ECLI:NL:GHAMS:2025:2608
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verrekening van schadevergoeding en kosten rechtsbijstand in strafzaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2024. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van schade en kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De appellant stelde schade te hebben geleden ter hoogte van € 390,00 en kosten van rechtsbijstand van € 680,00 voor de procedure in eerste aanleg en € 340,00 voor de procedure in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat de rechtbank de verzoeken onder a en b had toegewezen, maar deze verrekend met een door de appellant aan de staat verschuldigde geldsom. De advocaat van de appellant voerde aan dat verrekening niet had mogen plaatsvinden, omdat er een betalingsregeling met het CJIB was getroffen. Het hof heeft echter geoordeeld dat verrekening op grond van artikel 453 Sv imperatief is voorgeschreven en dat het bestaan van een betalingsregeling met het CJIB niet afdoet aan de verplichting tot verrekenen.
Het hof heeft de verzoeken van de appellant afgewezen, omdat er sprake is van bestendige jurisprudentie die de imperatieve aard van verrekening bevestigt. De beslissing van het hof is genomen in een meervoudige raadkamer en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beschikking is openbaar uitgesproken op 30 september 2025.