart 1978 tot en met 2007 bruto te weinig aan uitkering/suppletie heeft ontvangen. Dat is tussen partijen overigens ook niet langer in geschil, zo is ter zitting van het hof gebleken.
13.284,00(tarief VI × 3 punten)