ECLI:NL:GHAMS:2025:2608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
000217-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schadevergoeding en kosten rechtsbijstand in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2024. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van schade en kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De appellant stelde schade te hebben geleden ter hoogte van € 390,00 en kosten van rechtsbijstand van € 680,00 voor de procedure in eerste aanleg en € 340,00 voor de procedure in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat de rechtbank de verzoeken onder a en b had toegewezen, maar deze verrekend met een door de appellant aan de staat verschuldigde geldsom. De advocaat van de appellant voerde aan dat verrekening niet had mogen plaatsvinden, omdat er een betalingsregeling met het CJIB was getroffen. Het hof heeft echter geoordeeld dat verrekening op grond van artikel 453 Sv imperatief is voorgeschreven en dat het bestaan van een betalingsregeling met het CJIB niet afdoet aan de verplichting tot verrekenen.

Het hof heeft de verzoeken van de appellant afgewezen, omdat er sprake is van bestendige jurisprudentie die de imperatieve aard van verrekening bevestigt. De beslissing van het hof is genomen in een meervoudige raadkamer en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beschikking is openbaar uitgesproken op 30 september 2025.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000217-25 (530 Sv) en 000221-25 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-274365-23
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1978,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.M.J. Nuijten,
Hofmanweg 5a, 2031 BH Haarlem.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 12 december 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 29 augustus 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 september 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder c - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 390,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft de verzoeken onder a en b toegewezen en verrekend met een door appellant aan de staat verschuldigde geldsom met -zo begrijpt het hof- CJIB-nummer [nummer]
Aan de hand van de stukken uit het dossier stelt het hof vast dat de aan appellant onder parketnummer 23/002212-16 opgelegde schadevergoedingsmaatregel die op het appellant betreffende Overzicht openstaande zaken van 25 augustus 2025 staat vermeld onder CJIB-nummer [nummer] vatbaar is voor verrekening tot het openstaande bedrag van € 7.090,98. Hiertegen is ook geen verweer gevoerd
De advocaat van appellant heeft wel het standpunt ingenomen dat niet verrekend had mogen worden omdat appellant met betrekking tot die aan de staat verschuldigde geldsom een betalingsregeling met het CJIB had afgesproken. Voorts is verrekening een discretionaire bevoegdheid en is het niet billijk dat wordt verrekend met de vergoeding die de advocaat krijgt.
Zoals het hof vaker heeft overwogen is verrekening op grond van artikel 453 Sv imperatief voorgeschreven (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2017:4670), kan ook met de vergoeding voor de kosten van een raadsman worden verrekend (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2018:739) en doet het bestaan van een betalingsregeling met het CJIB niet af aan de verplichting tot verrekenen (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2021:996; ECLI:NL:GHAMS:2022:1852).
Gezien het voorgaande zal het hof het hoger beroep afwijzen.
Nu sprake is van bestendige en gepubliceerde jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp ziet het hof evenmin gronden van billijkheid voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Wijst het verzochte in hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, M.M.H.P. Houben en N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 30 september 2025.